ECLI:NL:OGAACMB:2022:75

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
AUA202103257
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift inzake inkorting vut-uitkering van ambtenaar

In deze zaak heeft klager, een ambtenaar die in Nederland woont, bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn vut-uitkering die door de Minister van Financiën en Cultuur van Aruba is vastgesteld. Klager ontving sinds 1 september 2019 een vut-uitkering, maar was van mening dat de berekening van deze uitkering onjuist was, omdat de minister bij de berekening geen rekening had gehouden met alle werkgeversbijdragen en toeslagen. Klager heeft zijn bezwaar ingediend op 26 oktober 2021, waarna de zaak op 11 april 2022 ter zitting is behandeld. Tijdens de zitting heeft klager zijn standpunt toegelicht, terwijl de minister zich verdedigde met de stelling dat de uitbetaling correct was.

Het gerecht heeft de feiten en regelgeving rondom de vut-uitkering onderzocht, waaronder de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lv vut) en de Landsverordening tijdelijke versobering bezoldigingen en voorzieningen overheid (Ltvbvo). Het gerecht oordeelde dat de minister de berekening van de vut-uitkering correct had uitgevoerd, maar dat er ten onrechte kortingen waren toegepast op de vakantie-uitkering. Het bezwaar van klager werd in dat opzicht gegrond verklaard, en de minister werd opgedragen het ingehouden deel van de vakantie-uitkering over de jaren 2021 en 2022 aan klager uit te betalen. De uitspraak werd gedaan op 24 oktober 2022 door rechter M.E.B. de Haseth.

Uitspraak

Uitspraak van 24 oktober 2022
Gaza nr. AUA202103257

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Zoetermeer, Nederland,
KLAGER,
procederend in persoon,
tegen:

