ECLI:NL:OGAACMB:2024:3

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
AUA202303899 en AUA202304084
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing verzoek om bijzondere vrijstelling van dienst zonder behoud van inkomen

In deze zaak heeft klager, werkzaam als brigadier 1e klasse bij het Korps Politie Aruba, een verzoek ingediend om vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden zonder behoud van inkomen voor de duur van drie jaar. Dit verzoek werd op 31 juli 2023 door de minister van Justitie en Sociale Zaken afgewezen, waarop klager bezwaar maakte. Het gerecht heeft het verzoek op 6 december 2023 behandeld, maar de minister heeft geen contramemorie ingediend. Tijdens de zitting op 11 maart 2024 is klager verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het gerecht heeft vastgesteld dat de bestreden beschikking onbevoegdelijk is genomen, aangezien deze niet door de gouverneur, maar door de minister is afgegeven. Hierdoor komt de beschikking voor vernietiging in aanmerking. Het gerecht heeft de bestreden beschikking van 31 juli 2023 vernietigd en bepaald dat de gouverneur op het verzoek van klager moet beslissen. Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek niet is gehonoreerd, terwijl andere collega's in vergelijkbare situaties wel vrijstelling hebben gekregen, wat hij als een schending van het gelijkheidsbeginsel beschouwt.

Het gerecht heeft geconcludeerd dat de gouverneur bij zijn beslissing rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van klager, maar ook met de operationele noodzaak van het Korps Politie Aruba, dat kampt met onderbezetting. De uitspraak benadrukt dat de gouverneur binnen drie maanden na de uitspraak moet beslissen op het verzoek van klager, met inachtneming van de overwegingen van het gerecht.

