ECLI:NL:OGAACMB:2022:82

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
AUA202200386 en AUA202200486
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. De Werd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van bijzondere vrijstelling van dienst zonder behoud van inkomen voor een ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, een ambtenaar werkzaam als leerkracht, tegen de ministeriële beschikking van de Minister van Onderwijs en Sport. Deze beschikking, gedateerd 18 januari 2022 en gewijzigd op 16 februari 2022, verleende klaagster bijzondere vrijstelling van dienst zonder behoud van inkomen voor de duur van drie maanden, met ingang van 1 februari 2022, en trok een eerdere beschikking van 9 september 2021 in die haar vrijstelling tot 1 februari 2027 verleende.

Klaagster had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat er geen dringende redenen van dienstbelang waren en dat haar belangen niet in voldoende mate waren meegewogen. Tijdens de zitting op 19 september 2022 heeft klaagster haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat zij een vervanger had geregeld en dat de leerlingen gewoon les kregen. Het gerecht heeft de belangen van klaagster zwaarder laten wegen dan die van verweerder, en oordeelde dat de intrekking van de vrijstelling onredelijk was, vooral gezien de korte termijn voor de ingangsdatum van de nieuwe regeling.

Het gerecht heeft het bezwaar gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan klaagster. De uitspraak biedt inzicht in de afweging van belangen bij de toekenning en intrekking van ambtenarenrechten, en benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door het bevoegde gezag.

Uitspraak

Uitspraak van 31 oktober 2022
Gaza nr. AUA202200386 en AUA202200486

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Nederland,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie,
tegen:

