ECLI:NL:OGAACMB:2024:70

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
CUR202302927
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervroegd uit dienst treden op basis van de Landsverordening vervroegd vrijwillige uitstroom

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao het bezwaar van klaagster tegen het besluit van de Regering van Curaçao van 6 juli 2023, waarbij haar verzoek om vervroegd uit dienst te treden op basis van de Landsverordening vervroegd vrijwillige uitstroom (Lv vvu) is afgewezen. Klaagster, die sinds 1984 als ambtenaar werkzaam is, heeft op 12 september 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De Regering heeft in haar besluit onvoldoende gemotiveerd hoe de dienstjaren van klaagster zijn berekend, wat aanleiding gaf tot de rechtszaak. Tijdens de zitting op 13 mei 2024 is klaagster verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de Regering zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Het Gerecht oordeelt dat de Regering niet voldoende heeft aangetoond hoe de dienstjaren zijn berekend, vooral gezien het feit dat klaagster in het verleden wachtgeld heeft ontvangen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, omdat klaagster niet kan aantonen dat er toezeggingen zijn gedaan door het bevoegd gezag. Het Gerecht vernietigt het bestreden besluit vanwege een motiveringsgebrek, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de bezwaargronden van klaagster niet slagen. De Regering wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klaagster, vastgesteld op NAF 1.400,-.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonende in Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: mr. A.C. Herrera,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
hierna: de Regering,
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het bezwaar van klaagster tegen het besluit van de Regering van 6 juli 2023 (hierna: het bestreden besluit) waarbij haar verzoek om met toepassing van de Landsverordening vervroegd vrijwillige uitstroom (hierna: de Lv vvu) uit dienst te treden is afgewezen.
1.1
Klaagster heeft op 12 september 2023 bezwaar gemaakt daartegen en heeft haar bezwaar vervolgens aangevuld.
1.2
De Regering heeft geen contramemorie ingediend.
1.3
De Regering heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota met producties ingediend.
1.4
Klaagster heeft een nadere productie ingediend.
1.5
Het bezwaar is op 13 mei 2024 ter zitting behandeld. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De Regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

