ECLI:NL:OGAACMB:2022:36

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202102407
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering en toekenning van toelages in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft klager, een ambtenaar, bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar schaal 14 en 16, alsook om toekenning van een persoonlijke toelage, waarnemingstoelage en tegemoetkoming in studiekosten. De bestreden beschikking, genomen door de Gouverneur van Aruba en de minister van Onderwijs en Sport, wees deze verzoeken af. Klager stelde dat zijn functie niet correct was gewaardeerd en dat hij recht had op de gevraagde toelages. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat dit na de reguliere termijn was gebeurd. De feiten tonen aan dat klager in verschillende functies heeft gewerkt en dat zijn verzoeken om bevordering en toelages zijn afgewezen op basis van de geldende regelgeving en het beleid van de overheid. Het gerecht heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de verzoeken op goede gronden is gedaan, waarbij het rechtszekerheidsbeginsel en de discretionaire bevoegdheid van de verweerders zijn meegewogen. De verzoeken om bevordering, persoonlijke toelage, waarnemingstoelage en tegemoetkoming in studiekosten zijn ongegrond verklaard, en het bezwaar is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 1 juni 2022.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juni 2022
Gaza nr. AUA202102407

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
gericht tegen:
1. de Gouverneur van Aruba,
2. de minister van Onderwijs en Sport,
zetelend in Aruba,
VERWEERDERS,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 4 maart 2021 (hierna: de bestreden beschikking) hebben verweerders het verzoek van klager om bevordering naar schaal 14 en 16, en om toekenning van onderscheidenlijk een persoonlijke toelage, waarnemingstoelage, en tegemoetkoming studiekosten, afgewezen.
Op 2 augustus 2021 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift bij het gerecht ingediend.
Verweerder heeft op 17 januari 2022 een contramemorie ingediend.
Klager heeft op 19 januari 2022 per e-mail producties ingediend.
Het gerecht heeft het bezwaar op 26 januari 2022 ter zitting behandeld, alwaar zijn verschenen klager in persoon en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 5 juli 2021 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Bij landsbesluit van 11 september 1992 is klager met ingang van 20 februari 1990 in tijdelijke dienst benoemd als ingenieur bij de Dienst Openbare Werken (DOW).
2.2
Bij landsbesluit van 7 december 1992 is klager met ingang van 1 december 1992 in vaste pensioengerechtigde dienst benoemd in de rang/functie van ingenieur bij de DOW.
2.3
Bij landsbesluit van 22 maart 1993 is klager met ingang van 1 september 1992 overgeplaatst van de DOW naar de Directie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ontwikkeling en Milieu (Directie VROM).
2.4
Klager is met ingang van 1 juni 1995 tot 1 oktober 2006 ter beschikking gesteld van de minister van Vervoer en Communicatie en van de minister van Algemene Zaken.
2.5
Bij landsbesluit van 14 juni 1999 is klager met ingang van 1 maart 1992 bevorderd naar de rang van ingenieur 1ste klasse (schaal 12).
2.6
Bij landsbesluit van 14 juni 1999 is klager met ingang van 1 maart 1994 bevorderd naar de rang van hoofdingenieur (schaal 13).
2.7
Klager heeft bij brief van 11 mei 1999 om een bevordering naar schaal 14 verzocht.
2.8
Bij landsbesluit van 16 september 2002 is klager met ingang van 31 oktober 2001 voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Oduber III ter beschikking van de minister van Algemene Zaken gesteld, onder toekenning van 25% toelage.
2.9
Klager is over de periode van 1 oktober 2006 tot en met 31 oktober 2017 non-actief geweest.
2.1
Bij ministeriële beschikking van 7 juli 2018 is klager met ingang van 1 december 2017 voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Wever-Croes ter beschikking van het bureau van de minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling gesteld, onder toekenning van 25% toelage, telefoon- en autotoelage per maand.
2.11
Bij brief van 19 maart 2019 verzoekt klager om zijn bevorderingsverzoek van 1999 alsnog in te willigen, om hem naar schaal 16 te bevorderen, en om toekenning van persoonlijke toelage, waarnemingstoelage en tegemoetkoming studiekosten.
2.12
Bij ministeriële beschikking van 2 oktober 2020 is klager met ingang van 1 oktober 2020 aangesteld als lid van het managementteam van de Dienst Publieke Scholen met behoud van zijn 25% toelage, telefoon- en autotoelage.
2.13
Het Departamento Recurso Humano (DRH) heeft bij advies van 10 december 2020 geadviseerd om de voorliggende verzoeken van klager af te wijzen.
2.14
Bij bestreden beschikking hebben verweerders, conform het advies van het DRH, de verzoeken van klager afgewezen.