DE MINISTER VAN ONDERWIJS EN SPORT,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij ministeriële beschikking van 18 januari 2022, zoals gewijzigd op 16 februari 2022, (bestreden beschikking) heeft verweerder besloten om aan klaagster bijzondere vrijstelling van dienst zonder behoud van inkomen voor de duur van drie maanden te verlenen met ingang van 1 februari 2022 en de ministeriële beschikking van 9 september 2021 (DPS/706/21) in te trekken.
Daartegen heeft klaagster op 14 februari 2022 en 16 februari 2022 pro-forma bezwaar gemaakt bij dit gerecht (AUA20220486 en AUA20220386). Op 5 april 2022 heeft klaagster de gronden waarop haar bezwaar berust, aangevuld.
Verweerder heeft op 12 september 2022 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaken gevoegd behandeld ter zitting van 19 september 2022. Klaagster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Klaagster en verweerder hebben ter zitting pleitnotities overgelegd. Klaagster heeft ter zitting een nader stuk ingediend.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Klaagster is ambtenaar en als leerkracht werkzaam bij het Openbaar Onderwijs.
1.2
Op 17 augustus 2021 heeft klaagster verzocht om haar vanaf 1 februari 2022 tot 1 februari 2027 vrijstelling van dienst te verlenen zonder behoud van inkomen in verband met werk en een opleiding passend onderwijs in Nederland.
1.3
Bij ministeriële beschikking van 9 september 2021 heeft verweerder besloten om klaagster tot 1 februari 2027 vrijstelling van dienst te verlenen wegens bijzondere omstandigheden en haar toestemming verleend om deze in het buitenland door te brengen.
1.4
Klaagster heeft op 24 december 2021 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd getekend met [nieuwe werkgever] om met ingang van 7 februari 2022 tot 6 februari 2023 als docent werkzaam te zijn. Ze heeft op 15 januari 2022 een overeenkomst afgesloten tot huur van een gemeubileerde woning voor minimaal een jaar en ingaande 1 februari 2022.
1.5
Klaagster werkt en woont in Nederland met haar twee schoolgaande kinderen.
standpunt van partijen
2.1
Bij de in het geding zijnde beschikking van 18 januari 2022, zoals gewijzigd op 16 februari 2022 heeft verweerder besloten om de onder 1.3 genoemde ministeriële beschikking in te trekken en aan klaagster met ingang van 1 februari 2022 en voor de duur van drie maanden bijzondere vrijstelling van dienst zonder behoud van inkomen te verlenen. Hiertoe heeft verweerder ten grondslag gelegd dat bij toekenning van de bijzondere vrijstelling van dienst voor de duur van vijf jaar geen rekening is gehouden met het lerarentekort. De wijziging van 16 februari 2022 is een gevolg van het feit dat op 18 januari 2022 abusievelijk bijzondere vrijstelling van dienst
metbehoud van inkomen was verleend.
2.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en voert hiertoe aan dat er geen sprake is van dringende redenen van dienstbelang en dat er geen rekening is gehouden met de (geldelijke) schade die klaagster lijdt als gevolg van de inkorting. Klaagster heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij heeft gezorgd voor een vervanger juist om rekening te houden met het dienstbelang. Dat de vervanger een andere collega moest vervangen die ter beschikking is gesteld aan de Minister van Justitie en Sociale Zaken valt niet aan haar te verwijten, aldus klaagster. Klaagster meent voorts dat dit dan niet kan worden gebruikt om te gaan stellen dat er sprake is van dringende redenen van dienstbelang. Tot slot heeft klaagster aan haar standpunt ten grondslag gelegd dat verweerder bij het nemen van zijn beslissing geen rekening heeft gehouden met het feit dat klaagster een arbeidsovereenkomst en een huurovereenkomst heeft gesloten.
wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) kan vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden ook zonder behoud van inkomen op daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de ambtenaar bij beschikking van het bevoegde gezag worden verleend in de gevallen waarin dit gezag oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat. Deze vrijstelling van dienst wordt verleend voor de duur van ten hoogste vijf jaren en kan geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht.
Ingevolge het tweede lid kan de vrijstelling van dienst, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, voor zover deze is verleend voor een langere duur dan drie maanden, en indien dringende redenen van dienstbelang zulks vorderen, worden ingekort tot minimaal drie maanden bij een met redenen omklede beschikking van het bevoegde gezag.
Ingevolge het derde lid wordt, indien de ambtenaar tengevolge van de inkorting, bedoeld in het tweede lid, geldelijke schade lijdt, deze schade hem vergoed.
beoordeling
4.1
Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden de aan klaagster verleende bijzondere vrijstelling van dienst heeft ingekort tot drie maanden.
4.2
Bij de beantwoording van deze vraag stelt het gerecht voorop dat de aan verweerder ingevolge artikel 30, eerste lid van de Lvvda toekomende bevoegdheid om ambtenaren al dan niet bvvd toe te kennen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich mee dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het gerecht overweegt als volgt.
4.3
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het gerecht van oordeel dat is gebleken van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat verweerder niet in redelijkheid de aan klaagster verleende bijzondere vrijstelling van dienst tot drie maanden heeft kunnen inkorten. Het is onredelijk om in zo’n korte tijd, 2 weken voor de ingangsdatum van de bvvd, de aan klaagster verleende bvvd in te korten tot drie maanden. Weliswaar is er op het eiland een lerarentekort maar ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat dit tekort ook al bekend was in september 2021, ten tijde van de ministeriële beschikking van 9 september 2021. Bovendien heeft klaagster zelf voor een vervanger voor haar baan gezorgd. Dat die vervanger uiteindelijk een andere collega, die ter beschikking werd gesteld aan de Minister van Justitie en Sociale Zaken, moest gaan vervangen is niet aan klaagster toe te rekenen. Daarbij heeft klaagster onweersproken gesteld dat de leerlingen op dit moment gewoon les krijgen. Klaagster heeft naar aanleiding van de bij de beschikking van 9 september 2021 verleende vrijstelling van dienst (tot 1 februari 2027) een arbeidsovereenkomst en een huurovereenkomst gesloten in Nederland, heeft verhuiskosten moeten maken, heeft zich aangemeld bij een opleiding in Nederland en heeft haar twee kinderen op een school in Nederland geplaatst. Naar het oordeel van het gerecht wegen de belangen van klaagster bij handhaving van de beschikking van 9 september 2021 aanzienlijk zwaarder dan die van verweerder bij intrekking van die beschikking. De (niet onderbouwde) stelling van verweerder dat de toekenning van de bvvd net voor de bestuurswisseling is ondertekend om het volgend bestuur voor een voldongen feit te stellen met nadelige gevolgen, doet daar, wat daar verder ook van zij, niet aan af.
4.4
Gelet op het voorgaande is het bezwaar gegrond. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
4.5
Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de beschikking van 18 januari 2022, zoals gewijzigd op 16 februari 2022;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. De Werd, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.