DE MINISTER VAN FINANCIËN EN CULTUUR,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Op 26 oktober 2021 heeft klager een bezwaarschrift bij het gerecht ingediend.
Op 17 maart 2022 heeft verweerder een contramemorie ingediend.
Op 4 april 2022 heeft klager nadere stukken ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 11 april 2022, waar zijn verschenen klager in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting, heeft het gerecht het onderzoek heropend.
Bij e-mailbericht van 22 september 2022 heeft het gerecht verweerder verzocht om nadere inlichtingen.
Bij e-mailbericht van 26 september 2022 heeft verweerder nadere inlichtingen gegeven.
Klager heeft bij e-mailbericht van 10 oktober 2010 te kennen gegeven af te zien van het indienen van een reactie daarop, waartoe hij in de gelegenheid was gesteld.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Bij beschikking van 27 september 2018 heeft de beoordelingscommissie vrijwillige
uitdiensttreding besloten aan klager met ingang van 1 september 2019 eervol ontslag uit overheidsdienst te verlenen en aan hem een maandelijkse uitkering toe te kennen met ingang van:
a. 1 september 2019 tot 1 september 2020 naar reden van 90% van het laatst ontvangen inkomen;
b. 1 september 2020 tot 1 september 2021 naar reden van 80% van het laatst ontvangen inkomen;
c. 1 september 2021 tot 1 september 2022 naar reden van 70% van het laatst ontvangen inkomen.
1.2
Klager ontvangt met ingang van 1 september 2019 maandelijks een vut-uitkering.
1.3
Op 6 december 2019 is klager naar Nederland geëmigreerd.
1.4
Op 1 mei 2020 is de Landsverordening tijdelijke versobering bezoldigingen en voorzieningen overheid (hierna: Ltvbvo) ingevoerd.
1.5
Op 18 augustus 2020 heeft de ministerraad besloten om ten aanzien van vutters te handelen conform de Ltvbvo.
1.6
Op 24 januari 2021 is aan klager de vut-uitkering voor de maand januari 2021 uitbetaald.
1.7
Op 4 februari 2021 heeft klager naar aanleiding van de ontvangen uitkering bezwaar gemaakt bij het Departamento di Recurso Humano (DRH), de beoordelingscommissie vrijwillige uitdiensttreding en de Bezwaaradviescommissie LAR (Bac). Op 28 september 2021 heeft klager dit bezwaar ingetrokken.
De standpunten van partijen
2.1
Klager kan zich niet verenigen met het bedrag van de aan hem maandelijks uitbetaalde vut-uitkering. Klager betoogt hiertoe dat verweerder bij de berekening van het uit te keren bedrag een verkeerde berekeningsmethode heeft toegepast. Verweerder moet uitgaan van het totaal jaarlijks brutobedrag, en daaronder vallen ook alle werkgeversbijdragen en toeslagen, aldus klager. Voorts voert klager aan dat verweerder ten onrechte de Ltvbvo ook op hem als vut-gerechtigde heeft toegepast. Het betoog ten aanzien van het afdragen van pensioenpremies heeft klager ter zitting ingetrokken.
2.2
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, en geconcludeerd dat de uitbetaling van klagers vut-uitkering correct en conform de wet is geschied.
De regelgeving
3.1
Ingevolge artikel 1 van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lv vut) wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder maandinkomen verstaan:
het bruto-bedrag dat een ambtenaar of overheidswerknemer als bezoldiging of loon ontving over de maand, voorafgaande aan die waarin de dag viel, waarop de dienstbetrekking met het Land eindigde.
Ingevolge het derde lid behoren tot het maandinkomen wél de vakantie-uitkering, een kindertoelage en een premietoeslag krachtens de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering (AB 1990 no. GT 33) en de Landsverordening algemene weduwen- en wezenverzekering (AB 1996 no. GT 30), doch níet een persoonlijke of aan de uitoefening van een functie verbonden uitkering, onder welke benaming ook. Ingevolge artikel 3, tweede lid, ontvangt de gerechtigde gedurende de looptijd maandelijks een uitkering. De uitkering bedraagt, tenzij de aanspraak daarop eerder vervalt:
- gedurende de eerste 12 maanden: 90% van het laatstgenoten maandinkomen;
- gedurende de daaropvolgende 12 maanden: 80% van het laatstgenoten maandinkomen en
- gedurende de laatste periode van 12 maanden: 70% van het laatstgenoten maandinkomen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, wordt de uitkering uitbetaald in de laatste week van de maand; zij wordt in Arubaans courant gestort op een door de gerechtigde aan te geven rekeningnummer bij een hier te lande gevestigde handelsbank.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft de gerechtigde gedurende de looptijd recht op geneeskundige behandeling en verpleging overeenkomstig de voorschriften van de Landsverordening tegemoetkoming ziektekosten landsdienaren (AB 1990 no. GT 39), indien hij ambtenaar was, of ingevolge de in zijn arbeidsovereenkomst neergelegde bepalingen daaromtrent, indien hij overheidswerknemer was.
3.2