De regelgeving
3.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
3.2
Op grond van artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
4. Conform het beleid, zoals opgenomen in het
Handboek Rechtspositionele Regelingen Land Aruba 2009, geldt dat:
1. met ingang van 1 januari 2003 tussen een diensthoofd en zijn naaste medewerkers minstens één (1) schaal verschil dient te bestaan;
2. een op dit nieuwe beleid gebaseerde bevordering niet kan terugwerken tot een datum
gelegen vóór 1 januari 2003.
5. Conform het vigerende beleid van de overheid, zoals bekrachtigd in de ministerraadvergadering van 27 oktober 1995, mogen bevorderingen gerekend vanaf de datum van officiële registratie c.q. verzoek/voorstel niet meer dan drie jaar terugwerken.
Ten aanzien van de interpretatie van de term “officiële registratie” heeft de ministerraad op 19 september 2008 besloten om indiening van een bevorderingsverzoek bij een leidinggevende van een overheidsdienst als officiële registratie te beschouwen bij de toepassing van bedoelde beleidsregel.
6. Ingevolge artikel 25 van de Lma kan de betrokken minister aan de ambtenaar, aan wie zodanige eisen gesteld worden dat zijn positie of taak een bijzonder karakter draagt, een in ieder bijzonder geval vast te stellen toelage toekennen.
Ingevolge het tweede lid wordt de toelage bepaald op ten hoogste vijfentwintig ten honderd van de genoten bezoldiging.
7.1
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Lma wordt, indien een wettelijke regeling continuïteit in de vervulling van een ambt veronderstelt en tot dat ambt niet meer ambtenaren zijn aangesteld, die het geheel of gedeeltelijk kunnen waarnemen, dan wel indien het belang van de dienst dit vordert, de daartoe in aanmerking komende ambtenaar door het bevoegde gezag met de tijdelijke waarneming van dat ambt belast, al dan niet met ontheffing uit zijn eigenlijke betrekking.
Ingevolge het tweede lid heeft de ambtenaar die overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid is belast met de tijdelijke waarneming van een ambt, dat in belangrijkheid en verantwoordelijkheid aanmerkelijk uitgaat boven het eigenlijke ambt van de ambtenaar, over de tijd der waarneming aanspraak op toekenning door de betrokken minister van een toelage boven zijn eigen bezoldiging, ten bedrage van het verschil tussen de bezoldiging, welke hij zou genieten, ware hij definitief benoemd in het ambt dat hij waarneemt, en zijn eigen bezoldiging, met inachtneming van de bepalingen betreffende persoonlijke toelage(n) indien de waarneming:
a. 30 dagen of langer onafgebroken heeft geduurd;
b. in een tijdvak van zes maanden in totaal gedurende 30 dagen of langer heeft geduurd;
c. in een tijdvak van twaalf maanden in totaal 60 dagen of langer heeft geduurd.
7.2
Het beleid van verweerder ter zake van de waarnemerstoelage, zoals neergelegd in het Handboek Rechtspositionele Regelingen Land Aruba 2009 onder paragraaf 4.1.2 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“De hoogte van de toelage wordt precies zoals in de LMA staat aangegeven bepaald door het verschil tussen wat de bezoldiging zou zijn van de ambtenaar indien hij werkelijk in de functie zou zijn benoemd en de huidige bezoldiging. Dit betekent dat in de praktijk het verschil in bezoldiging vaak neerkomt op één (1) periodiek. Het kan in sommige gevallen voorkomen dat de waarnemingstoelage nihil kan zijn als bijvoorbeeld de waarnemer reeds in een uitloopschaal zit en hij bij werkelijke benoeming in de betreffende functie er qua bezoldiging niet op vooruit zou gaan. In dit laatste geval kan worden teruggevallen op een gratificatie. Zie toelichting product 5: Gratificatie (paragraaf 5.1).
(…)
De waarnemer van een diensthoofd heeft aanspraak op een toelage ex artikel 26 van de LMA bovenop de bezoldiging. De toelage ex artikel 25 van de LMA is geen onderdeel van de bezoldiging. Deze toelage dient als een persoonlijke toelage te worden beschouwd (advies CBJAZ 24-05-94). Echter bij langdurige waarneming van een diensthoofdfunctie, in ieder geval bij langer dan drie (3) maanden, wordt bij de berekening van de hoogte van de waarnemingstoelage wel rekening gehouden met de toelage ex artikel 25 van de LMA (advies Dienst P&O 14-10-03).”