De Beoordeling

2. Het Gerecht beoordeelt de afwijzing van het verzoek van klaagster om met toepassing van de Lv vvu uit dienst te treden. Het Gerecht doet dit aan de hand van de gronden van klaagster.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat de Regering de bestreden beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd omdat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de dienstjaren van klaagster zijn berekend. Aangezien die toelichting ter zitting wel is gegeven heeft het Gerecht vervolgens bezien of de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand kunnen blijven. Het door klaagster op het vertrouwensbeginsel gedane beroep slaagt niet omdat geen sprake is van een door het bevoegd gezag gedane toezegging. Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Het Gerecht laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit daarom in stand. Het Gerecht legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Klaagster is per 1 mei 1984 aangesteld als ambtenaar en is vervolgens met ingang van 1 februari 2001 op eigen verzoek eervol ontslagen. De Regering heeft met ingang van de ontslagdatum voor de duur van 24 maanden maandelijks wachtgeld aan klaagster toegekend. Klaagster is voor enkele jaren met haar familie naar het buitenland verhuisd. Zij is na haar terugkeer met ingang van 1 mei 2004 weer als ambtenaar aangesteld en werkt thans als klachtbehandelaar op de luchthaven bij de onder het Ministerie van Financiën ressorterende dienst Douane.
3.2
Klaagster heeft, na een informatiesessie daarover te hebben bijgewoond, op 20 april 2021 een belangstellingsformulier ingevuld en gemaild naar de afdeling Beleidsorganisatie Human Resources & Organisatie (hierna: HRO) van het Ministerie van Bestuur, Planning en dienstverlening om op grond van de Lv vvu vervroegd uit dienst te treden. Klaagster heeft naar aanleiding daarvan op 7 mei 2021 een pensioenoverzicht van het Algemeen Pensioenfonds Curaçao (hierna: APC) ontvangen.
3.3
Een medewerkster bij de Human Resources afdeling van de Douane (hierna: de HR-medewerkster), heeft klaagster bij e-mail van 14 juni 2021 bericht dat zij een lijst van ambtenaren heeft ontvangen die na 1960 zijn geboren en op 31 december 2015 (hierna: de peildatum) dertig dienstjaren hebben opgebouwd. Zij heeft klaagster verder bericht dat haar naam op die lijst voorkomt en dat zij dus inderdaad op de peildatum dertig dienstjaren heeft. Zij heeft klaagster ook aangeraden om zelf met APC contact te zoeken voor informatie over de door haar bij APC opgebouwde pensioenjaren, om te kunnen beslissen of het voor haar voordelig is om vervroegd met pensioen te gaan. Klaagster heeft vervolgens op 21 juni 2024 met APC gemaild en een afspraak aan hen verzocht. Zij heeft in haar mail onder andere vermeld dat zij mede in verband met het door haar genoten wachtgeld behoefte had aan uitleg over haar opgebouwde pensioenrechten en ook een berekening wenste van het te ontvangen pensioenbedrag voordat zij beslist of zij vvu gaat aanvragen.
3.4
Klaagster heeft op 2 februari 2022 de
formulieren ‘formulier aanvraag pensioen vvu-traject’en ‘
verzoek ontslag onder toekenning van de vervroegd vrijwillig uitstroom’bij HRO ingediend.
3.5
De HR-medewerker heeft de leidinggevende van klaagster bij e-mail van 8 maart 2022 met als onderwerp
‘afbouwregeling [voornaam klaagster]’bericht dat zij het aanmeldingsformulier van klaagster van APC/HRO heeft ontvangen en dat het in orde is. De HR-medewerker heeft de leidinggevende van klaagster verder bericht dat klaagster deel uitmaakt van groep 2 die met vvu gaat. Zij mag dan ook vanaf maart 2022 een halve dag per week vrij nemen en vanaf 16 maart 2023 komt zij in aanmerking voor een hele dag vrij per week. De HR-medewerker heeft de leidinggevende van klaagster op 6 februari 2023 nogmaals per e-mail bericht dat klaagster vanaf 16 maart 2023 een hele dag per week vrij mag nemen omdat zij het jaar daarop met vvu gaat.
4. De Regering heeft het verzoek van klaagster van 2 februari 2022 bij het bestreden besluit afgewezen. De Regering heeft daarbij vermeld dat zij het advies van de commissie vvu heeft gevolgd. De commissie vvu heeft geadviseerd om het verzoek af te wijzen omdat klaagster weliswaar na 1960 is geboren, maar per 31 december 2015 minder dan 30 dienstjaren, zoals bedoeld in de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren (hierna: de Plvo), heeft. Gelet daarop behoort zij niet tot groep 2 zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1 en onder f van de vvu-regeling.
Is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd?
5.1
Klaagster voert als eerste aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Dit omdat de Regering heeft nagelaten daarbij inzichtelijk te maken hoe zij haar dienstjaren hebben berekend.
6. Dit betoog slaagt. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
6.1
De Regering heeft in het bestreden besluit weliswaar toegelicht dat het verzoek is afgewezen omdat klaagster niet tot groep 2 zoals gedefinieerd in de vvu-regeling behoort aangezien haar dienststijd, zoals volgt uit de Plvo, op de peildatum minder dan dertig dienstjaren bedraagt. De Regering heeft daarbij echter nagelaten inzichtelijk te maken hoe de diensttijd op grond van de Plvo wordt berekend en wat de uitkomst van die berekening is. Gelet op de bijzondere omstandigheid dat het dienstverband van klaagster voor een periode is onderbroken en ook wachtgeld aan haar is toegekend had dat wel van de Regering verwacht mogen worden. Door niet inzichtelijk te maken hoe de Regering tot de conclusie komt dat klaagster onvoldoende diensttijd heeft, heeft de Regering het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
6.2
De Regering heeft in het kader van deze procedure toegelicht dat klaagster minder dan dertig dienstjaren heeft op de peildatum omdat, zoals volgt uit het eerste lid, van artikel 19, van de Plvo, de tijd doorgebracht als wachtgelder maar voor de helft meetelt als diensttijd. De Regering heeft hiermee voldoende toegelicht hoe zij de diensttijd van klaagster heeft berekend. Het Gerecht zal vervolgens gezien deze toelichting bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten kunnen worden.
Heeft klaagster erop mogen vertrouwen dat haar verzoek zou worden toegewezen?
