ECLI:NL:OGAACMB:2023:40

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
GAZ CUR202204209
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bezoldiging van een ambtenaar in het kader van een bezwaar tegen de vaststelling van salaris door de Regering van Curaçao

In deze uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao wordt het bezwaar van klaagster tegen de vaststelling van haar salaris door de Regering van het Land Curaçao beoordeeld. Klaagster, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn, had bezwaar gemaakt tegen het Landsbesluit van 12 september 2016, waarin haar salaris was vastgesteld op schaal 8, bezoldigingstrede 1. Klaagster stelde dat haar was toegezegd dat zij een extra trede zou krijgen vanwege extra werkzaamheden die zij had verricht. Het Gerecht oordeelt dat er geen bewijs is dat aan klaagster een toezegging is gedaan voor een extra trede en dat de ministerraad niet het bevoegde gezag is om deze beslissing te nemen. Bovendien is het toekennen van een extra trede in strijd met de Landsverordening, die in 2016 geen verhoging van de bezoldiging toestond vanwege de slechte financiële positie van het Land.

Het Gerecht concludeert dat het bezwaar van klaagster ongegrond is en dat het Landsbesluit van 12 september 2016 in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke toezeggingen en de rol van de ministerraad in het proces van bezoldiging van ambtenaren. Klaagster had ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar dit werd als tardief beschouwd en niet in behandeling genomen. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. drs. S. Lanshage en is openbaar uitgesproken op 14 juni 2023.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonend te Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: A.V.E. Vilchez,
tegen

