ECLI:NL:OGAACMB:2022:34

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
AUA2022000120
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim na aanrijding onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 9 mei 2022 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba, tegen een disciplinaire straf van ontslag. Klager was op 14 maart 2020 betrokken bij een aanrijding en werd door de politie aangehouden. Na de aanrijding werd hem de toegang tot het werk ontzegd en werd er een disciplinair onderzoek gestart. Klager ontving op 27 oktober 2020 een voorwaardelijk ontslag, maar na nieuwe incidenten, waaronder rijden onder invloed en het bezit van marihuana, werd hem op 15 december 2021 een definitief ontslag opgelegd. Klager maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het gerecht oordeelde dat hij zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, wat de disciplinaire maatregel rechtvaardigde. Het gerecht concludeerde dat de opgelegde straf niet onevenredig was, gezien de hoge eisen van integriteit en professionaliteit die aan ambtenaren worden gesteld. Het bezwaar van klager werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 9 mei 2022
GAZA nr. AUA202200120

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Illes,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 15 december 2021, no. 19 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten klager met ingang van de dag na dagtekening daarvan
I. met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i en artikel 85, eerste lid van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, althans
II. voor zover de onder I. genoemde ontslaggrond komt te vervallen, het voorwaardelijk ontslag dat klager bij landsbesluit van 27 oktober 2020 werd opgelegd, met ingang van de dag na dagtekening van dit landsbesluit en met onmiddellijke tenuitvoerlegging om te zetten in een onvoorwaardelijk ontslag, althans
III. voor zover de onder II genoemde ontslaggrond komt te vervallen klager met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma eervol ontslag te verlenen
Daartegen heeft klager op 24 januari 2022 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 22 maart stukken ingediend.
Verweerder heeft op 25 maart 2022 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2022, waar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd, en M. Yrausquin van het Departamento di Recurso Humano (DRH).
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 23 december 2021 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Vastgesteld wordt dat 22 januari 2022 op een zaterdag viel. Het einde van de termijn voor het indienen van het bezwaar dient derhalve te worden gesteld op maandag 24 januari 2021. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
Het wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
2.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolgde het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.3
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, kan de disciplinaire straf van ontslag worden toegepast.
Ingevolge het vierde lid kan bij het opleggen van een straf worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien betrokkene zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn, welke die van twee jaren niet te boven mag gaan, niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaats vindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
2.4
Ingevolge artikel 85, eerste lid, wordt de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.
2.5
Ingevolge artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, kan buiten de gevallen, hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, de ambtenaar slechts worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Het tweede lid bepaalt – voor zover hier van belang – dat het ontslag niet vroeger kan ingaan, dan de dag, volgende op die, waarop de reden voor het ontslag voor het eerst geconstateerd is en door of namens het bevoegde gezag aan de betrokkene is medegedeeld.
De feiten
3.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGwA).
3.2
Op 14 maart 2020 is klager door de politie aangehouden in verband met een aanrijding.
3.3
Bij brief van 16 maart 2020 is klager, met inachtneming van artikel 48, van de Lma, de toegang tot het werk ontzegd voor de duur van zes weken. Deze termijn is daarna met ingang van 26 april 2020 voor een periode van zes weken verlengd.
3.4
Bij brief van 30 maart 2020 heeft de directeur van de DGwA aan het DRH verzocht om een disciplinair onderzoek tegen klager op te starten, en heeft voorgesteld om aan klager, conform artikel 83, eerste lid, van de Lma, de disciplinaire straf van ontslag op te leggen.
3.5
Bij landsbesluit van 26 juni 2020 heeft verweerder klager met toepassing van artikel 87, aanhef en onder c, van de Lma in zijn ambt geschorst.
3.6
Bij landsbesluit van 27 oktober 2020 is aan klager vanwege een ander plichtsverzuim de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd, onder de voorwaarde dat klager zich binnen een periode van twee jaar niet schuldig maakt aan een soortgelijk plichtsverzuim. Tegen dit landsbesluit heeft klager geen rechtsmiddelen aangewend.
3.7
Bij brief van 7 december 2020 heeft verweerder klager te kennen gegeven dat hij ervan wordt verdacht zich (wederom) schuldig te hebben gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en heeft hij klager in de gelegenheid gesteld om zich te verantwoorden ter zake van het aan hem verweten gedrag.
3.8
Bij brief van 10 februari 2021 heeft klager van de hem geboden gelegenheid gebruik gemaakt.
3.9
Bij e-mail van 18 juni 2021 heeft het Openbaar Ministerie (OM) aan het DRH medegedeeld dat aan klager de straf van een geldboete van Afl. 3.600,- is opgelegd, waarvan Afl. 600 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarde dat klager binnen een jaar zijn rijbewijs dient te halen en de cursus “Manehando bou influencia” moet volgen.
3.1
Bij advies van 4 november 2021 heeft het DRH aan verweerder geadviseerd om klager met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Lma de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, dan wel het aan klager bij landsbesluit van 27 oktober 2020 opgelegde voorwaardelijk ontslag om te zetten in een onvoorwaardelijk ontslag, dan wel met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma eervol ontslag te verlenen wegen functionele ongeschiktheid.
