ECLI:NL:OGAACMB:2022:29

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202200012
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.E. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen weigering schaarste toelage ambtenaar

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar, bezwaar gemaakt tegen de weigering van de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening om haar schaarste toelage door te blijven betalen na haar overplaatsing naar de Dienst Openbare Werken per 1 januari 2019. Klaagster had eerder, op 11 december 2020, verzocht om de schaarste toelage vanaf haar overplaatsing door te blijven betalen, maar ontving geen beslissing van de verweerder. Op 5 januari 2022 diende klaagster een bezwaarschrift in bij het gerecht, omdat er geen beslissing was genomen op haar verzoek. De verweerder heeft op 14 maart 2022 een contramemorie ingediend, maar heeft zich niet ter zitting laten vertegenwoordigen.

Tijdens de zitting op 21 maart 2022 is klaagster in persoon verschenen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. V.M. Emerencia. Het gerecht heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verweerder geen beslissing heeft genomen op het verzoek van klaagster. Volgens de geldende jurisprudentie wordt een redelijke termijn voor het nemen van een beslissing op een verzoek aangenomen tussen de vier maanden en één jaar. Aangezien de verweerder niet tijdig heeft beslist, heeft klaagster terecht bezwaar gemaakt.

Het gerecht heeft het bezwaar gegrond verklaard en de verweerder opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak schriftelijk op het verzoek van klaagster te beslissen. De uitspraak is gedaan door mr. N.E. Engelbrecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 april 2022. Beide partijen hebben het recht om hoger beroep in te stellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken, met inachtneming van de gestelde termijnen.

Uitspraak

Uitspraak van 11 april 2022
Gaza nr. AUA202200012

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN, INNOVATIE, OVERHEIDSORGANISATIE, INFRASTRUCTUUR EN RUIMTELIJKE ORDENING,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 11 december 2020 heeft klaagster verweerder verzocht om aan haar vanaf haar overplaatsing naar de Dienst Openbare Werken, met ingang van 1 januari 2019, de eerder toegekende schaarste toelage door te blijven betalen.
Tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek heeft klaagster op 5 januari 2022 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij het gerecht.
Verweerder heeft op 14 maart 2022 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 21 maart 2022. Klaagster is in persoon verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.M. Emerencia occuperende voor voornoemde mr. C.L. Geerman.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klaagster is ambtenaar en was vanaf 1 januari 2012 tot 1 januari 2019 werkzaam bij de Directie Financiën. Vanaf 1 januari 2012 is aan klaagster een schaarste toelage toegekend.
1.2
Klaagster is met ingang van 1 januari 2019 overgeplaatst naar de Dienst Openbare Werken (DOW), en is thans werkzaam in de functie van chef financieel beheer.
1.3
Bij haar overplaatsing is de eerder aan haar toegekende schaarste toelage stopgezet.
1.4
Bij bief van 11 december 2020 heeft klaagster verzocht om de schaarste toelage vanaf 1 januari 2019 door te blijven betalen.
1.5
Tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek heeft klaagster op 5 januari 2022 onderhavig bezwaarschrift ingediend.
Het wettelijk kader
2.1
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 35, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La) dat een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen een weigering om te beschikken. Blijkens de memorie van toelichting op deze bepaling is hiermee beoogd de ambtenaar niet alleen te beschermen tegen daden, maar ook tegen verzuim, nalatigheid, achterwege blijven van handelingen of beschikkingen, opzettelijk of uit zorgeloosheid.
2.2
Artikel 41, eerste lid van de La bepaalt, zover hier van belang, dat het bezwaarschrift moet worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen weigering is uitgesproken. Het tweede lid bepaalt dat een orgaan wordt geacht de weigering tot het nemen van een beschikking te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet genomen heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen van de dag, waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken.
De beoordeling
3.1
Volgens vaste jurisprudentie van dit gerecht wordt in het algemeen als redelijke termijn, waarbinnen het bevoegd gezag geacht wordt een weigering om te beschikken op een verzoek te hebben uitgesproken, aangenomen een termijn van tussen 4 maanden en één jaar nadat het (schriftelijk) verzoek is ingediend.
3.2
Nu verweerder geen beslissing heeft genomen op het verzoek van klaagster mocht zij, gelet op de aard van dat verzoek, ten tijde van het indienen van haar bezwaarschrift aannemen dat verweerder heeft geweigerd op haar verzoek te beschikken. Naar het oordeel van het gerecht is het bezwaarschrift tegen deze weigering te beslissen tijdig ingediend. In haar contramemorie heeft verweerder gesteld dat er nog geen beslissing op het verzoek van klaagster is genomen.
3.3
Nu verweerder nog altijd niet inhoudelijk op klaagsters verzoek heeft beslist, is het bezwaar gegrond. Het gerecht verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 21 oktober 2009, ECLI:NL:ORBANAA:2009:BK9368, waaruit volgt dat de weigering te beschikken niet als een afwijzende beschikking, noch als een goedkeurende beschikking wordt gekwalificeerd. De mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel tegen de weigering om te beschikken is derhalve (primair) een procedureel middel dat kan worden ingezet om het bestuursorgaan te bewegen tot besluitvorming. Verweerder zal derhalve alsnog een (reële) beslissing moeten nemen op het verzoek van klaagster. Het gerecht zal daartoe een termijn stellen van drie maanden na heden.
3.4
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- draagt verweerder op om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak schriftelijk op het verzoek van klaagster te beslissen.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.E. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 11 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.