In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire straf die haar was opgelegd. De zaak betreft een disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 250,-, opgelegd door verweerder op basis van een landsbesluit van 16 juni 2021. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen deze straf, welke behandeling plaatsvond op 14 februari 2022.
Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster op 14 oktober 2019 ongeoorloofd afwezig was van haar werk en dat zij zich niet tijdig had gemeld bij de Sociale Verzekeringsbank. Klaagster betoogde dat zij ziek was en zich had gemeld, maar het gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat zij zich tijdig had gemeld. De rechter concludeerde dat de disciplinaire straf niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de eerdere disciplinaire procedures tegen klaagster.
De uitspraak van het gerecht was dat het bezwaar ongegrond werd verklaard. Klaagster werd in de gelegenheid gesteld om in hoger beroep te gaan bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken, met inachtneming van de gestelde termijnen voor het indienen van het hogerberoepschrift.