ECLI:NL:OGAACMB:2022:37

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202103358
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een politieambtenaar wegens ongepast gedrag en plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om de schorsing van een politieambtenaar, klager, door de Gouverneur van Aruba. Klager is beschuldigd van ongepast gedrag jegens een verdachte en een collega, waaronder het gebruik van onzedelijke taal en het schenden van zijn geheimhoudingsplicht. De schorsing is opgelegd op basis van artikel 87 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), waarbij de Gouverneur oordeelde dat het in het belang van de dienst was om klager te schorsen tijdens een disciplinair onderzoek. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen deze schorsing, stellende dat de redenen voor de schorsing vaag en onduidelijk zijn, en dat zijn functioneren niet in gevaar komt door zijn terugkeer op de werkvloer.

Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat het disciplinair onderzoek inmiddels is afgerond en dat de collega's van klager, waaronder zijn leidinggevende, hebben aangegeven dat zij geen bezwaar hebben tegen zijn terugkeer. De rechter heeft overwogen dat de schorsing niet langer kan duren dan noodzakelijk en dat de belangen van klager zwaarder wegen dan het belang van de dienst, nu hij al lange tijd niet op het werk is verschenen. De rechter heeft daarom besloten dat de schorsing van klager zal duren tot twee weken na de uitspraak.

De rechter heeft het bezwaar van klager gegrond verklaard, het landsbesluit van 19 oktober 2021 vernietigd voor wat betreft de duur van de schorsing, en bepaald dat de schorsing tot uiterlijk twee weken na de uitspraak zal duren. Tevens is de Gouverneur veroordeeld in de kosten van de procedure, begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.

Uitspraak

Uitspraak van 23 mei 2022
Gaza nr. AUA202103358

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 19 oktober 2021, DRH/[nummer], heeft verweerder klager met toepassing van artikel 87 aanhef en onder c, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) in zijn ambt geschorst met ingang van de dag na dagtekening van dit Landsbesluit tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
Tegen dit landsbesluit (hierna: de bestreden beschikking) heeft klager op 15 november 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 5 januari 2022 een contra-memorie ingediend.
Het bezwaar is op 11 april 2022 ter zitting behandeld, waar klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De standpunten van partijen

