ECLI:NL:OGAACMB:2025:33

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
AUA202302422
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen inpassing in nieuwe formatiestructuur van de Dienst Gevangeniswezen Aruba

In deze zaak heeft klaagster, de Gouverneur van Aruba, bezwaar gemaakt tegen haar inpassing in de nieuwe formatiestructuur van de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA) als Consulent scholing en arbeid. Klaagster, die sinds 2009 werkzaam is bij de DGWA, heeft op 7 juli 2023 bezwaar gemaakt tegen het landsbesluit van 24 mei 2023, waarin zij met ingang van 1 januari 2021 in de nieuwe functie is geplaatst. Het gerecht heeft de zaak behandeld op zittingen in februari en december 2024, waarbij klaagster en haar gemachtigde aanwezig waren. Verweerder heeft de bezwaren van klaagster niet voldoende gemotiveerd en heeft nagelaten om onderzoek te doen naar haar relevante werkervaring en opleidingsniveau. Het gerecht oordeelt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld en dat het bestreden landsbesluit vernietigd moet worden. Klaagster heeft recht op een nieuwe beslissing over haar inpassing, waarbij verweerder ook de mogelijkheid van inpassing in een andere functie moet onderzoeken. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan klaagster.

Uitspraak

Uitspraak van 30 januari 2025
Gaza nr. AUA202302422

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R. Lee,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. V.M. Emerencia, mr. C.L. Geerman en mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