Ingevolge artikel 2 van de Ltvbvo bedraagt in afwijking van artikel 22 van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (AB 1998 no. GT 22) de vakantie-uitkering 4 1/6 % van het inkomen voor de ambtenaar geldende op de eerste april van het jaar van uitbetaling, dan wel, bij indiensttreding in de loop van de maand april of de maand mei van dat jaar, op de datum van indiensttreding.
Ingevolge artikel 5 worden in afwijking van artikel 1, tweede lid, van het Landsbesluit compensatietoeslagen overheidspersoneel (AB 2014 no. 48) de bedragen van de toeslagen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen b en c, van het Landsbesluit compensatietoeslagen overheidspersoneel met 50% verminderd.
3.3
Op grond van het Landsbesluit compensatietoelagen overheidspersoneel worden jaarlijks, ter compensatie van het verlies van koopkracht als gevolg van inflatie, op het ambtenarensalaris de navolgende toeslagen uitgekeerd:
a. een voorjaarstoeslag, gelijktijdig met de uitbetaling van het ambtenarensalaris voor de maand januari;
b. een reparatietoeslag, gelijktijdig met de uitbetaling van het ambtenarensalaris voor de maand augustus;
c. een najaarstoeslag.
De beoordeling
4.1
Het bezwaar is gegrond op het betoog dat de maandelijks aan klager uitbetaalde vutuitkering te laag is, omdat verweerder daarbij van een onjuiste berekening uitgaat. Aldus moet het bezwaar geacht worden te zijn gericht tegen de feitelijke maandelijkse betalingen, zoals neergelegd in de maandelijkse betaalspecificaties. Het bezwaarschrift is op 25 oktober 2021 bij het gerecht ingekomen, zodat dit bezwaar in beginsel gericht moet worden geacht tegen de uitbetaling van de vut-uitkering van oktober 2021 en verder. Nu klager reeds op 4 februari 2021 bezwaar als bedoeld in de Landsverordening administratieve rechtspraak heeft gemaakt met betrekking tot de aan hem uitbetaalde vutuitkering en dat bezwaarschrift is doorgezonden noch heeft geleid tot een beschikking op dat bezwaar, ziet het gerecht aanleiding om het bezwaar van klager in deze procedure gericht te achten tegen de uitbetaling van de vut-uitkering van januari 2021 en verder.
4.2
Blijkens de betaalspecificaties over de periode van januari 2021 en verder, en de in de contramemorie en ter zitting door verweerder gegeven toelichting, stelt verweerder zich op het standpunt dat het maandinkomen, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Lv vut is het bezoldigingsbedrag, zoals vastgesteld in de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (hierna: BRA). Op dat bedrag past verweerder de korting als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Lv vut toe, van 90, 80 onderscheidenlijk 70%. Ingeval een vutter verzekerd is voor de Arubaanse sociale verzekeringen als de AOV en de AWW, dan wordt bovenop voormeld percentage van het bedrag aan bezoldiging overeenkomstig de BRA, de werkgeversbijdrage voor deze specifieke verzekeringen uitbetaald, en wordt de werknemersbijdrage daarvoor ingehouden. Ingeval van een emigratie uit Aruba, waarna de desbetreffende vutter niet meer verzekerd is voor de AOV en de AWW, worden werkgeversbijdragen uitbetaald noch werknemersbijdragen ingehouden, aldus verweerder.
4.3
Klager betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het maandkinkomen, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Lv vut, het bezoldigingsbedrag uit de BRA is. Volgens klager dienen daarbij alle premietoeslagen en overige niet persoonsgebonden toelagen en toeslagen op te worden geteld. Op de som van deze bedragen dient vervolgens de korting als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Lv vut te worden toegepast. Bovendien dient de maandelijkse uitkering een twaalfde deel te bedragen van het totale jaarinkomen, aldus klager. Dat brengt volgens klager onder meer met zich dat hij, nu hij niet meer in Aruba verzekerd is voor de AOV, AWW en AZV, een vut-uitkering dient te ontvangen ter hoogte van de som van zijn bezoldiging en de werkgeversbijdragen voor de AOV, AWW en AZV.
4.4
Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder geen onjuiste uitleg gegeven aan het bepaalde in artikel 1, eerste lid, van de Lv vut, door “het bruto-bedrag dat een ambtenaar of overheidswerknemer als bezoldiging of loon ontving” te begrijpen als het bezoldigingsbedrag, zoals vastgesteld in de BRA. In de eerste plaats omdat dit aansluit bij de bewoordingen van deze bepaling, waarin de term “bezoldiging” wordt gebezigd. In de tweede plaats is dit ook de meest voor de hand liggende uitleg, gelet op de in die bepaling gebezigde term “bruto-bedrag.” Dit omdat het bezoldigingsbedrag, zoals vastgesteld in de BRA, anders dan waarvan klager lijkt uit te gaan, niet het bedrag is dat de ambtenaar uiteindelijk netto ontvangt. Het bezoldigingsbedrag wordt immers vermeerderd met diverse toelagen en toeslagen, en verminderd met diverse werknemersbijdragen, hetgeen uiteindelijk resulteert in het nettoloon van