Uitspraak

Uitspraak van 25 maart 2024
Gaza nrs. AUA202303899 en AUA202304084

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar en op het verzoek om een beslissing bij voorraad
in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: V. M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 31 juli 2023 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het verzoek van verzoeker van 5 april 2023 om vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden zonder behoud van inkomen voor de duur van drie jaar, afgewezen.
Hiertegen heeft verzoeker op 1 september 2023 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Klager heeft bij brief van 22 november 2023 het gerecht verzocht een beslissing bij voorraad te treffen. Dit verzoek is ter zitting behandeld op 6 december 2023. De ter zitting gemaakte procesafspraken zijn vastgelegd in het proces-verbaal van 20 december 2023.
Verweerder heeft geen contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 maart 2024. Klager is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA), in de rang van brigadier 1e klasse, generalist. Klager is inzetbaar voor de executieve dienst.
1.2
Bij brief van 5 april 2023 heeft klager bij verweerder een verzoek om vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden zonder behoud van inkomen (bvvd) ingediend voor de duur van drie jaar.
1.3
Bij bestreden beschikking heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
De standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat het KPA met een groot tekort aan executief personeel te kampen heeft, de inzet van klager nodig is om de dienstverlening op peil te houden, waardoor klager’s verzoek niet voor inwilliging vatbaar is.
2.2
Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek en voert hiertoe - kortweg - aan dat de KPA al jaren te kampen heeft met onderbezetting en hem die onderbezetting niet kan worden tegengeworpen, dat hij de bvvd nodig heeft om met zijn vrouw en zoon in Nederland te kunnen gaan wonen en dat zijn zoon nog weinig zelfstandig is en begeleiding van zijn ouder(s) nodig heeft. Klager stelt dat met zijn persoonlijke omstandigheden niet dan wel te weinig rekening is gehouden. Zijn vrouw en zoon zijn medio 2023 reeds vertrokken naar Nederland en hij draait nu op voor dubbele (woon)lasten. Verder heeft klager aangevoerd dat hij in Nederland een studie wil volgen om zichzelf verder te ontwikkelen. Na terugkeer naar Aruba zal die studie de KPA tot voordeel strekken, aldus klager.
Het wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Landsverordening vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) kan vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden ook zonder behoud van inkomen op daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de ambtenaar bij beschikking van het bevoegde gezag worden verleend in de gevallen waarin dit gezag oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat. Deze vrijstelling van dienst wordt verleend voor de duur van ten hoogste vijf jaren en kan geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht.
De bevoegdheid tot beslissen op het verzoek van klager
4. Ter beoordeling ligt allereerst voor de – ambtshalve te beantwoorden – vraag of de bestreden beschikking is genomen door het bevoegde orgaan.
4.1
Ter zitting op 6 december 2023 heeft de gemachtigde van de minister te kennen gegeven dat de bestreden beschikking onbevoegdelijk is genomen, dat deze beschikking zal worden ingetrokken en dat door het bevoegd gezag alsnog zal worden beslist op het verzoek van klager om bvvd. Het gerecht stelt vast dat, anders dan op 6 december 2023 toegezegd, die nadere beslissing tot op heden achterwege is gebleven.
4.2
Het bevoegd gezag om te beslissen op een verzoek om bvvd als door klager ingediend is, gelet op artikel artikel 4, aanhef en onder a, van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren, de gouverneur. Omdat de bestreden beschikking niet door de gouverneur, maar door de minister is genomen, komt deze beschikking - als onbevoegdelijk genomen - voor vernietiging in aanmerking.
4.3
Het gerecht zal de bestreden beschikking van 31 juli 2023 om die reden vernietigen. Daarmee ligt het verzoek van klager open. De gouverneur zal op het verzoek van klager van 5 april 2023 dienen te beslissen.
Wat moet de gouverneur betrekken bij de te nemen beslissing?
5. Ten behoeve van de besluitvorming door de gouverneur merkt het gerecht, strikt genomen ten overvloede, het volgende op.
5.1
Bij een afwijzing van een verzoek bvvd, zoals dat van klager, ligt ter beoordeling voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten het verzoek af te wijzen. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het gerecht voorop dat de aan verweerder ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Lvvda toekomende bevoegdheid om ambtenaren al dan niet bvvd toe te kennen discretionair van karakter is. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of er ‘aanleiding’ is het verzoek in te willigen. Daarbij dient het bevoegd gezag de relevante belangen te betrekken, waaronder de belangen van de (continuïteit van de) dienst, in kwantitatieve en kwalitatieve zin, maar ook de belangen van klager bij honorering van het verzoek met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden. Het gebruik van genoemde bevoegdheid door het bevoegd gezag wordt door het gerecht terughoudend getoetst. Bij die toetsing beoordeelt het gerecht of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarover overweegt het gerecht als volgt.
5.2
De wens van klager om zich te voegen bij zijn vrouw en zoon in Nederland is invoelbaar. Klager en zijn echtgenote hebben hun – sinds 3 mei 2023 meerderjarige – zoon willen begeleiden bij zijn start op een Nederlandse (vervolg)opleiding. Deze wens, hoe begrijpelijk ook, is echter niet ingegeven door een dringende reden van persoonlijke of medische aard.
Daar staat tegenover dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt het KPA te kampen heeft met structurele onderbezetting, (ook) bij de executieve dienst. Klager heeft die onderbezetting ook bevestigd. Zijn stelling dat het KPA al sinds jaar en dag te kampen heeft met onderbezetting maakt, indien juist, niet dat verweerder met die onderbezetting geen rekening mag houden bij het al dan niet gebruiken van de bevoegdheid om het verzoek bvvd van klager in te willigen. Aannemelijk is dat het honoreren van het verzoek van klager de bestaande onderbezetting van het korps verder zal doen verslechteren. Klager is dan immers voor een periode van drie jaar niet inzetbaar. Omdat het korps wel rekening moet houden, operationeel en financieel, met de terugkeer van klager na ommekomst van die periode, zal dit de waarneming van klagers positie tijdens die periode kunnen bemoeilijken.
Het gerecht overweegt daarom dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het toekennen van klagers verzoek het belang en de continuïteit van de executieve kracht van het KPA zal kunnen schaden en dat dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de dienstverlening zal kunnen hebben. De korpschef heeft dan ook in redelijkheid kunnen oordelen dat er geen aanleiding is het verzoek van klager te honoreren.
5.3
Daarmee is niet alles gezegd. Bij het voorbereiden en nemen van een beslissing op een verzoek als dat van klager dient het bevoegd gezag ook recht te doen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Klagers beroep op het gelijkheidsbeginsel
6. Klager beroept zich ook op het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst in dit verband op de situatie van verschillende collega’s, ook ambtenaar bij het KPA en werkzaam in de executieve dienst van wie recentelijk het verzoek om bvvd wel zou zijn gehonoreerd. Klager heeft in dit verband genoemd de namen van [betrokkene 1[, [betrokkene 2], [betrokkene 3], ene [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. Met name [betrokkene 5] zou zich volgens klager in een situatie gelijk aan die van hemzelf bevinden. Dat het verzoek van [betrokkene 5] om bvvd wel is gehonoreerd en zijn verzoek niet, acht klager in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Klager meent om die reden alsnog in aanmerking te komen voor bvvd.
6.1
Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan slechts slagen indien blijkt dat gelijke gevallen, ongelijk zijn behandeld. De gemachtigde van verweerder heeft op deze beroepsgrond van klager ter zitting slechts kort en summier gereageerd, in de kern samengevat inhoudend dat van gelijke gevallen geen sprake is.
Het gerecht stelt vast dat de door partijen verstrekte informatie over genoemde gevallen te summier is om te kunnen beoordelen of sprake is van gelijke gevallen. Het is aan de gouverneur om hier bij het voorbereiden en nemen van de beslissing op het verzoek op in te gaan. Indien de gouverneur zich op het standpunt stelt dat geen sprake is van gelijke gevallen dat dient dit oordeel draagkrachtig te worden gemotiveerd. Daarbij dient met name met betrekking tot [betrokkene 5] gemotiveerd te worden aangegeven waarom diens situatie niet gelijk is aan die van klager en wat rechtvaardigt dat het verzoek van [betrokkene 5] wel is gehonoreerd en dat van klager niet zou kunnen worden gehonoreerd. Mocht de gouverneur oordelen dat wel sprake is van gelijke, althans voldoende vergelijkbare gevallen, dan moet worden beoordeeld of het verzoek voldoet aan alle (overige) vereisten voor honorering, inclusief de modaliteiten van het bvvd.
Tot slot
7. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar gegrond is. De bestreden beschikking zal worden vernietigd. Het is aan de gouverneur om, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak te beslissen op het verzoek van klager om vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden te verlenen.
8. Gelet op het hierna te geven oordeel in de bodemprocedure, heeft klager geen belang meer bij een beslissing bij voorraad. Het verzoek daartoe wordt om die reden afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
* in de bezwaarprocedure (AUA202303899):
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de ministeriële beschikking van 31 juli 2023, met No. DRH/3500/23;
- het is aan de gouverneur om zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak te beslissen op het verzoek van klager om vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
* in het verzoek om een beslissing bij voorraad (AUA202304084):
-
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2024, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen de uitspraak in de bodemprocedure (AUA202303899) kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.