ECLI:NL:OGAACMB:2022:33

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202102007
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen opgelegd aan ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire straf die haar was opgelegd. De zaak betreft een disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 250,-, opgelegd door verweerder op basis van een landsbesluit van 16 juni 2021. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen deze straf, welke behandeling plaatsvond op 14 februari 2022.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster op 14 oktober 2019 ongeoorloofd afwezig was van haar werk en dat zij zich niet tijdig had gemeld bij de Sociale Verzekeringsbank. Klaagster betoogde dat zij ziek was en zich had gemeld, maar het gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat zij zich tijdig had gemeld. De rechter concludeerde dat de disciplinaire straf niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de eerdere disciplinaire procedures tegen klaagster.

De uitspraak van het gerecht was dat het bezwaar ongegrond werd verklaard. Klaagster werd in de gelegenheid gesteld om in hoger beroep te gaan bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken, met inachtneming van de gestelde termijnen voor het indienen van het hogerberoepschrift.

Uitspraak

Uitspraak van 28 maart 2022
Gaza nr. AUA202102007

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 16 juni 2021 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder aan klaagster de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 250,- opgelegd.
Hiertegen heeft klaagster op 19 juli 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 14 februari 2022. Klaagster is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit op 30 juni 2021 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
De feiten
2.1
Klaagster is ambtenaar en is bij ministeriele beschikking van 28 augustus 2019 tijdelijk geplaatst bij Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (Dimas) in de functie van administratief medewerker voor de duur van het asielunit project.
2.2
Bij brief van 30 september 2019 bericht klaagster de minister dat zij geen deel meer wenst uit te maken van het asielunit team wegens gezondheidsklachten.
2.3
Op 14 oktober 2019 is klaagster niet op het werk verschenen.
2.4
Bij brief van 6 december 2019 heeft verweerder klaagster in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk tegenover verweerder te verantwoorden ter zake vermoedelijk door haar gepleegd plichtsverzuim.
2.5
Bij brief van 21 januari 2020 heeft klaagster van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.6
Bij brief van 26 januari 2020 heeft de directeur Dimas op klaagsters verantwoording gereageerd.
2.7
Bij bestreden landsbesluit van 16 juni 2021 heeft verweerder met toepassing van artikel 83, eerste lid en onder d, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) aan klaagster de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 250,- opgelegd.
De standpunten van partijen
3.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klaagster op 14 oktober 2019 ongeoorloofd afwezig was, zich niet bij de dienst noch bij de Sociale Verzekeringsbank heeft gemeld en zich niet heeft gehouden aan het voor haar geldende dienstrooster. Er zijn reeds drie verschillende disciplinaire procedures tegen klaagster opgestart en klaagster blijft recalcitrant gedrag vertonen en blijft constant de arbeidsongeschiktheidsregels overtreden. Gelet op de ernst van het plichtsverzuim alsook dat klaagster niet leert van de lange procedures van niet op de dienst verschijnen en van andere disciplinaire procedures, acht verweerder de aan haar opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig.
3.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de aan haar bij het bestreden landsbesluit opgelegde disciplinaire straf, en betoogt hiertoe als volgt. Klaagster werd op 13 oktober 2019 wakker met een besmettelijke oogziekte. Zij heeft zich bij haar dienst ziekgemeld. Op 14 oktober omstreeks 8.45 uur heeft klaagster zich bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gemeld voor controle. De assistent van de controlearts was op dat moment aan de telefoon. Toen klaagster om 9.00 uur aan de beurt was om zich bij de assistent te melden werd haar gezegd dat zij te laat was en dat zij de volgende dag moest terugkomen. Op 15 oktober 2019 heeft klaagster dit gemeld bij de controlearts. De controlearts zou er zorg voor dragen dat de controle van 14 oktober 2019 in het ziektemeldingssysteem terecht zou komen, aldus klaagster. Klaagster meent dat de opgelegde straf disproportioneel is.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma, is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
4.2
Voor zover hier van belang is ingevolge artikel 49, eerste en tweede leden van de Lma, de ambtenaar verplicht de gehele voor hem voorgeschreven werktijd aan de zaken van de overheid te wijden, en is het de ambtenaar verboden gedurende de voorgeschreven werktijd zich bezig te houden met de behartiging van particuliere belangen van zichzelf of van derden.
4.3
Ingevolge artikel 82, eerste lid, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
4.3
Ingevolge artikel 83, eerste lid en onder d, kan als disciplinaire straf worden toegepast, geheel of gedeeltelijke inhouding van inkomen. Ingevolge het derde lid en onder c geschiedt de inhouding van inkomen tot een bedrag van ten hoogste een maand inkomen.
De beoordeling
5. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klager disciplinair te straffen met een gedeeltelijke inhouding van het inkomen van Afl. 250,-. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
6.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Voor het kunnen opleggen van een disciplinaire staf wegens plichtsverzuim is voorts vereist dat het plichtsverzuim aan de betrokken ambtenaar kan worden toegerekend.
6.2.
Het gerecht is van oordeel dat verweerder voldoende zorgvuldig heeft vastgesteld dat klaagster op 14 oktober 2019 ongeoorloofd afwezig is geweest. Daartoe overweegt het gerecht als volgt. Vast staat dat klaagster op 14 oktober 2019 dienst had en niet op het werk is verschenen. Vast staat dat klaagster door de SVB op 14 oktober 2019 niet arbeidsongeschikt is verklaard. Vast staat dat de personeelsfunctionaris klaagster tussen 12.30 uur en 13.00 uur heeft opgebeld om te vragen waar klaagster was gebleven. Anders dan klaagster betoogt, blijkt nergens uit dat klaagster op 14 oktober 2019 tijdig bij de SVB was aangekomen maar het haar onmogelijk is gemaakt om zich te laten controleren. Het gerecht laat hierbij in het midden het tijdstip waarop klaagster bij de SVB zou zijn aangekomen, nu verder blijkt dat klaagster zelf het door haar gestelde voorval niet heeft gemeld bij haar dienst. Pas toen zij door de personeelsfunctionaris is gebeld, heeft zij melding gemaakt van het voorval. Dat klaagster de personeelsfunctionaris in de middag van 14 oktober 2019 heeft bericht van haar oogaandoening en dat klaagster per 15 oktober 2019 arbeidsongeschikt is verklaard, brengt niet met zich dat er op 14 oktober 2019 geen sprake was van ongeoorloofd verzuim. Naar het oordeel van het gerecht kwalificeert de gedraging van klaagster als toerekenbaar plichtsverzuim en was verweerder bevoegd aan klaagster een disciplinaire straf op te leggen.
6.3
Gelet op dit alles en het feit dat het om de meerdere vastlegging van plichtsverzuim gaat wegens ongeoorloofde afwezigheid acht het gerecht de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig.
7. De slotsom is dat het bezwaar ongegrond is.
8. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 28 maart 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.