In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar, bezwaar gemaakt tegen de weigering van de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening om haar schaarste toelage door te blijven betalen na haar overplaatsing naar de Dienst Openbare Werken per 1 januari 2019. Klaagster had eerder, op 11 december 2020, verzocht om de schaarste toelage vanaf haar overplaatsing door te blijven betalen, maar ontving geen beslissing van de verweerder. Op 5 januari 2022 diende klaagster een bezwaarschrift in bij het gerecht, omdat er geen beslissing was genomen op haar verzoek. De verweerder heeft op 14 maart 2022 een contramemorie ingediend, maar heeft zich niet ter zitting laten vertegenwoordigen.
Tijdens de zitting op 21 maart 2022 is klaagster in persoon verschenen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. V.M. Emerencia. Het gerecht heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verweerder geen beslissing heeft genomen op het verzoek van klaagster. Volgens de geldende jurisprudentie wordt een redelijke termijn voor het nemen van een beslissing op een verzoek aangenomen tussen de vier maanden en één jaar. Aangezien de verweerder niet tijdig heeft beslist, heeft klaagster terecht bezwaar gemaakt.
Het gerecht heeft het bezwaar gegrond verklaard en de verweerder opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak schriftelijk op het verzoek van klaagster te beslissen. De uitspraak is gedaan door mr. N.E. Engelbrecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 april 2022. Beide partijen hebben het recht om hoger beroep in te stellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken, met inachtneming van de gestelde termijnen.