ECLI:NL:OGAACMB:2022:58

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202102636
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf opgelegd aan ambtenaar wegens ongeoorloofde afwezigheid

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire straf die hem was opgelegd. Klager, werkzaam als bewakingsmedewerker bij Cuerpo Especial Arubano (CEA), had op 22 november 2019 gedurende 1 uur en 29 minuten ongeoorloofd afwezig geweest. De Gouverneur had op 2 juli 2021 besloten om klager een disciplinaire straf op te leggen in de vorm van een gedeeltelijke inhouding van zijn inkomen ter hoogte van Afl. 300,-. Klager maakte bezwaar tegen deze beslissing, stellende dat hij zich niet schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim en dat zijn afwezigheid te wijten was aan een noodsituatie met zijn moeder.

Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend. Vervolgens heeft het gerecht de feiten en standpunten van beide partijen in overweging genomen. Klager had zijn afwezigheid gemeld aan zijn ploegleider, maar het gerecht oordeelde dat dit niet voldoende was om de disciplinaire straf te rechtvaardigen. Het gerecht concludeerde dat de Gouverneur voldoende zorgvuldig had vastgesteld dat klager ongeoorloofd afwezig was geweest en dat de opgelegde straf niet onevenredig was, gezien het feit dat dit de vijfde vastlegging van plichtsverzuim was.

De uitspraak van het gerecht was dat het bezwaar ongegrond werd verklaard en dat het bestreden landsbesluit in stand bleef. Klager werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken, met inachtneming van de gestelde termijnen.

