ECLI:NL:OGAACMB:2024:28

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
Gaza nr. AUA202003725
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen bevordering in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft klaagster, de Gouverneur van Aruba, bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit van 14 augustus 2023, waarin zij met ingang van 1 februari 2021 naar de rang van senior groepsleider (schaal 6) werd bevorderd. Klaagster, werkzaam bij Bureau Traimerdia sinds 1 mei 2008, stelde dat zij niet tijdig was bevorderd vanwege een vereiste mbo-opleiding kwalificatieniveau 4, die pas op 1 februari 2021 was vervallen. Klaagster voerde aan dat zij vanaf 1 januari 2022 een 38-urige werkweek had, terwijl in het landsbesluit een 31-urige werkweek werd vermeld. De zitting vond plaats op 29 april 2024, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Het Gerecht oordeelde dat klaagster ontvankelijk was in haar bezwaar, ondanks dat het bezwaarschrift na de termijn was ingediend, omdat zij aannemelijk had gemaakt dat zij pas op 21 september 2023 kennis had genomen van het bestreden besluit. Het Gerecht oordeelde dat de vermelding van de 31-urige werkweek onjuist was en dat verweerder een nieuw landsbesluit moest opstellen waarin deze vermelding werd gecorrigeerd naar 38 uur. De ingangsdatum van de bevordering bleef ongewijzigd, en het bezwaar werd voor het overige ongegrond verklaard. Klaagster werd in de kosten van het geding vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 10 juni 2024
Gaza nr. AUA202003725

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 14 augustus 2023 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 februari 2021 naar de rang van senior groepsleider (schaal 6) te bevorderen.
Hiertegen heeft klaagster op 20 oktober 2023 bezwaar gemaakt bij het Gerecht.
Verweerder heeft op 14 februari 2024 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 29 april 2024. Klaagster heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

de ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd pas op 21 september 2023 kennis te hebben genomen van het bestreden landsbesluit, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar bezwaar.
de feiten
2.1
Klaagster is vanaf 1 mei 2008 werkzaam als groepsleidster bij Bureau Traimerdia (BTM). Klaagster is vanaf 1 juli 2014 werkzaam bij het Bureau Traimerdia in de rang van groepsleider 1ste klasse. Bij landsbesluit van 5 augustus 2017 is klaagster bevorderd naar de rang van groepsleider 1ste klasse (schaal 5). Klaagster heeft een afgeronde mbo-opleiding op kwalificatieniveau 3. Een vereiste voor bevordering naar senior groepsleider (schaal 6) was een afgeronde mbo-opleiding kwalificatieniveau 4. Doordat klaagster daar niet over beschikte kon zij niet bevorderd worden naar schaal 6. Bij landsbesluit van 2 maart 2021 werd het BTM formeel bij het ministerie belast met Sociale Zaken ingesteld. Vervolgens is bij minsterraadbeslissing van 15 januari 2021 het formatierapport en het instellingsbesluit van het BTM goedgekeurd en is besloten dat de waarderingen van de functies van het BTM op de eerste van de maand volgende de datum van de goedkeuring van de ministerraad, dus op 1 februari 2021, zouden worden vastgesteld. Het nieuwe functieboek bevat een wijziging, namelijk dat niet langer een mbo-opleiding van kwalificatieniveau 4 vereist is voor bevordering naar schaal 6.
2.2
Bij brief van 27 oktober 2021 heeft het diensthoofd van BTM verweerder verzocht om klaagster met ingang van 1 februari 2018 naar schaal 6 te bevorderen. Het Departamento Recurso Humano (DRH) heeft verweerder bij brief van 26 juni 2023 geadviseerd om klaagster met ingang van 1 februari 2021 naar schaal 6 te bevorderen. Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder, conform het advies van het DRH, besloten om klaagster met ingang van 1 februari 2021 te bevorderen naar de rang van senior groepsleider (schaal 6). Verweerder heeft daarbij vermeld dat de bevordering ingaat op 1 februari 2021 omdat klaagster niet voldeed aan de vóór die datum geldende vereisten voor bevordering naar schaal 6, namelijk een afgeronde mbo-opleiding kwalificatieniveau 4. Verder is in het bestreden landsbesluit, voor zover hier van belang, vermeld dat klaagster een 31-urige werkweek heeft.
het geschil
3.1
Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden klaagster pas met ingang van 1 februari 2021 naar de rang van senior groepsleider (schaal 6) heeft bevorderd en of de vermelding in het bestreden landsbesluit dat klaagster een 31-urige werkweek heeft juist is.
de standpunten van partijen
4.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van haar bevordering en ook niet met de vermelding in het bestreden landsbesluit dat zij een 31-urige werkweek heeft. Klaagster stelt vanaf 1 januari 2022 een 38-urige werkweek te hebben waardoor de vermelding in het bestreden landsbesluit dat zij een 31-urige werkweek heeft volgens haar onjuist is. Verder stelt zij het volgende. Klaagster heeft vanaf haar indiensttreding bij BTM tot heden steeds dezelfde werkzaamheden uitgevoerd en heeft dat gedaan naar volle tevredenheid van de leiding. Het feit dat het voor bevordering naar schaal 6 vereiste opleidingsniveau na revaluatie is verlaagd betekent dat de functie-eisen te hoog waren en dat klaagster bij een juist opleidingsniveau al veel eerder in aanmerking zou zijn gekomen voor bevordering naar schaal 6. Nu zij verweerder op 27 oktober 2021 heeft verzocht om bevordering naar schaal 6 zou ze, uitgaande van de regel dat terugwerkende kracht van maximaal drie jaar wordt toegepast bij bevorderingsverzoeken, met ingang van 1 november 2018 bevorderd moeten worden naar schaal 6. Door in het bestreden lansbesluit klaagster pas met ingang van 1 februari 2021 te bevorderen met als reden dat per die datum het vereiste van een mbo-opleiding met kwalificatieniveau 4 is vervallen, is de motivering in strijd met de redelijkheid en billijkheid c.q. het fair-play beginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Om die reden kan het bestreden landsbesluit volgens klaagster niet in stand blijven.
4.2
Op het standpunt van verweerder wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.
de beoordeling
5.1
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de vermelding in het bestreden landsbesluit dat klaagster een 31-urige werkweek heeft onjuist is en dat verweerder doende is ter correctie hiervan een nieuw landsbesluit te slaan waarin zal worden vermeld dat klaagster een 38-urige werkweek heeft. In zoverre is het bezwaar gegrond en kan het bestreden landsbesluit wat betreft deze vermelding niet in stand blijven.
5.2
Niet in geschil is dat het vereiste voor bevordering naar schaal 6 van een afgeronde mbo-opleiding van kwalificatieniveau 4 pas met ingang van 1 februari 2021 is vervallen. Vanwege het vervallen van dat vereiste kon klaagster in aanmerking komen voor bevordering naar schaal 6 en heeft verweerder haar ook ingaande die datum bevorderd. Indien dat bevorderingsvereiste niet zou zijn vervallen, zou klaagster niet in aanmerking kunnen komen voor schaal 6 omdat zij niet aan dat vereiste voldoet. Bij indiensttreding wist klaagster dat voor bevordering naar schaal 6 een mbo-opleiding met kwalificatieniveau 4 vereist was. Zij kon dus niet rekenen op bevordering naar schaal 6 zolang zij dat opleidingsniveau niet zou hebben. Dat verweerder dat bevorderingsvereiste later, in het voordeel van klaagster, heeft gewijzigd maakt niet dat klaagster aanspraak maakt op bevordering vóór de datum waarop die wijziging is ingegaan. Klaagster heeft gelet hierop haar stelling dat de motivering van het bestreden landsbesluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, het fair play beginsel en het rechtszekerheidsbeginsel onvoldoende toegelicht. Die stelling treft daarom geen doel. Hetgeen klaagster voor het overige heeft gesteld kan niet tot een ander oordeel leiden. Wat betreft de ingangsdatum van de bevordering van klaagster naar schaal 6 kan het bestreden landsbesluit dan ook in stand blijven. Het bezwaar is in zoverre ongegrond.
6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar alleen wat betreft de onjuiste vermelding van een 31-urige werkweek gegrond is en voor het overige niet. Ter correctie van die onjuiste vermelding zal verweerder een nieuw landsbesluit moeten slaan waarin hij dient te vermelden dat klager een 38-urige werkweek heeft. In dat nieuwe landsbesluit kan de ingangsdatum van de bevordering van klaagster, 1 februari 2021, gelet op hetgeen het Gerecht hierover heeft overwogen ongewijzigd blijven. Doordat het bezwaar voor een deel gegrond is, zal verweerder als na te noemen worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt het bestreden landsbesluit van 14 augustus 2023, wat betreft vermelding dat klaagster een 31-urige werkweek heeft;
- laat het bestreden landsbesluit van 14 augustus 2023 voor het overige in stand;
- bepaalt dat verweerder een nieuw landsbesluit dient te slaan waarbij de onjuiste vermelding van een 31-urige werkweek wordt vervangen door de vermelding dat klaagster een 38-urige werkweek heeft;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Aldus gegeven door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2024, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.