ECLI:NL:OGAACMB:2022:74

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
CUR202004551
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen meerdere landsbesluiten inzake overplaatsing en terbeschikkingstelling van een ambtenaar met motiveringsgebrek

In deze zaak heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen drie landsbesluiten van de Regering van Curaçao, die betrekking hebben op haar overplaatsing en terbeschikkingstelling. Klaagster, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, was ter beschikking gesteld aan de Kustwacht, maar de Regering heeft op 6 augustus 2020 drie landsbesluiten genomen die haar rechtspositie wijzigden. Klaagster betwistte de motivering van deze besluiten en stelde dat ze onbevoegdelijk waren genomen. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft op 14 september 2022 uitspraak gedaan. Het Gerecht oordeelde dat de motivering van het eerste landsbesluit onvoldoende was en dat de intrekking van het eerdere landsbesluit van 4 juni 2019 niet goed was onderbouwd. Ook de andere twee landsbesluiten werden nietig verklaard, omdat ze onbevoegdelijk waren genomen en onvoldoende gemotiveerd. Het Gerecht concludeerde dat de rechtspositie van klaagster, zoals vastgelegd in het landsbesluit van 4 juni 2019, herleefde. Daarnaast werd de Regering veroordeeld tot betaling van proceskosten aan klaagster.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonend in Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: mr. J.A.M. Jansen, advocaat,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. S.M. Concincion-Quirindongo.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 6 augustus 2020, no. 20/1009, (het bestreden landsbesluit 1) heeft verweerster het landsbesluit van 4 juni 2019 ingetrokken en de terbeschikkingstelling van klaagster aan de Kustwacht met ingang van 1 april 2019 beëindigd.
Bij landsbesluit van 6 augustus 2020, no. 20/1010, (het bestreden landsbesluit 2) heeft verweerster – voor zover hier relevant – klaagster met ingang van 1 april 2019 tijdelijk ter beschikking gesteld van het Ministerie Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN), Ministeriële Staf, en belast met de waarneming van de functie van Behandelend Medewerker G.
Bij landsbesluit van 6 augustus 2020, no. 20/1011, (het bestreden landsbesluit 3) heeft verweerster klaagster met ingang van 1 april 2019 belast met de waarneming van de functie van Behandelend Medewerker G bij het Ministerie van GMN, Ministeriële Staf.
Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen de drie hiervoor genoemde landsbesluiten.
Verweerster heeft een contramemorie ingediend.
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 24 augustus 2022. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Klaagster is sinds 10 oktober 2010 werkzaam als Medewerker Bevoorrading bij het Ministerie van Justitie. Met ingang van de hiervoor genoemde datum is klaagster ter beschikking gesteld van de Kustwacht.
Bij landsbesluit van 4 juni 2019 (het landsbesluit van 4 juni 2019) is klaagster op grond van artikel 50 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) met ingang van 1 april 2019 voor onbepaalde tijd ter beschikking gesteld van het Ministerie van GMN en belast met de functie van Behandelend Medewerker G. Deze overplaatsing is het gevolg geweest van een gesprek tussen klaagster en de minister van Justitie, omdat klaagster haar functie van Medewerker Bevoorrading bij het Ministerie van Justitie niet kon voortzetten.
Bij brief van 15 november 2019 heeft de Directeur Beleidsorganisatie Human Resources & Organisatie aan de Secretaris-Generaal van het Ministerie van GMN naar aanleiding van een interne nota geïnformeerd dat het landsbesluit van
4 juni 2019 een aantal fouten bevat. Daarna is verweerster gekomen tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde landsbesluiten van 6 augustus 2020.
De bestreden landsbesluiten
2. Aan het bestreden landsbesluit 1 heeft verweerster ten grondslag gelegd dat het landsbesluit van 4 juni 2019 is genomen, zonder dat de ter beschikkingstelling van klaagster bij de Kustwacht is beëindigd. Uit de twee andere bestreden landsbesluiten blijkt niet wat verweerster daaraan ten grondslag heeft gelegd.