8.1
Ingevolge artikel 1 van het Studiekostenbesluit landsdienaren kan de minister van Algemene Zaken aan ambtenaren in vaste of tijdelijke dienst en aan hen die op arbeidscontract werkzaam zijn, op hun verzoek een tegemoetkoming toekennen in studiekosten.
8.2
Conform het beleid, zoals opgenomen in het
Handboek Rechtspositionele Regelingen Land Aruba 2009, geldt dat de tegemoetkoming toegekend wordt voor de op de administratieve of technische dienst gerichte opleidingen en andere opleidingen of studies die naar het oordeel van de minister van Algemene Zaken voor de dienst van rechtstreeks belang zijn (AB 1996 GT 37 art. 2). De verzoeken voor tegemoetkoming dienen ingediend en goedgekeurd te worden vóór aanvang van de betreffende opleidingen/cursussen. Aanvragen die worden ingediend nadat betrokkene met de opleiding/cursus is begonnen of zelfs heeft beëindigd, worden niet gehonoreerd (circulaire 06-10-94 en circulaire 27-03-92).
De ambtenaar dient voor aanvang van de opleiding een verklaring te tekenen met betrekking tot de condities vervat in het studiekostenbesluit (circulaire 27-03-92).
De standpunten van partijen
9.1
Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek om toekenning van een bevordering naar schaal 14 en 16, persoonlijke toelage, waarnemingstoelage, en tegemoetkoming studiekosten, en voert hiertoe – kort samengevat – het volgende aan.
Klager stelt zich op het standpunt dat zijn huidige functie niet op het maximale niveau van schaal 13 is gewaardeerd, waardoor zijn verzoek om bevordering naar schaal 14 en schaal 16 voor inwilliging vatbaar is. Klager stelt zich voorts op het standpunt dat hij vanwege het bijzondere karakter van zijn functie recht heeft op een persoonlijke toelage naast de reeds aan hem in het kader van zijn terbeschikkingstelling toegekende 25%. Klager voert voorts aan dat hij in aanmerking dient te komen voor een waarnemingstoelage, daar hij op een hoog niveau functioneert. De afwijzing op dit punt is volgens klager niet deugdelijk gemotiveerd. Klager voert verder aan dat hij recht heeft tegemoetkoming in zijn door hem voor zijn studie aan de Universiteit van Aruba gemaakte studiekosten, nu deze studie in het belang van de dienst is.
9.2
Verweerders voeren – kort samengevat – aan dat de bestreden beschikking correct en conform de geldende regels is genomen.
De beoordeling
10. In geschil is de vraag of verweerders op goede gronden tot de bestreden beschikking hebben kunnen komen. Het gerecht overweegt als volgt.
bevordering
11.1
Klager heeft bij brief van 19 maart 2019 verzocht om zijn verzoek van 1999 om hem naar schaal 14 te bevorderen alsnog in te willigen dan wel om hem met terugwerkende kracht alsnog te bevorderen.
11.2
Aan de afwijzing heeft verweerder sub 1 in de eerste plaats ten grondslag gelegd het door hem ter zake van terugwerkende kracht gevoerde beleid. Voorts heeft verweerder sub 1 aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat klager reeds per 1 maart 1994 de maximale waardering van zijn functie als ingenieur (schaal 13) heeft bereikt en dat hij hierdoor niet naar schaal 14 dan wel schaal 16 kan worden bevorderd.
11.3
De vraag die beantwoord dient te worden is of verweerder sub 1 op goede gronden afwijzend heeft beslist op het verzoek van klager om naar schaal 14 te worden bevorderd. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het gerecht voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich mee dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder sub 1 na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
11.4
Niet in geschil is dat klager na zijn verzoek van 11 mei 1999 om naar schaal 14 te worden bevorderd twintig jaar heeft stilgezeten. Klager heeft nimmer op dit bevorderingsverzoek bij verweerder sub 1 gerappelleerd. Het gerecht overweegt dat het rechtszekerheidsbeginsel met zich meebrengt dat de burger en het bestuursorgaan moeten weten waar ze aan toe zijn. Nu klager na zijn verzoek van 1999 nimmer navraag op zijn verzoek heeft gedaan noch hierop heeft gerappelleerd, kon verweerder gelet op het rechtszekerheidsbeginsel, dat ook ten aanzien van het bestuursorgaan geldt, ervan uit mogen gaan dat klager geen aanspraak meer hierop zou doen. Een uitzondering op het rechtszekerheidsbeginsel is alleen mogelijk in zeer bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van het gerecht is uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet van enige bijzondere omstandigheid gebleken die tot een uitzondering zou moeten leiden. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de afwijzing van het verzoek, voor zover dat betreft de periode van meer dan drie jaren voor het verzoek van 19 maart 2019, terecht en op goede gronden is gegeven.