de Regering van het Land Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. S.M. Concincion-Quirindongo.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het bezwaar van klaagster tegen de vaststelling door verweerster van het salaris van klaagster in schaal 8, bezoldigingstrede
1.2
Verweerster heeft bij Landsbesluit van 12 september 2016 (het bestreden besluit) het salaris van klaagster vastgesteld in schaal 8, bezoldigingstrede 1.
1.3
Klaagster heeft tegen het bestreden besluit op 20 oktober 2016 bij verweerster een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 28 oktober 2022 heeft verweerster het bezwaarschrift van 20 oktober 2016 doorgestuurd aan het Gerecht.
1.4
Verweerster heeft op 31 maart 2023 een contramemorie ingediend.
1.5
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 17 mei 2023. Klaagster is verschenen samen met haar gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt eerst ambtshalve de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. Vervolgens beoordeelt het Gerecht de beslissing van verweerster om het salaris van klaagster vast te stellen op schaal 8, bezoldigingstrede 1, aan de hand van de door klaagster daartegen aangevoerde gronden.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het bezwaar ontvankelijk is en dat het ongegrond is. Verweerster heeft het salaris van klaagster vast kunnen stellen op schaal 8, bezoldigingstrede 1. Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat zijn de relevante feiten in deze zaak?
4.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn in de functie van Management Ondersteuning E. Zij was in de periode 1 mei 2015 tot en met 30 april 2016 werkzaam op grond van een tijdelijk dienstverband en werd bezoldigd conform schaal 8, trede 1. Met ingang van 1 mei 2016 is klaagster in vaste dienst benoemd in dezelfde functie.
4.2
Op 3 augustus 2016 heeft de Raad van Ministers een besluit genomen waarin zij akkoord gaan met de benoeming van klaagster in vaste dienst en met een bezoldiging conform schaal 8, trede 2 conform het verzoek van de Secretaris-Generaal (de Raadsbeslissing).
Is het bezwaar van klaagster ontvankelijk?
5.1
Op grond van artikel 41, eerste lid, van de RAr wordt een bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag, waarop de aangevallen beschikkingen of de aangevallen handeling of weigering genomen, verricht of uitgesproken is.
5.2
Het bestreden besluit is gedagtekend op 12 september 2016. Het bezwaarschrift is bij verweerster ingediend op 20 oktober 2016.
5.3
Verweerster heeft een ontvangstbewijs uit het Document Management systeem overgelegd met als datum 29 september 2016. Daarop staat de naam van klaagster met achter haar naam een vinkje. Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat dat vinkje betekent dat het bestreden besluit op die datum aan klaagster is uitgereikt. Klaagster heeft ter zitting toegelicht dat zij zich kan herinneren dat het bestreden besluit enkele weken na 12 september 2016 aan haar is uitgereikt. Gelet op deze omstandigheden gaat het Gerecht er vanuit dat klaagster op 29 september 2016 op de hoogte is geraakt van het bestreden besluit.
5.4
Klaagster heeft haar bezwaarschrift op 20 oktober 2016 bij verweerster ingediend en die datum valt binnen de bezwaartermijn van 30 dagen. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
Had klaagster bezoldigd moeten conform schaal 8, trede 2?
6. Klaagster betoogt dat haar is toegezegd dat zij bezoldigd zou worden conform schaal 8, trede 2. Ten tijde van haar beoordelingsgesprek in 2016, voorafgaand aan de benoeming in vaste dienst, heeft klaagster een gesprek gevoerd met de Secretaris-Generaal en is haar toegezegd dat zij een trede erbij zou krijgen. De verhoging van de trede had niet zozeer te maken met haar goede functioneren, maar diende als beloning voor de extra taken die zij uitvoerde. Klaagster voerde naast haar functie extra werkzaamheden uit en voor de uitvoering van die werkzaamheden zou zij beloond worden in de vorm van een extra trede. Dit zou volgens klaagster blijken uit het beoordelingsformulier van 2016 en een brief van de Secretaris-Generaal van 7 juni 2016. In de Raadsbeslissing heeft de Ministerraad besloten dat klaagster bezoldigd zou worden conform schaal 8, trede 2. Verweerster had die beslissing van de Ministerraad over moeten nemen. Nu er in het geval van klaagster sprake was van een beloning voor extra werkzaamheden en het geen reguliere bezoldiging vanwege goed functioneren betrof, meent klaagster dat de Landsverordening houdende het niet toekennen van een verhoging van de bezoldiging in 2016 (hierna: de Landsverordening) niet van toepassing is.
7.1
Deze bezwaargrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
7.2
Uit het beoordelingsformulier van 2016 blijkt niet dat aan klaagster de toezegging is gedaan dat aan haar een extra trede zou worden toegekend voor de uitvoering van extra werkzaamheden naast haar reguliere functie. Uit de brief van de Secretaris-Generaal van 7 juni 2016 blijkt dat evenmin. Uit die brief blijkt dat hij voornemens is aan klaagster een vast dienstverband aan te bieden naar aanleiding van haar goed functioneren en dat zij bezoldigd zou worden conform schaal 8, trede 2. Het Gerecht gaat er daarom vanuit dat de trede verband hield met het goed functioneren van klaagster.
7.3
Dat in de Raadsbeslissing is opgenomen dat aan klaagster schaal 8, trede 2 zou worden toegekend maakt dat niet anders. Verweerster hoefde die beslissing immers niet over te nemen. Ten eerste hoefde verweerster die beslissing niet over te nemen, omdat de ministerraad niet het bevoegde gezag is. Ten tweede zou het toekennen van een trede aan klaagster in strijd zijn met artikel 2 van de Landsverordening, waarin is opgenomen dat ambtenaren in 2016 wegens de slechte financiële positie van het Land Curaçao geen aanspraak maakten op een extra trede. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid in het bestreden besluit de bezoldiging vast kunnen stellen op schaal 8, trede 1.
Is het niet toekennen van een trede aan klaagster in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
8.1
Klaagster heeft ter zitting een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij meent dat haar geval gelijk is aan het geval in de zaak met nummer CUR202102685 waarin wel een trede is toegekend. Ook in dat geval was de Minister akkoord gegaan met een trede en kwam daarna een Raadsbeslissing. Klaagster wordt dus in een gelijk geval anders behandeld.
8.2
Verweerster heeft betoogt dat het beroep van klaagster op het gelijkheidsbeginsel tardief is. Verweerster is niet op de hoogte van de inhoud van de uitspraak in de door klaagster genoemde zaak en kan daarover dus ook geen standpunt innemen.
9. Het Gerecht overweegt dat deze eerst ter zitting door klaagster aangevoerde bezwaargrond tardief is en in strijd met de beginselen van een goede procesorde moet worden aangemerkt. Het Gerecht laat het beroep van klaagster op het gelijkheidsbeginsel daarom onbesproken.

Conclusie en gevolgen

10. Het bezwaar is ongegrond. Het gevolg hiervan is dat het Landsbesluit van 12 september 2016 in stand blijft.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
-
verklaarthet bezwaar ongegrond.
Aldus gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken te Curaçao, op 14 juni 2023 in tegenwoordigheid van mr. P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.