ECLI:NL:OGAACMB:2025:106

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
GAZ CUR202503867 en CUR202503840
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar op grond van strafrechtelijke veroordeling houdt geen stand nu tegen het strafvonnis gedeeltelijk hoger beroep is ingesteld

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao het besluit van de Regering om klaagster, een politieambtenaar, met ingang van 3 juli 2025 te ontslaan. Klaagster ontving het ontslagbesluit op 20 augustus 2025 en maakte op 17 september 2025 bezwaar. Tijdens de zitting op 20 oktober 2025 werd het bezwaar behandeld, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde en de Regering vertegenwoordigd was door mr. A.M. Faria. Het Gerecht oordeelt dat het ontslagbesluit onterecht was, omdat klaagster tegen het strafvonnis, dat leidde tot haar ontslag, gedeeltelijk hoger beroep had ingesteld. Dit betekent dat het strafvonnis nog niet onherroepelijk was en de Regering klaagster niet op basis daarvan kon ontslaan. Het Gerecht vernietigt het ontslagbesluit en oordeelt dat de Regering het salaris van klaagster met terugwerkende kracht moet hervatten. Tevens wordt de Regering veroordeeld in de proceskosten van klaagster, vastgesteld op Cg 1.400,-. De uitspraak werd gedaan door mr. N.M. Martinez en is openbaar uitgesproken op 31 oktober 2025.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[Klaagster],

wonende in Curaçao,
klaagster tevens verzoekster,
hierna: klaagster,
gemachtigde: [naam gemachtigde],
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
hierna: de Regering,
gemachtigde: mr. A.M. Faria, advocaat

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het besluit van 3 juli 2025, door klaagster ontvangen op 20 augustus 2025, waarbij de Regering klaagster met ingang van 3 juli 2025 heeft ontslagen (hierna: het bestreden ontslagbesluit).
1.2
Klaagster heeft op 17 september 2025 bezwaar gemaakt tegen het bestreden ontslagbesluit. Op diezelfde datum heeft zij het Gerecht verzocht om een beslissing bij voorraad.
1.3
De Regering heeft alhoewel daartoe in de gelegenheid gesteld geen contramemorie ingediend.
1.4
De Regering heeft voorafgaand aan de zitting een vraag van het Gerecht beantwoord.
1.5
Het bezwaar en het verzoek zijn op 20 oktober 2025 op zitting behandeld. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens de Regering is mr. Faria voornoemd verschenen.

Overwegingen

2. Het Gerecht beoordeelt in deze uitspraak het bestreden ontslagbesluit. Dit doet het Gerecht aan de hand van de bezwaargrond van klaagster. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het bezwaar gegrond is. De Regering had klaagster niet mogen ontslaan op grond van een onherroepelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf, nu zij tegen het strafvonnis gedeeltelijk hoger beroep heeft ingesteld. Het Gerecht legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Wat is van belang om te weten in deze zaak?
3.1
Klaagster was tot aan haar ontslag als politieambtenaar aangesteld.
3.2
De Regering heeft klaagster bij brief van 25 april 2023 in kennis gesteld van het voornemen haar de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Daarbij is zij in de gelegenheid gesteld om zich binnen zeven dagen schriftelijk te verantwoorden, alvorens wordt overgegaan tot het opleggen van de aangekondigde straf.
3.3
Klaagster is vervolgens bij landsbesluit van 7 augustus 2023 in haar ambt geschorst.
3.4
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft klaagster bij vonnis van 29 november 2024 (hierna: het strafvonnis) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van één jaar, alsmede tot een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis wegens schending van het ambtsgeheim.
4. De Regering heeft klaagster bij het ontslagbesluit, op grond van artikel 119, eerste lid, en onder d, van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 (hierna: het BrKPNA), met ingang van 3 juli 2025 ontslagen wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens het plegen van een misdrijf.
5. Vanaf eind juli 2025 heeft klaagster geen salaris meer ontvangen.
Mocht de Regering klaagster ontslaan op grond van een nog niet onherroepelijk geworden strafvonnis?
6.1
Klaagster voert als enige bezwaargrond aan dat de Regering ten onrechte ervan is uitgegaan dat het strafvonnis onherroepelijk is geworden. Zij heeft op 13 december 2024 hoger beroep ingesteld tegen het strafvonnis, waardoor dit nog niet onherroepelijk is. De Regering kon haar dan ook niet op grond daarvan ontslaan.
6.2
De gemachtigde van de Regering heeft tijdens de zitting toegelicht dat de Regering in het kader van deze procedure heeft ontdekt dat zij verkeerd was ingelicht. Zij is daarom bij het opstellen van het ontslagbesluit ten onrechte ervan uitgegaan dat het strafvonnis onherroepelijk was geworden. Een besluit tot intrekking van het bestreden ontslagbesluit wordt dan ook voorbereid.
7. Deze bezwaargrond slaagt. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
7.1
Op grond van artikel 119, eerste lid, aanhef en onder d, van het BrKPNA kan een ambtenaar van politie worden ontslagen wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens misdrijf.
7.2
Uit het door klaagster overgelegde afschrift van de akte van het instellen van rechtsmiddel bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao blijkt dat zij op 13 december 2024 gedeeltelijk hoger beroep heeft ingesteld tegen het strafvonnis. Dat betekent dat het strafvonnis nog niet onherroepelijk is geworden. De Regering kon klaagster dan ook niet ontslaan op grond van artikel 119, eerste lid, aanhef en onder d, van het BrKPNA. Het Gerecht zal het bestreden ontslagbesluit daarom vernietigen.

Conclusie en gevolgen

8. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden ontslagbesluit vernietigd zal worden. Dit betekent dat er geen grondslag meer bestaat voor het stopzetten van het salaris van klaagster. De Regering zal de uitbetaling van het salaris van klaagster dan ook met terugwerkende kracht moeten hervatten.
9. Nu op het bezwaar is beslist, ziet het Gerecht geen aanleiding om een beslissing bij voorraad te nemen. Het Gerecht zal dat verzoek dan ook afwijzen.
10. Het Gerecht ziet aanleiding om, met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, verweerster te veroordelen in de proceskosten van klaagster. De proceskosten stelt het Gerecht vast op Cg 1.400,- te weten 2 punten à Cg 700,- (1 punt voor het bijwonen van de zitting en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift). Het Gerecht zal geen punt toekennen voor het indienen van het verzoekschrift aangezien dat identiek aan het bezwaarschrift is.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
In de zaak met nummer CUR202503867 (bbv)
-
wijsthet verzoek om een beslissing bij voorraad
af.
In de zaak met nummer CUR202503840 (bodem):
-
verklaarthet bezwaar van klaagster gegrond;
-
vernietigthet bestreden ontslagbesluit van 3 juli 2025;
-
veroordeeltde Regering tot betaling aan klaagster van haar proceskosten tot een
bedrag van Cg 1.400,- geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig
verleende rechtsbijstand.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier, P.N.F. Pereira do Tanque.

Informatie over hoger beroep

Tegen het verzoek om een beslissing bij voorraad kan geen hoger beroep worden ingesteld.
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen 30 dagen:
- als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
- in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.