7. Klaagster voert verder aan dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Zij heeft alvorens haar verzoek te doen bij de afdeling Human Resources van de Douane en bij APC nauwkeurig alle informatie opgevraagd. Zij heeft de omstandigheid dat haar dienstverband tijdelijk, onder toekenning van wachtgeld, is onderbroken ook aangegeven en daarbij om een herberekening verzocht. De Human Resources afdeling van de Douane heeft na advies daarover te hebben ingewonnen aan haar meegedeeld dat zij voorkomt op de lijst van ambtenaren die in aanmerking komen voor vvu en liet toe dat zij gedurende meer dan anderhalf jaar gebruik maakte van de afbouwregeling. Verder hebben zowel de commissie vvu als de Regering niet binnen de bij de Lv vvu daarvoor gestelde termijn beslist op haar verzoek. Ook het uitblijven van een beslissing binnen de wettelijke termijn en toestaan dat klaagster met de afbouwregeling mocht beginnen en daar meer dan anderhalf jaar gebruik van kon maken hebben bij haar het vertrouwen gewekt dat haar vvu verzoek zou worden toegewezen.
7.1
De Regering voert kortgezegd tot verweer dat geen sprake is van gerechtvaardigd opgewekte vertrouwen bij klaagster omdat geen sprake is van enig door het bevoegd gezag gedane toezeggingen. Het is de commissie die pas na intake en op grond van alle informatie uit de personeelsbestanden en informatie verkregen van APC onderzoekt of klaagster in aanmerking komt voor de vervroegde uitdiensttreding en daarover advies uitbrengt aan het bevoegd gezag.
8. Dit betoog slaagt niet. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
8.1
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens vaste rechtspraak allereerst vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
8.2
Klaagster kon, naar oordeel van het Gerecht aan de mededeling van de HR medewerker, dat de haar naam op de lijst van ambtenaren staat, die met vvu kunnen, niet afleiden dat de Regering haar verzoek om met toepassing van de Lv vvu uit dienst te treden, zou toewijzen. Dit omdat de HR-medewerker niet het bevoegd gezag is zoals bedoeld in in het eerste lid, en onder b van de Lv vvu. Zoals volgt uit het vierde lid, van artikel 9 van Lv vvu is het het bevoegd gezag dat een gemotiveerde beslissing dient te nemen op het verzoek tot ontslag.
8.3
Zowel de commissie als de Regering hebben, zoals klaagster terecht stelt, niet binnen de bij artikelen 9 en 10 van de Lv vvu advies uitgebracht en beslist op het verzoek van klaagster. Echter, enkel die omstandigheid leidt er niet toe dat klaagster erop kon vertrouwen dat haar verzoek zou worden toegewezen.
8.4
Ook uit de omstandigheid dat klaagster met goedvinden van de HR-medewerker meer dan anderhalf jaar gebruik kon maken van de afbouwregeling mocht zij niet afleiden dat haar verzoek door de Regering zou worden toegewezen. De Regering heeft desgevraagd onweersproken toegelicht dat de afbouwregeling in een circulaire is vastgelegd en als vast beleid door de verschillende diensten wordt toegepast. Een ambtenaar kan vanaf twee jaar voordat hij met pensioen gaat elke week een halve dag en in het laatste jaar voor zijn pensionering wekelijks een hele dag minder werken. Voor de toepassing van de afbouwregeling is geen goedkeuring van het bevoegd gezag nodig. Uit het feit dat klaagster gebruik mocht maken van de afbouwregeling volgt dus niet dat het bevoegd gezag daarvoor toestemming heeft gegeven en evenmin dat het bevoegd gezag op de hoogte was dat die regeling op klaagster werd toegepast. Om die reden mocht klaagster aan het enkele feit dat de afbouwregeling in haar geval werd toegepast niet het vertrouwen ontlenen dat de Regering haar verzoek om vvu zou toewijzen.
8.5
Ook uit overzichten van en correspondentie met APC kon klaagster geen vertrouwen ontlenen dat haar verzoek zou worden toegewezen al omdat het APC niet het bevoegd gezag is dat op het verzoek moet beslissen.
Wordt klaagster onevenredig benadeeld door het bestreden besluit?
9. Klaagster heeft ter zitting nog aangevoerd dat het bestreden besluit onevenredig uitpakt in haar geval omdat zij slechts zes maanden tekortkomt om op de peildatum dertig dienstjaren te hebben. Daarnaast heeft zij eenentwintig maanden moeten wachten op een beslissing van de Regering en heeft zij zich in die periode geheel ingesteld op haar pensioen. Verder heeft zij vanaf het begin van het traject aangegeven dat zij gedurende een periode wachtgeld heeft ontvangen en heeft ook een berekening opgevraagd bij APC.
9.1
Het Gerecht ziet in hetgeen klaagster heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de Regering heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat het vereiste aantal dienstjaren rechtstreeks uit de Lv vvu volgt en dus voor alle ambtenaren geldt. Dat klaagster 21 maanden op een beslissing heeft moeten wachten, vanaf het begin van het traject heeft aangegeven dat zij gedurende een periode wachtgeld heeft ontvangen en ook een berekening heeft opgevraagd bij APC, maken ook niet dat het bestreden besluit onevenredig uitpakt. Uit overwegingen 8.3 tot en met 8.5 volgt immers dat klaagster niet uit deze omstandigheden kon afleiden dat de Regering haar verzoek zou toewijzen.

Conclusie en gevolgen

Uit het voorgaande volgt dat het Gerecht het bestreden besluit vanwege een motiveringsgebrek zal vernietigen, maar de gevolgen van het vernietigde besluit in stand zal laten omdat de bezwaargronden niet slagen.
10. Het Gerecht ziet in het motiveringsgebrek aanleiding om, met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Regering te veroordelen in de proceskosten van klaagster. Deze kosten worden bepaald op NAF 1.400,- te weten 2 punten à NAF 700,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting).

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar van klaagster
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit van de Regering van 6 juli 2023;
  • bepaaltdat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven
    ;
  • veroordeeltde Regering tot betaling aan klaagster van haar proceskosten tot een bedrag van NAF 1.400,- geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2024 in tegenwoordigheid van de griffier, P.N.F. Pereira do Tanque.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz) Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.