de desbetreffende ambtenaar. Weliswaar is in artikel 1, derde lid, van de Lv vut bepaald dat tot het maandinkomen ook behoren een premietoeslag krachtens de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering en de Landsverordening algemene weduwen- en wezenverzekering, maar anders dan klager betoogt, noopt dit niet tot een lezing van het eerste lid, als door klager voorgestaan. Dat zou immers de consequentie hebben, dat een vutter, die verzekerd is voor de AOV en AWW en derhalve ter zake premieplichtig is, maar een bepaald percentage (90, 80, onderscheidenlijk 70%) aan werkgeversbijdragen voor deze verzekeringen zou ontvangen gedurende zijn vutperiode. Een andere consequentie van de lezing van klager zou zijn, dat een vutter aan vut-uitkering zou ontvangen een bedrag, dat ruim boven zijn laatstgenoten nettoloon ligt. Al met al geen logische uitleg van de leden 1 en 3 van artikel 1 Lv vut in samenhang bezien. Onder deze omstandigheden kan artikel 1, derde lid, van de Lv vut volgens het gerecht niet anders begrepen worden, dan dat verweerder de werkgeversbijdragen voor de AOV en AWW-verzekeringen voor vutters voor zijn rekening neemt. Anders dan klager betoogt, brengt dit dan ook niet met zich dat verweerder gehouden is aan klager een hiermee gelijkgesteld bedrag uit te keren, omdat hij niet meer verzekerd is voor de AOV en AWW. Indien er geen AOV- en AWW-premies verschuldigd zijn, is er geen noodzaak om daartoe een werkgeversbijdrage te leveren, net zomin als er een noodzaak is om een werknemersbijdrage op de uitkering in te houden. Reeds om deze reden is ook geen sprake van het maken van verboden onderscheid, zoals klager betoogt, omdat aldus van gelijke gevallen geen sprake is.
Al deze omstandigheden tezamen, brengen met zich dat naar het oordeel van het gerecht verweerder met toepassing van artikel 1, eerste en derde lid, van de Lv vut voor de berekening van de hoogte van de vut-uitkering van klager terecht en op goede gronden als uitgangspunt heeft genomen de bezoldiging volgens het BRA. Vast staat dat de laatstgenoten bezoldiging van klager Afl. 7.835,- bedroeg en dat verweerder bij het toepassen van de kortingen van 80 en 70% over de periode vanaf januari 2021 van dat bedrag is uitgegaan. Het betoog faalt.
4.5
Klager betoogt voorts dat verweerder ten onrechte met toepassing van de Ltvbvo kortingen heeft toegepast op de reparatietoeslag, najaarstoeslag en vakantie-uitkering.
4.6.1
Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Lv vut het maandinkomen, waarop de vut-uitkering is gebaseerd, de bezoldiging is volgens de BRA. De reparatietoeslag noch de najaarstoeslag maakt op grond van de BRA deel uit van de bezoldiging. Evenmin worden deze toeslagen vermeld in artikel 1, derde lid, van de Lv vut, waarbij is bepaald wat nog meer deel uitmaakt van de door vutters te ontvangen uitkeringen. In de stukken en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij het in het Landsbesluit compensatietoelagen overheidspersoneel bepaalde niettemin ook toepast op vutters. Aldus voert verweerder ter zake buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit beleid houdt ook in dat de ingevolge artikel 5 van de Ltvbvo wettelijke korting op de compensatietoelagen als bedoeld in het Landsbesluit compensatietoelagen overheidspersoneel met 50% eveneens op vutters wordt toegepast. Het gerecht aanvaardt de aanwezigheid en toepassing van dit beleid als een gegeven. Voorts stelt het gerecht vast dat verweerder in het geval van klager in overeenstemming met dit beleid heeft gehandeld. Gesteld noch gebleken is dat verweerder dit beleid inconsistent toepast. Het betoog faalt dan ook in zoverre.
4.6.2
Ingevolge artikel 1, derde lid, van de Lv vut maken vutters aanspraak op een vakantieuitkering. Het gerecht stelt voorts vast dat de Ltvbvo niet van toepassing is op vutters. Voor de toepassing van een korting op de vakantie-uitkering bestaat dan ook geen wettelijke grondslag. Verweerder heeft dan ook ten onrechte klager buitenwettelijk gekort op de aan hem uit te keren vakantie-uitkering. Het betoog slaagt in zoverre.
4.7
Dit heeft tot het gevolg dat verweerder ten onrechte bij de uitbetaling van de vakantieuitkering in 2021 en 2022 daarop een korting heeft toegepast. Het bezwaar is in zoverre gegrond. Het gerecht zal verweerder opdragen om het restant van de vakantieuitkering over de jaren 2021 en 2022 aan klager uit te betalen.
4.8
Het gerecht acht geen termen als bedoeld in artikel 86, derde lid, van de La aanwezig voor veroordeling van verweerder tot vergoeding van de door klager gemaakte reis- en verblijfskosten.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- bepaalt dat verweerder aan klager dient uit te betalen het met toepassing van de Ltvbvo ingehouden deel van de vakantie-uitkering van klager over de jaren 2021 en 2022.
Aldus gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.