11.5
Ten tijde van het bevorderingsverzoek (2.7) was klager in de rang van hoofdingenieur, geplaatst bij de Directie VROM, en ter beschikking gesteld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het gerecht komen vast te staan dat de functie van klager bij de Directie VROM op het maximale niveau van schaal 13 was gewaardeerd. Uit de stukken noch het verhandelde ter zitting is gebleken dat de waardering niet conform de geldende procedures tot stand was gekomen en/of niet aan de hand van een correcte weergave van de door klager uitgevoerde werkzaamheden was gedaan. Van andere feiten of omstandigheden op grond waarvan dient te worden geconcludeerd dat de waardering van klagers functie foutief was of dat de waardering dient te worden aangepast, is niet gebleken. Overigens heeft het gerecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder sub 1 de beslissing met betrekking tot de bevordering van klager in redelijkheid niet heeft kunnen baseren op deze functiewaardering.
11.6
Nu de functie van klager maximaal op het niveau van schaal 13 is gewaardeerd, komt klager voor een verdere bevordering niet in aanmerking. Verweerder sub 1 heeft derhalve op goede gronden besloten om klagers verzoek om naar schaal 14 en 16 te worden bevorderd, afgewezen. Hetgeen klager voor het overige aanvoert, behoeft dan ook geen bespreking meer.
persoonlijke toelage
12.1
Klager meent dat hij, vanwege het bijzondere karakter van zijn functie, naast de aan hem reeds toegekende 25% toelage, recht heeft op een persoonlijke toelage. Verweerder sub 2 heeft afwijzend op dit verzoek beslist, en heeft hiertoe – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat er geen wettelijke grondslag is voor het toekennen van de verzochte toelage.
12.2
Klager heeft gedurende zijn terbeschikkingstelling aan het bureau van de desbetreffende minister het maximaal toegestane bedrag aan toelage ingevolge artikel 25 van de Lma genoten. Op grond waarvan klager meent een extra dan wel hogere toelage te moeten ontvangen, is niet duidelijk geworden. Een wettelijke grondslag voor toekenning van een persoonlijke toelage vanwege het bijzondere karakter van een functie, van meer dan 25% van de genoten bezoldiging bestaat immers niet. Het verzoek van klager is dan ook niet voor inwilliging vatbaar. Verweerder sub 2 heeft derhalve het verzoek in zoverre op goede gronden afgewezen.
waarnemingstoelage
13. Wat betreft de waarnemingstoelage, overweegt het gerecht dat niet is gebleken dat klager belast is met de tijdelijke waarneming van een functie die in belangrijkheid en verantwoordelijkheid aanmerkelijk uitgaat boven zijn eigenlijke functie. Reeds op grond hiervan komt klager niet in aanmerking voor een waarnemingstoelage als bedoeld in artikel 26 van de Lma. Verweerder sub 2 heeft dan ook op goede gronden besloten dat het verzoek van klager om toekenning van een waarnemingstoelage, niet voor inwilliging vatbaar is.
tegemoetkoming studiekosten
14.1
Verweerders hebben het verzoek van klager om tegemoetkoming in de studiekosten afgewezen onder verwijzing naar de onder 8.2 aangehaalde in het Handboek neergelegde procedure met betrekking tot het Studiekostenbesluit. Niet in geschil is dat klager de aanvraag om een tegemoetkoming heeft ingediend na afronding van de opleiding. Niet in geschil is voorts dat klager met de opleiding is begonnen en deze tevens heeft afgerond alvorens de daarvoor nodige goedkeuring vooraf van verweerder sub 2 te hebben ontvangen. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op het Studiekostenbesluit en -beleid, waarin goedkeuring van de minister vóór aanvang van de opleiding expliciet wordt vereist, en waarin expliciet wordt bepaald dat aaanvragen die nadat betrokkene met de opleiding is begonnen of zelfs heeft beëindigd worden ingediend, niet worden gehonoreerd.
14.2
Klager beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel, en verwijst in dit verband naar het geval van de heer [persoon Y]. Voorop wordt gesteld dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel slechts kan slagen indien blijkt dat gelijke gevallen, ongelijk zijn behandeld. Verweerder heeft in dit verband onbetwist aangevoerd dat de heer [persoon Y] de functie van juridisch adviseur bekleedde, waardoor de opleiding in het belang van de dienst was. Klager heeft nimmer een juridische functie bekleed. Reeds gelet hierop is er naar het oordeel van het gerecht geen sprake van gelijke gevallen, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Verweerders hebben dan ook op goede gronden het verzoek van klager om tegemoetkoming studiekosten afgewezen.
15. De slotsom is dan ook dat het bezwaar ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.