In haar contramemorie heeft verweerster de reden voor het nemen van de drie bestreden landsbesluiten van 6 augustus 2020 nader toegelicht. Volgens verweerster heeft zij door deze drie landsbesluiten te nemen, de gemaakte fout in het landsbesluit van 4 juni 2019 hersteld. Dit landsbesluit is namelijk op een verkeerde wettelijke bepaling gebaseerd. Het was niet de bedoeling van verweerster om klaagster over te plaatsen, maar om haar tijdelijk ter beschikking te stellen aan het Ministerie van GMN. Ter onderbouwing van dit standpunt voert verweerster aan dat bij overplaatsing een ambtenaar uit zijn huidige functie wordt ontheven om vervolgens in de beoogde functie benoemd te worden. Dit is in het geval van klaagster niet gebeurd. Verder heeft verweerster in haar contramemorie toegelicht dat dat de functie van Behandelend Medewerker G wel vacant is, maar verweerster wil klaagster in deze functie niet benoemen. Deze functie is namelijk een hogere functie dan de huidige functie waarin zij benoemd is en verweerster wil geen precedent creëren door klaagster te bevoordelen.
Ontvankelijkheid van het bezwaar
3. Ter zitting heeft verweerster haar standpunt dat het bezwaar van klaagster niet-ontvankelijk is, ingetrokken. Het Gerecht zal dit verweer om die reden niet verder bespreken.
Het bezwaar van klaagster en de beoordeling daarvan
Het bestreden landsbesluit 1
4. Klaagster is het eens met de beëindiging van de terbeschikkingstelling bij de Kustwacht. Klaagster heeft tegen het bestreden landsbesluit 1 aangevoerd dat de intrekking van het landsbesluit van 4 juni 2019 onvoldoende is gemotiveerd, omdat niet is gebleken dat het landsbesluit van 4 juni 2019 gebaseerd is op een fout. Het was namelijk wel de bedoeling om klaagster over te plaatsen in de zin van artikel 50 LMA. Volgens klaagster hebben daarover gesprekken plaatsgevonden tussen haar en de minister van Justitie. Ter onderbouwing van haar betoog heeft klaagster gewezen op een ter zitting overgelegde brief van 23 oktober 2017.
5. Deze grond slaagt. Het Gerecht is op grond van de volgende redenen tot dit oordeel gekomen.
5.1
In het bestreden landsbesluit 1 heeft verweerster niet voldoende gemotiveerd wat de aanleiding is geweest om het landsbesluit van 4 juni 2019 in te trekken. Als alleen de beëindiging van de ter beschikkingstelling van klaagster bij de Kustwacht vastgelegd moest worden, kon zij dit naar het oordeel van het Gerecht zonder de het intrekking van landsbesluit van 4 juni 2019. Het bezwaar is gegrond en het bestreden landsbesluit 1 moet nietig worden verklaard.
5.2
Vervolgens zal het Gerecht bezien of de nietigheid voor gedekt kan worden verklaard gelet op de alsnog gegeven motivering in de contramemorie. De kern van die motivering is dat het niet de bedoeling was om klaagster over te plaatsen als bedoeld in artikel 50 van de LMA, maar om haar ter beschikking te stellen op grond van artikel 49 van de LMA. Klaagster betwist dat gemotiveerd. Zij stelt onder andere dat er geen termijn is verbonden aan de vermeende terbeschikkingstelling. Zij wijst verder op de door haar ter zitting overgelegde brief van 23 oktober 2017. Het Gerecht stelt vast dat de toenmalige minister van Justitie in die brief onder andere schrijft dat klaagster elders binnen het overheidsapparaat geplaatst dient te worden en dat het ministerie van Justitie zich zal inzetten om klaagster bij te staan bij het vinden van een passende functie. Verweerster heeft gelet op de gemotiveerde betwisting van klaagster nog steeds onvoldoende gemotiveerd dat er geen bedoeling was om klaagster over te plaatsen. Het Gerecht ziet daarom geen mogelijkheid om de nietigheid voor gedekt te verklaren.
Het bestreden landsbesluit 2
6. Klaagster voert tegen het bestreden landsbesluit 2 allereerst aan dat verweerster dit landsbesluit onbevoegdelijk heeft genomen. Het is de minister van Justitie die op grond van artikel 49 van de LMA bevoegd is om klaagster ter beschikking te stellen. Verder voert klaagster aan dat aan de terbeschikkingstelling geen termijn gekoppeld is.