Uitspraak

Uitspraak van 7 maart 2022
Gaza nr. AUA202102636

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 2 juli 2021 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om aan klager een disciplinaire straf opgelegd van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 300,-.
Hiertegen heeft klager op 10 september 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft een op 12 januari 2022 een contramemorie ingediend.
Op 13 januari 2022 heeft klager daarop een reactie gegeven.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 17 januari 2022. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit op 13 augustus 2021 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is ambtenaar werkzaam als bewakingsmedewerker bij Cuerpo Especial Arubano (CEA).
2.2
In het wachtrapport van de CEA van 22 november 2019 staan de volgende passages opgenomen:
Tijd:
Omschrijving:
(…)
(…)
11:14pm
H.K.;C.P. a jama e B.B.:[Klager] pero e no ta contesta
12:29pm
H.K; B.B; [Klager] a jama pa bisa cu e a jega na I.C.N. y cu e ta laat ja cu e a hanja un jamada cu su mama a bira malo bek después di a opera siman pasa pero cu algo a bai robez y cu e tawata cu ne fe 8ór caba y e a purba jama pariba pero no a hanja contacto.
2.45am
K.I.A.; ma lage B.B.; [Klager] firma su rapport di te laat verschijnen op post y e B.B.; [persoon X] ta ok
(…)
(…)
00:30
Aankomst Bev. [klager], namens zijn persoon was bij het Hospital want zijn moeder is opgenomen hij probeerde verschillende keren hoofdkantoor te bellen maar niemand neemt het telefoon, etc.
2.3
Bij brief van 10 december 2019 heeft het hoofd van CEA te kennen gegeven dat klager op 22 november 2019 gedurende 1 uur en 29 minuten ongeoorloofd afwezig is geweest.
2.4
Bij brief van 18 februari 2020 heeft verweerder klager in de gelegenheid gesteld om zich schriftelijk tegenover verweerder te verantwoorden ter zake het vermoedelijk gepleegd plichtsverzuim. Klager heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.5
Bij bestreden landsbesluit van 2 juli 2021 heeft verweerder moet toepassing van artikel 83, lid 1, onder d van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) klager de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter hoogte van Afl. 300,- opgelegd.
Standpunten van partijen
3.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager plichtsverzuim heeft gepleegd, omdat hij op 22 november 2019 zich niet heeft gehouden aan het voor hem geldende dienstrooster en zich bij de dienst noch bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft gemeld. Klager was gedurende 1 uur en 29 minuten ongeoorloofd afwezig. Klager heeft zich in het verleden meerdere malen schuldig gemaakt aan plichtsverzuim wegens ongeoorloofd verzuim waardoor aan hem diverse straffen zijn opgelegd.
3.2
Klager kan zich niet verenigen met de hem bij het bestreden landsbesluit opgelegde disciplinaire straf. Klager betoogt hiertoe dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Klager erkent dat hij op 22 november 2019 te laat op het werk is verschenen maar stelt dat hij bij de ploegleider (de heer [persoon Y]) heeft gemeld waarom hij die dag te laat is verschenen. De ploegleider heeft deze melding in het logboek van CEA bij de Dienst Gevangeniswezen (DGWA) opgenomen. Op 22 november 2019 is de moeder van klager plotseling ziek geworden en moest zij geopereerd worden. Direct nadat klager bericht heeft gekregen dat de operatie goed was verlopen is hij naar huis gegaan om zijn uniform aan te trekken en naar het werk te gaan. Het gaat hier om een eenmalig incident, aldus klager.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid van de Lma, is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
4.2
Voor zover hier van belang is ingevolge artikel 49, eerste en tweede leden van de Lma, de ambtenaar verplicht de gehele voor hem voorgeschreven werktijd aan de zaken van de overheid te wijden, en is het de ambtenaar verboden gedurende de voorgeschreven werktijd zich bezig te houden met de behartiging van particuliere belangen van zichzelf of van derden.
4.3
Ingevolge artikel 82, eerste lid van de Lma, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
4.4
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lma, is de disciplinaire straf, welke kan worden toegepast, inhouding, geheel of gedeeltelijk, van inkomen. Ingevolge het tweede lid en onder c van dit artikel, geschiedt de inhouding van inkomen tot een bedrag van ten hoogste een maand inkomen.
De beoordeling
5. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klager disciplinair te straffen met een gedeeltelijke inhouding van het inkomen van Afl. 300,-. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
6.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Voor het kunnen opleggen van een disciplinaire staf wegens plichtsverzuim is voorts vereist dat het plichtsverzuim aan de betrokken ambtenaar kan worden toegerekend.
6.2
Het gerecht is van oordeel dat verweerder voldoende zorgvuldig heeft vastgesteld dat klager op 22 september 2019 gedurende 1 uur en 29 minuten ongeoorloofd afwezig is geweest. Daartoe overweegt het gerecht als volgt.
Vast staat dat klager om 23.00 uur dienst had. Vast staat dat klager om 00.30 uur op de werkplek is aangekomen. Ter zitting heeft klager verklaard dat hij om 20.00 uur met de ploegleider [persoon Y] heeft gesproken en dat [persoon Y] tegen hem zou hebben gezegd om het hoofdkantoor te bellen. Klager heeft voorts verklaard dat hij het hoofdkantoor niet heeft kunnen bereiken. Anders dan klager betoogt blijkt dit niet uit het wachtrapport (zie 2.2). Zelfs indien wordt aangenomen dat klager om 20.00 uur met [persoon Y] heeft gesproken dan nog - zo blijkt uit de verklaring van klager ter zitting - moest klager van [persoon Y] het hoofdkantoor bellen om zijn afwezigheid te melden. Het feit dat klager bij aankomst om 00.30 uur melding heeft gemaakt waarom hij niet op tijd op zijn dienst is verschenen betekent niet dat er geen sprake was van ongeoorloofd verzuim. Naar het oordeel van het gerecht kwalificeert de gedraging van klager als toerekenbaar plichtsverzuim en was verweerder bevoegd aan klager een disciplinaire straf op te leggen.
6.3
Tenslotte overweegt het gerecht dat het, anders dan klager betoogt, niet om een eenmalig incident gaat nu verweerder onbetwist heeft gesteld dat het gaat om de vijfde vastlegging van plichtsverzuim wegens ongeoorloofde afwezigheid.
6.3
Gelet op dit alles en het feit dat het om de vijfde vastlegging van plichtsverzuim gaat wegens ongeoorloofde afwezigheid acht het gerecht de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig.
7. De slotsom is dat het bezwaar ongegrond is. Het bestreden landsbesluit kan in stand blijven.
8. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.