ECLI:NL:OGAACMB:2025:103

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
AUA202404140
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bevordering douane vanwege opleidingsvereiste – bezwaar gegrond

Op 10 november 2025 heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan in de zaak van klaagster, een douaneambtenaar, die bezwaar had gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering naar douaneschaal 8. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat klaagster niet voldeed aan de opleidingsvereiste voor de gevraagde bevordering. Klaagster had op 8 augustus 2024 een beschikking ontvangen waarin haar verzoek werd afgewezen, en zij maakte op 21 november 2024 bezwaar. Tijdens de zitting op 15 september 2025 werd de zaak behandeld, waarbij klaagster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. E. Duijneveld, en verweerder door mr. A.F.J. Caster.

Het gerecht oordeelde dat het bezwaar van klaagster gegrond was. Het stelde vast dat de afwijzing van het bevorderingsverzoek niet rechtmatig was, omdat het Departamento di Aduana (DAD) de vereiste opleiding al geruime tijd niet had aangeboden. Klaagster had niet kunnen voldoen aan de opleidingsvereiste door omstandigheden die niet aan haar te wijten waren. Het gerecht benadrukte dat bevordering geen recht is, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag, en dat in dit geval de omstandigheden die klaagster belemmerden om de opleiding te volgen, zwaarder wogen dan de formele vereisten voor bevordering.

De uitspraak leidde tot de vernietiging van de bestreden beschikking en verweerder werd opgedragen om binnen drie maanden opnieuw te beslissen op het bevorderingsverzoek van klaagster. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klaagster, die op Afl. 1.400,- werden vastgesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 10 november 2025
Gaza nr. AUA202404140

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

INLEIDING

1.1
Bij beschikking van 8 augustus 2024 (hierna: de bestreden beschikking), ontvangen door klaagster op 22 oktober 2024, heeft verweerder het verzoek van klaagster om haar te bevorderen naar douaneschaal 8 (DAD 8), afgewezen.
1.2
Tegen deze beschikking heeft klaagster op 21 november 2024 bezwaar gemaakt bij dit gerecht door indiening van een pro-forma bezwaarschrift. Klaagster heeft op 24 januari 2025 de gronden waarop haar bezwaar berust aangevuld.
1.3
Op 15 juli 2025 heeft verweerder een contramemorie ingediend.
1.4
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 15 september 2025. Klaagster is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
1.5
Hierna is de uitspraak bepaald op vandaag.