7. Deze bezwaargrond slaagt. Het Gerecht is op grond van de volgende redenen tot dit oordeel gekomen.
7.1
Artikel 49, eerste lid van de LMA bepaalt dat de ambtenaar verplicht is zo nodig tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht. Het derde lid bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden de ambtenaar worden opgedragen door of namens de betrokken minister.
7.2
Zoals uit overweging 1 blijkt is eiseres aangesteld bij het Ministerie van Justitie. Het is dan ook aan de minister van Justitie om klaagster ter beschikking te stellen aan het Ministerie van GMN.
Dat het niet de bedoeling van verweerster was om eiseres over te plaatsen op grond van artikel 50 van de LMA en zij een gemaakte fout wilde herstellen, kan niet tot de conclusie leiden dat verweerster daarmee de bevoegdheid krijgt om een beslissing te nemen over de ter beschikkingstelling van klaagster.
7.3
Uit artikel 49, eerste lid, van de LMA blijkt verder dat de terbeschikkingstelling van een ambtenaar tijdelijk van aard is. Dit betekent dat uit het oogpunt van zorgvuldigheid en rechtszekerheid in een beslissing om een ambtenaar ter beschikking te stellen een duur vermeld dient te worden. In het bestreden landsbesluit 2 is de duur van de terbeschikkingstelling van klaagster aan het Ministerie van GMN niet vermeld.
7.4
Het bestreden landsbesluit 2 is, naast onbevoegdelijk door verweerster genomen, ook onzorgvuldig voorbereid en in strijd met de rechtszekerheid. Dit landsbesluit zal dus ook nietig worden verklaard.
Het bestreden landsbesluit 3
8. Klaagster heeft tegen het bestreden landsbesluit 3 aangevoerd dat dit landsbesluit onvoldoende gemotiveerd is.
9. Deze beroepsgrond slaagt. Het Gerecht is op grond van de volgende redenen tot dit oordeel gekomen.
9.1
Uit artikel 25, eerste lid, van de LMA volgt dat verweerster bevoegd is om een ambtenaar met de tijdelijke waarneming van een ander ambt te belasten. Waarneming van een ambt door een ambtenaar is dus (net als een terbeschikkingstelling) tijdelijk van aard.
9.2
In het bestreden landsbesluit 3 is de duur van de opgedragen waarneming niet genoemd. Het bestreden landsbesluit 3 is dus onvoldoende gemotiveerd. Ook dit landsbesluit zal nietig worden verklaard.
Conclusie
10. Het bezwaar van klaagster tegen de drie landsbesluiten van 6 augustus 2020 is dus gegrond. Het bestreden landsbesluit 1 zal wegens gebrekkige motivering nietig worden verklaard, voor zover hierin het landsbesluit van 4 juni 2019 is ingetrokken. Het bestreden landsbesluit 2 zal nietig worden verklaard omdat deze onbevoegdelijk is genomen en het bestreden landsbesluit 3 zal nietig worden verklaard wegens een gebrekkige motivering. De consequentie hiervan is dat de terbeschikkingstelling van klaagster bij de Kustwacht is geëindigd en dat de rechtspositie van klaagster zoals beschreven in het landsbesluit van 4 juni 2019 herleeft. Daarmee is niet gezegd, zoals ter zitting ook met partijen is besproken, dat dit de “eindsituatie” is. Als verweerster vindt dat de rechtspositie van klaagster anders moet worden vastgesteld dan in het landsbesluit van 4 juni 2019, dan zal zij dat deugdelijk moeten motiveren in bevoegd genomen besluiten met, als het gaat om terbeschikkingstelling en waarneming, duidelijke data. Voor klaagster is daarbij van belang, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, dat zij duidelijkheid verkrijgt en behoudt over haar rechtspositie en dat zij kan werken en zich nuttig kan maken.
11. Het Gerecht ziet aanleiding om verweerster te veroordelen in de door klaagster gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 700,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700,-).

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar tegen de bestreden landsbesluiten van 6 augustus 2020
    gegrond;
  • verklaarthet landsbesluit van 6 augustus 2020, no. 20/1009, voor zover daarin het landsbesluit van 4 juni 2019 is ingetrokken,
    nietig;
  • verklaartde landsbesluiten van 6 augustus 2020, no. 20/1010 en 20/1011
    nietig;
  • bepaaltdat verweerster aan klaagster een bedrag van NAf 700,- dient te betalen als vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten.
Aldus gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022 in tegenwoordigheid van
mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.