3.11
Bij het bestreden landsbesluit is klager, conform voormeld advies van het DRH, ontslagen.
De standpunten van partijen
4.1
Aan het gegeven disciplinair ontslag heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Daartoe verwijt verweerder klager dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het doorrijden na een aanrijding (“hit & run”), het besturen van zijn auto zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs en onder invloed van alcohol, en het in het bezit te zijn van marihuana. Volgens verweerder zijn deze gedragingen als ernstig plichtsverzuim aan te merken, te meer omdat klager een ambtenaar werkzaam in de Justitieketen is, aan wie hoge eisen van normbesef, integriteit en professionaliteit worden gesteld. Klager heeft een ernstig tekort aan plichts- en normbesef getoond, zodanig dat verweerder geen vertrouwen meer heeft in het integer handelen van klager als gevangenisinrichtingswerker. Een en ander levert ernstig plichtsverzuim op dat de disciplinaire straf van ontslag rechtvaardigt, aldus verweerder.
4.2
Klager kan zich niet verenigen met het hem gegeven (disciplinair) ontslag en betoogt daartoe – kort samengevat – dat hij geen ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd en dat het opgelegde disciplinaire straf disproportioneel is. Klager voert daarbij aan dat hij op 14 maart 2020 inderdaad betrokken was bij een aanrijding, maar betwist dat hij zodanig onder invloed van alcohol verkeerde dat hij een auto niet kon besturen, en dat sprake was van opzettelijk “hit & run”. Klager voert voorts aan dat het incident zich buiten diensttijd om heeft plaatsgevonden, en dat het op geen enkele wijze verband houdt met zijn functie bij de DGwA. Klager stelt zich verder op het standpunt dat hij uitsluitend voor het onder invloed rijden is veroordeeld, en dat de andere aan hem verweten gedragingen derhalve niet bij het bepalen van de op te leggen disciplinaire straf worden meegenomen. De bestreden beschikking kan derhalve niet in stand blijven, aldus klager.
De beoordeling
5. Ter beantwoording ligt als eerste de vraag voor of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Het gerecht overweegt als volgt.
6.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997), waarbij het gerecht aansluit, noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Ook handelen buiten werktijd kan onder omstandigheden strijdig zijn met hetgeen een goed ambtenaar betaamt en daarmee plichtsverzuim opleveren. Dit kan het geval zijn in situaties waarbij het handelen, gelet op de vervulde functie, het aanzien van de openbare dienst heeft geschaad, maar ook in situaties waarbij de hoedanigheid en de gedragingen in de privésfeer onvoldoende gescheiden of te scheiden zijn.
6.2
Vast staat dat aan klager bij een strafrechtelijk vonnis een geldboete is opgelegd voor het rijden onder invloed, met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarde dat klager binnen een jaar zijn rijbewijs dient te halen en de cursus “Manehando bou influencia” moet volgen. Klager heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld.
Verder is niet in geschil dat klager betrokken was bij een aanrijding, dat hij de desbetreffende auto bestuurde zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs, dat hij in eerste instantie na het ongeval doorreed, en dat in die auto een hoeveelheid marihuana is aangetroffen.
6.3
Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder op goede gronden de feiten waarvoor klager is veroordeeld, samen met de overige vaststaande gedragingen van klager in de aanloop naar en ten tijde van het ongeval, als ernstig plichtsverzuim gekwalificeerd, dat bovendien aan klager is toe te rekenen, zodat verweerder bevoegd is klager daarvoor een disciplinaire straf op te leggen.
7.1
Met betrekking tot de vraag of de opgelegde straf evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim overweegt het gerecht dat verweerder, gelet op de voorbeeldfunctie van ambtenaren, en de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan hen gesteld mogen worden, erop moet kunnen vertrouwen dat zij hun verplichtingen nauwgezet naleven. Van een ambtenaar in het algemeen, maar van een ambtenaar werkzaam in de Justitiële keten in het bijzonder, mag worden gevergd dat hij zich houdt aan zijn ambtelijke verplichtingen. De gedragingen van klager stroken niet met zijn verplichtingen en maken dat aan zijn integriteit kan worden getwijfeld. Verder overweegt het gerecht dat verweerder op goede gronden heeft laten meewegen dat klager met zijn handelen het imago van de DGwA ernstig heeft beschadigd. Ook heeft verweerder bij de weging kunnen betrekken dat aan klager eerder disciplinaire straffen zijn opgelegd, onder meer bij voormeld Landbesluit van 27 oktober 2020, voor het gebruiken, in bezit hebben en verstrekken aan derden van verdovende middelen (marihuana en cocaïne).
7.2
Het gerecht is daarom van oordeel dat er sprake is van plichtsverzuim dat zó ernstig is dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de disciplinaire straf van ontslag daaraan niet onevenredig is.
8. Nu het voorgaande tot de slotsom leidt dat het onder I. gegeven disciplinair ontslag terecht en op goede gronden is gegeven, behoeft hetgeen klager voor het overige aanvoert geen bespreking meer.
9. Het bezwaar is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.