DE BEOORDELING

2. Het gerecht is van oordeel dat het bezwaar van klager gegrond dient te worden verklaard en legt hierna dit oordeel uit.
Wat is van belang om te weten?
3.1
Klaagster is douaneambtenaar in vaste dienst bij het Departamento di Aduana (DAD).
3.2
Klaagster is met ingang van 1 mei 2022 bevorderd naar de rang van hoofdkommies 1ste klasse A (schaal DAD 7).
3.3
Bij brief van 10 november 2023 heeft klaagster verzocht om een bevordering naar de rang van kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen (schaal DAD 8).
3.4
Bij advies van 22 april 2024 heeft het Departamento Recurso Humano (DRH) verweerder geadviseerd om het bevorderingsverzoek van klaagster af te wijzen, daar zij niet aan de daarvoor geldende opleidingsvereiste voldoet.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder conform het advies van het DRH beslist.
Waarom is klaagster het niet eens met de afwijzing van haar bevorderingsverzoek?
4. Klaagster vindt dat verweerder haar niet kan tegenwerpen dat zij niet aan de opleidingsvereiste voor de verzochte bevordering voldoet, nu het niet aan haar maar uitsluitend aan verweerder te wijten is dat zij de opleiding voor benoembaarheid tot kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen nog niet heeft kunnen volgen. De dienst heeft immers gedurende een lange periode de opleiding niet (meer) aangeboden. Dit wordt door verweerder ook bevestigd in de bestreden beschikking. Klaagster stelt zich dan ook op het standpunt dat de bestreden beschikking gelet hierop niet in stand kan blijven.
Wat is de standpunt van verweerder?
5. Verweerder heeft aan de afwijzing - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat klaagster, conform de bevorderingseisen, het examen voor benoembaarheid tot kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen met gunstig gevolg dient te hebben afgelegd alvorens te kunnen worden bevorderd naar de rang van kommies-verificateur. Klaagster heeft dit examen echter nog niet afgerond. Naar de mening van verweerder voldoet klaagster daarom (nog) niet aan de opleidingsvereiste en kan zij vooralsnog niet worden bevorderd naar schaal DAD 8. Het feit dat de opleiding wegens omstandigheden nog niet kon worden aangeboden, maakt de bestreden beschikking volgens verweerder niet onrechtmatig.
Wat zegt de wet?
6.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
6.2
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Bezoldigingsregeling Aruba (BRA) geldt dat om in aanmerking te komen voor een benoeming tot ambtenaar, voor een bevordering of voor overgang naar een andere betrekking, dient de betrokkene aan de in het eerste lid voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
6.3
Ingevolge bijlage A bij het Landsbesluit bijzondere rechtspositionele bepalingen douaneambtenaren (Rechtspositielandsbesluit), is voor een bevordering naar de rang van kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen vereist:
a. als onder I.E;
b. het examen benoembaarheid tot kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen met gunstig gevolg hebben afgelegd;
c. vacature;
d. gunstige beoordeling.
Wat vindt het gerecht?
7. Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht is van de betrokken ambtenaar, noch een automatisme, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag. Aan die bevoegdheid kan toepassing worden gegeven indien en voor zover de betrokken ambtenaar voldoet aan de daarvoor gestelde eisen.
8. De in het Rechtspositielandsbesluit opgenomen bevorderingseisen (zie r.o. 6.3) zijn cumulatief, zodat de betrokken ambtenaar aan de vereisten onder a, b, c en d dient te voldoen om te kunnen worden bevorderd naar de rang van kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen. Het bevorderingsverzoek van klaagster is afgewezen, omdat klaagster niet aan de voor de bevordering vereiste opleiding voldoet.
9. Niet in geschil is dat klaagster niet over de opleiding benoembaarheid tot kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen beschikt. Wel houdt partijen verdeeld de vraag of de door klaagster aangevoerde omstandigheden in haar geval aanleiding vormen om haar niet aan deze bevorderingseis te houden. Het gerecht oordeelt hierover als volgt.
10. Vaststaat dat het DAD de opleiding benoembaarheid tot kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen al geruim tijd niet heeft aangeboden en dat het tot op heden niet is gelukt om klaagster de vereiste opleiding te laten volgen. Volgens verweerder is een gebrek aan gekwalificeerde docenten de reden dat deze opleiding sinds 2008 niet meer is aangeboden. Evenmin is er zicht op wanneer dit wél mogelijk zal zijn. Verweerder heeft ter zitting weliswaar aangegeven dat een commissie zich momenteel met deze kwestie bezighoudt en dat het traject opnieuw is opgepakt in samenwerking met Nederlandse douaneambtenaren, maar er bestaat nog steeds geen duidelijkheid over de vraag of – en zo ja, wanneer – dit daadwerkelijk zal leiden tot uitvoering.
Deze omstandigheden kunnen naar het oordeel van het gerecht niet aan klaagster worden tegengeworpen. Het ligt immers op de weg van het DAD om zich als werkgever zodanig in te spannen dat klaagster daadwerkelijk de vereiste opleiding, dan wel een vergelijkbare opleiding, kan volgen, dan wel alternatieve oplossingen worden geboden. Van een dergelijke inspanning is onvoldoende gebleken. De enkele omstandigheid dat de functie van kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen op de andere (ei)landen binnen het Koninkrijk niet langer bestaat en het daardoor moeilijk is om gekwalificeerde docenten te vinden, zoals door verweerder is betoogd, rechtvaardigt niet dat klaagster in haar loopbaan wordt benadeeld door haar de verzochte bevordering te onthouden.
11. Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat verweerder, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot afwijzing van het bevorderingsverzoek heeft kunnen komen. Verweerder had in dit bijzondere geval aan de omstandigheden die een belemmering vormen voor de bevordering van klaagster, een groter gewicht moeten toekennen dan aan de formele bevorderingseis zelf. Het gerecht neemt daarbij mede in aanmerking dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klaagster nimmer negatief is beoordeeld in de uitoefening van haar functie.

CONCLUSIE EN GEVOLGEN

12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar gegrond is. De bestreden beschikking zal dan ook worden vernietigd.
13. Wat betekent dit voor partijen? De vernietiging van de bestreden beschikking heeft tot gevolg dat verweerder opnieuw dient te beslissen op het bevorderingsverzoek van klaagster van 10 november 2023, zulks met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
14. Omdat het bezwaar gegrond is, krijgt klaagster een vergoeding voor haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift,
1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,- wegingsfactor 1).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar van klaagster gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 8 augustus 2024;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bevorderingsverzoek van klaagster, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster gemaakte proceskosten,
die worden begroot op Afl. 1.400,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, ambtenarenrechter, bijgestaan door mr. drs. A.A. Wever, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 november 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.