6.3Ingevolge bijlage A bij het Landsbesluit bijzondere rechtspositionele bepalingen douaneambtenaren (Rechtspositielandsbesluit), is voor een bevordering naar de rang van kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen vereist:
a. als onder I.E;
b. het examen benoembaarheid tot kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen met gunstig gevolg hebben afgelegd;
c. vacature;
d. gunstige beoordeling.
7. Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht is van de betrokken ambtenaar, noch een automatisme, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag. Aan die bevoegdheid kan toepassing worden gegeven indien en voor zover de betrokken ambtenaar voldoet aan de daarvoor gestelde eisen.
8. De in het Rechtspositielandsbesluit opgenomen bevorderingseisen (zie r.o. 6.3) zijn cumulatief, zodat de betrokken ambtenaar aan de vereisten onder a, b, c en d dient te voldoen om te kunnen worden bevorderd naar de rang van kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen. Het bevorderingsverzoek van klaagster is afgewezen, omdat klaagster niet aan de voor de bevordering vereiste opleiding voldoet.
9. Niet in geschil is dat klaagster niet over de opleiding benoembaarheid tot kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen beschikt. Wel houdt partijen verdeeld de vraag of de door klaagster aangevoerde omstandigheden in haar geval aanleiding vormen om haar niet aan deze bevorderingseis te houden. Het gerecht oordeelt hierover als volgt.
10. Vaststaat dat het DAD de opleiding benoembaarheid tot kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen al geruim tijd niet heeft aangeboden en dat het tot op heden niet is gelukt om klaagster de vereiste opleiding te laten volgen. Volgens verweerder is een gebrek aan gekwalificeerde docenten de reden dat deze opleiding sinds 2008 niet meer is aangeboden. Evenmin is er zicht op wanneer dit wél mogelijk zal zijn. Verweerder heeft ter zitting weliswaar aangegeven dat een commissie zich momenteel met deze kwestie bezighoudt en dat het traject opnieuw is opgepakt in samenwerking met Nederlandse douaneambtenaren, maar er bestaat nog steeds geen duidelijkheid over de vraag of – en zo ja, wanneer – dit daadwerkelijk zal leiden tot uitvoering.
Deze omstandigheden kunnen naar het oordeel van het gerecht niet aan klaagster worden tegengeworpen. Het ligt immers op de weg van het DAD om zich als werkgever zodanig in te spannen dat klaagster daadwerkelijk de vereiste opleiding, dan wel een vergelijkbare opleiding, kan volgen, dan wel alternatieve oplossingen worden geboden. Van een dergelijke inspanning is onvoldoende gebleken. De enkele omstandigheid dat de functie van kommies-verificateur der invoerrechten en accijnzen op de andere (ei)landen binnen het Koninkrijk niet langer bestaat en het daardoor moeilijk is om gekwalificeerde docenten te vinden, zoals door verweerder is betoogd, rechtvaardigt niet dat klaagster in haar loopbaan wordt benadeeld door haar de verzochte bevordering te onthouden.
11. Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat verweerder, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot afwijzing van het bevorderingsverzoek heeft kunnen komen. Verweerder had in dit bijzondere geval aan de omstandigheden die een belemmering vormen voor de bevordering van klaagster, een groter gewicht moeten toekennen dan aan de formele bevorderingseis zelf. Het gerecht neemt daarbij mede in aanmerking dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klaagster nimmer negatief is beoordeeld in de uitoefening van haar functie.