1.1
Klager kan zich niet vinden in de aan hem bij de bestreden beschikking opgelegde schorsing in zijn ambt, en stelt zich hierbij op het standpunt dat de bestreden beschikking in strijd is met het motiveringsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het fair-play beginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en détournement de pouvoir. Ter onderbouwing hiervan heeft hij aangevoerd dat de reden voor de schorsing ruim en vaag is zodat hij niet meer weet waar het om gaat, dat hij zich niet heeft schuldig gemaakt aan hetgeen hem wordt verweten, dat er geen noodzaak bestaat voor de schorsing omdat het functioneren van het KPA niet zal worden gestoord als hij weer op de werkvloer is, en dat hij schade lijdt vanwege de diffamerende werking van de schorsing.
1.2
Aan de schorsing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat jegens klager een disciplinair onderzoek is opgestart om te bepalen of hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, en dat het wenselijk wordt geacht om in het belang van de dienst hem in zijn ambt te schorsen. Aan klager wordt vooralsnog onder andere verweten - zakelijk weergegeven - dat hij een aangehouden verdachte en een collega onheus en ongepast heeft bejegend, dat hij ruwe en onzedelijke taal heeft gebruikt tegen die verdachte en die collega, dat hij op onbeschofte en voor een politieambtenaar onwaardige manier inging tegen een hulpofficier van justitie, dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en dat hij geen mondkapje droeg terwijl hij die verdachte en die collega van zeer dichtbij toeschreeuwde.
De feiten
2.1
Klager is vanaf 1 november 1999 politieambtenaar bij het Korps Politie Aruba (KPA).
2.2
Op 8 april 2021 heeft [aangeefster] (hierna: aangeefster) tegen klager aangifte gedaan wegens mishandeling en bedreiging. Aangeefster is op 4 april 2021 aangehouden in verband met het overtreden van de toen geldende avondklok. Het incident met klager waarover zij aangifte heeft gedaan, heeft zich die avond op het politiebureau voorgedaan.
2.3
In de periode gelegen tussen 9 april 2021 en 25 juni 2021 heeft het Bureau Integriteit en Veiligheid naar aanleiding van de aangifte onderzoek verricht en getuigen gehoord.
2.4
Op 18 juli 2021 heeft de korpschef klager voor de duur van zes weken de toegang tot het werk ontzegd in het belang van de dienst in verband met een disciplinair onderzoek. Deze toegangsontzegging is bij brieven van 20 augustus 2021 en 1 oktober 2021 van de korpschef telkens met zes weken verlengd.
2.5
Bij de bestreden beschikking is klager in zijn ambt geschorst. In die beschikking staat onder andere het volgende:
“ (…) dat betrokkene vooralsnog verweten wordt dat hij:
(…) – op 4 april 2021 – in bijzijn van andere collega’s – ruw en onzedelijk taal gebruikt heeft ten aanzien van mw. [aangeefster]. en zijn mede collega;
- mw. [aangeefster], die op een stoel zat, (meerdere malen) voor “b..ch” (vertaling: teef) uitgemaakt heeft, haar uitgescholden, geïntimideerd heeft en bedreigd heeft door het volgende te zeggen (…);
(…)
- zich ongepast gedragen heeft tegenover zijn vrouwelijke collega die hem probeerde te kalmeren, door haar van zich af te duwen en tegen haar schreeuwde: “nunca di bo f…ing bida hasi e t.nto ey, nunca di bo bida purba di parami/stop mi”;
- op een onbeschofte en voor politieambtenaren onwaardige manier, onterecht en op ontoelaatbare wijze inging tegen de hulpofficier van justitie, (…);
- zijn geheimhoudingsplicht geschonden heeft door contact op te nemen met een professor van Xavier University en haar te informeren met betrekking tot de aanhouding van mw. [aangeefster];.
(…)”
2.6
Bij brief van 16 november 2021 heeft verweerder klager ter verantwoording geroepen.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 47 van de Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Het tweede lid bepaalt dat de ambtenaar de door de betrokken minister voor zijn werkzaamheid of gedrag vastgestelde voorschriften dient na te komen. Ingevolge het derde lid dient de ambtenaar zich te onthouden van het bezigen van vloeken en van ruwe of onzedelijke taal.
3.2
Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Landsbesluit ambts- en geweldsinstructie politie (AB 2005 no. 66, zoals gewijzigd bij AB 2006 no. 7) treedt de ambtenaar bij de vervulling van de politietaak steeds zodanig kalm, zorgvuldig, beheerst, doortastend en, waar nodig, moedig op, dat de eerbied voor het gezag nimmer in gevaar kan worden gebracht en het aanzien van het korps niet kan worden geschaad.
3.3
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3.4
Ingevolge artikel 87, aanhef en onder c, van de Lma kan onverminderd het bepaalde in artikel 82 de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt in gevallen, waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst.
De beoordeling
4.1
Het schorsingsbesluit is gebaseerd op artikel 87, eerste lid, aanhef en onder c van de Lma. Het gaat hier derhalve om de bevoegdheid van een bestuursorgaan om een ordemaatregel te treffen.
4.2
Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen (vgl. Centrale Raad van Beroep 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512).
4.3
Wat betreft de vraag of er in dit geval voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel bestaat, overweegt de ambtenarenrechter dat de maatregel is genomen in verband met een door verweerder opgestart disciplinair onderzoek naar aanleiding van het vermoeden van door klager gepleegd plichtsverzuim. Klager wordt ervan verdacht dat hij onder andere een verdachte en een collega onheus heeft bejegend en zich jegens hen ongepast heeft gedragen, dat hij ruwe en onzedelijke taal heeft gebezigd en zich in het algemeen niet heeft gedragen zoals een goed politieambtenaar betaamt. Deze verdenking staat voldoende concreet in het schorsingsbesluit omschreven, zodat schorsing gedurende het disciplinair onderzoek in redelijkheid in het belang van de dienst kan worden geacht. De voorzieningenrechter laat zich in het kader van deze procedure niet uit over de vraag of die verdenking terecht is.
5.1
De ambtenarenrechter overweegt voorts dat het rechtszekerheidsbeginsel met zich brengt dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk. In dat verband dient door verweerder voortvarendheid te worden betracht bij de uitvoering van het disciplinaire onderzoek. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat het onderzoek reeds is afgerond, dat het advies van het KPA reeds binnen is, en dat de strafmaat nog dient te worden bepaald. Klager heeft ter zitting een verklaring van zijn collega’s (district 1, Oranjestad) overgelegd, waaronder zijn directe leidinggevende, waaruit blijkt dat de collega’s – kort gezegd – klager terug op het werk willen zien.
5.2
Onder deze omstandigheden, en nu de dienst te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen een eventuele terugkeer van klager op het werk, kan in redelijkheid niet worden volgehouden dat het belang van de dienst vordert dat de schorsing nog langer voortduurt. Daarbij neemt het gerecht ook in aanmerking dat klager sinds 18 juli 2021 niet meer op het werk is verschenen in verband met een hem opgelegde toegangsontzegging, en dat de functie van klager en de omstandigheid dat de nadelige gevolgen van het niet werkzaam zijn voor hem in dit verband onevenredig zijn in verhouding met het doel dat met het voortduren van de schorsing nog wordt gediend. De ambtenarenrechter ziet daarom aanleiding om de bestreden beslissing met toepassing van artikel 85 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak op dit punt te wijzigen en te bepalen dat de schorsing duurt tot twee weken na de datum van deze uitspraak.
6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar gegrond is.
7. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van klager, begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vernietigt het landsbesluit van 19 oktober 2021 voor zover het ziet op de duur van de schorsing;
  • bepaalt dat de schorsing zal duren tot uiterlijk twee weken na dagtekening van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van klager, die tot zover worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken ter zitting van maandag 23 mei 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.