In het landsbesluit van 24 mei 2023 no. 10 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder klaagster met ingang van 1 januari 2021 ingepast in de nieuwe formatiestructuur van de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA) in de functie van Consulent scholing en arbeid, schaal 8, dienstjaar 11. Zij heeft dit besluit op 13 juni 2023 ontvangen.
Hiertegen heeft klaagster op 7 juli 2023 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft de gedingstukken en een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 februari 2024 en de behandeling van het bezwaar vervolgens aangehouden.
Het gerecht heeft besloten om de bezwaarschriften die betrekking hebben op de inpassing van ambtenaren in de DGWA projectmatig te behandelen op twee zittingsdagen, te weten 19 en 20 december 2024.
Het gerecht heeft voorafgaand aan de zittingen op 6 september 2024 vragen gesteld aan verweerder, die (deels) zijn beantwoord bij brieven van 7 oktober 2024 en 11 december 2024.
Deze zaak is behandeld op de zitting van 20 december 2024. Klaagster en haar gemachtigde zijn hierbij verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voor het Departamento di Recurso Humano (DRH) zijn verschenen [unithoofd], unithoofd operationele zaken bij het DRH en [personeelsfunctionaris 1] en [personeelsfunctionaris 2], beiden personeelsfunctionaris bij het DRH.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Hoe is deze uitspraak opgebouwd?
1. Het gerecht gaat hieronder (2 t/m 2.3) allereerst in op de reorganisatie van het Korrektie Instituut Aruba (KIA), de penitentiaire inrichting van Aruba, en hoe de procedure van plaatsing van ambtenaren in de functie van het nieuwe functiehuis is verlopen. Daarna wordt weergegeven hoe de inplaatsing van klaagster is gegaan en wat haar bezwaren zijn tegen deze inplaatsing (3 t/m 4). Het gerecht zal daarna de bezwaargronden bespreken en daarbij het standpunt van verweerder betrekken (5 t/m 9)
De reorganisatie en de plaatsingsprocedure
2 Binnen het KIA zijn problemen gesignaleerd op het gebied van management, infrastructuur, personeelbestand en organisatiestructuur. Ter beteugeling van de problematiek is gekozen voor oprichting van een nieuwe dienst. Per 1 januari 2017 is de DGWA ingesteld (zie het Landsbesluit van 1 november 2019, no. [nummer 1]). Verder is besloten tot een reorganisatie, waarbij het personeel van het KIA in nieuwe, gewijzigde of ongewijzigde functies van de DGWA wordt ingepast.
2.1
De nieuwe organisatiestructuur is uiteengezet in het Formatierapport Dienst Gevangeniswezen Aruba (het formatierapport). Hoofdstuk 3 van het formatierapport beschrijft de organisatiestructuur en de afdelingen van de dienst. Hoofdstuk 4 bevat een overzicht van de functies per afdeling met vermelding van de formatie per functie, het opleidingsvereiste, functiesoort en de maximale uitloopschaal. In de bijlage bij het formatierapport zijn van alle functies de werkzaamheden beschreven en – onder meer – de functievereisten.
2.2
De ministerraad heeft het formatierapport op 20 augustus 2019 goedgekeurd ([nummer 2]). Op 18 mei 2021 heeft de ministerraad besloten tot inplaatsing van het personeel per 1 januari 2021 ([nummer 3]). Voor ‘inplaatsing’ wordt ook het begrip ‘inpassing’ gebruikt.
2.3
Ten behoeve van de plaatsing van het personeel van het KIA bij overgang naar de DGWA met ingang van 1 januari 2021 is een verkorte plaatsingsprocedure opgesteld. Deze procedure houdt onder meer in dat aan elke KIA-ambtenaar een voorstel tot plaatsing wordt gedaan, waarbij rekening wordt gehouden met de vraag of sprake is van een functie-wijziging en met het "Mens-volgt-Taak-principe". Als ambtenaren hun belangstelling voor een andere functie binnen het KIA kenbaar maken, wordt daarmee rekening gehouden bij het voorstel tot plaatsing. Tegen het plaatsingsvoorstel kan (intern) bezwaar worden gemaakt, waarna de bezwaren- en hoorcommissie de ambtenaar hoort en advies uitbrengt over de inpassing. Het definitieve plaatsingsbesluit wordt neergelegd in een landsbesluit, waartegen beroep openstaat bij het gerecht.
Het bestreden landsbesluit en het bezwaar van klaagster
3 Klaagster is sinds 1 november 2009 werkzaam in de functie van Medewerker scholing en vorming (schaal 8) bij de DGWA. Zij is met ingang van 20 november 2017 ter beschikking gesteld aan het bureau van de minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid (voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Wever-Croes I) en met ingang van 20 september 2021 aan het bureau van de minister van Justitie en Sociale Zaken (voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Wever-Croes II).
3.1
Klaagster heeft op 8 juni 2020 gesolliciteerd naar de functie van Coördinator scholing en arbeid. In een brief van 31 januari 2022 meldt klaagster dat zij weliswaar ter beschikking is gesteld aan het kabinet, maar nog steeds onderdeel uitmaakt van de DGWA en dat zij ten onrechte niet is uitgenodigd voor een plaatsingsgesprek om, in het kader van de reorganisatie, haar belangstelling voor verschillende functies kenbaar te maken. Zij stelt verder dat zij ook niets heeft vernomen naar aanleiding van haar eerdere sollicitatie.
3.2
Verweerder heeft klaagster in een brief van 17 februari 2022 geantwoord dat zij niet langer in het personeelsbestand van de DGWA voorkomt en daarom niet betrokken is bij de reorganisatie. Als zij alsnog plaatsing wenst in de nieuwe formatiestructuur van de DGWA, zal zij moeten wachten tot de reorganisatie is voltooid en dan alsnog om plaatsing moeten verzoeken.
3.3
Klaagster is in juni 2023 alsnog gehoord in het kader van de inplaatsing in de nieuwe formatiestructuur van de DGWA. Zij heeft haar interesse in de functies Medewerker intern onderzoek (maximaal schaal 10) en Coördinator scholing en arbeid (maximaal schaal 10) kenbaar gemaakt. Verweerder heeft klaagster in het bestreden landsbesluit echter ingeplaatst in de functie van Consulent scholing en arbeid (maximaal schaal 8). Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat dit de functie is die, in overeenstemming met het "Mens-volgt-Taak-principe", het best aansluit bij klaagsters vorige functie binnen het KIA. Verweerder heeft in de contramemorie verder toegelicht dat klaagster weliswaar ten onrechte niet is meegenomen in de reorganisatie, maar dat verweerder dit later heeft rechtgetrokken door haar alsnog te horen over de functies die zij ambieert. Zij komt voor deze twee functies echter niet in aanmerking, omdat zij hiervoor hbo werk- en denkniveau nodig heeft en 5 jaar relevante werkervaring. Dat heeft klaagster volgens verweerder niet.
4. Klaagster is het niet eens met het bestreden landsbesluit en voert aan dat zij bij de reorganisatie ten onrechte volledig is gepasseerd. Verweerder heeft deze omissie volgens haar niet goed hersteld. Klaagster is niet in de gelegenheid gesteld om intern bezwaar te maken tegen de voorgenomen plaatsing. Zij stelt dat beide voorkeurfuncties nog vacant zijn en dat zij daarvoor in aanmerking komt, omdat zij wel beschikt over het vereiste werk- en denkniveau en de relevante werkervaring. Het bestreden landsbesluit is volgens klaagster in strijd met het motiveringsbeginsel, vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel genomen.
Wat vindt het gerecht?
5. Het gerecht beantwoordt eerst een punt van procesorde. Klaagster heeft op 28 januari 2025 nog stukken overgelegd met het verzoek aan het gerecht om deze bij de beoordeling van het bezwaar te betrekken. Dat doet het gerecht echter niet, omdat deze stukken zijn binnengekomen ruim na het sluiten van het onderzoek op de zitting en omdat heropening van het onderzoek leidt tot een ongewenste verlenging van de procedure.
6 Het gerecht geeft klaagster gelijk in haar standpunt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld tegenover haar en dat hij onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom de functie van Consulent scholing en arbeid voor haar de meest passende functie is binnen de nieuwe formatiestructuur van de DGWA. Verweerder stelt weliswaar dat klaagster niet voldoet aan de functievereisten voor de twee functies die zij wil vervullen, maar hij heeft daar geen enkel onderzoek naar gedaan en niet goed toegelicht waarom zij niet aan de functievereisten voldoet. Het gerecht zal zijn oordeel hierna toelichten.
6.1
Verweerder stelt zich ten eerste op het standpunt dat klaagster niet beschikt over de vereiste vijf jaar ervaring in een soortgelijke functie. Klaagster is echter vanaf 2017 ter beschikking gesteld aan het kabinet. Zij stelt dat zij de facto leiding heeft gegeven aan een klein team in San Nicolas en dat deze functie vergelijkbaar is met de functie van Coördinator scholing en arbeid binnen het KIA. Voorafgaand aan de terbeschikkingstelling heeft klaagster bovendien naar eigen zeggen de functie van haar chef jarenlang waargenomen, ook dat maakt dat zij volgens haar voldoet aan de eis van relevante werkervaring. Verweerder vindt dat klaagster over haar huidige werkzaamheden zo nodig zelf informatie had kunnen aandragen. Dat geldt volgens verweerder ook voor de door klaagster genoemde langdurige waarneming voorafgaand aan de terbeschikkingstelling. Deze waarneming die binnen het KIA heeft plaatsgevonden, wordt op zich niet betwist, maar omdat klaagster geen waarnemingstoelage heeft gevraagd en geen bewijzen van de waarneming heeft aangedragen, heeft verweerder hier verder niets mee gedaan. Hij vindt dat de bewijs(voerings)last bij klaagster ligt.
6.2
Verweerder miskent daarmee naar het oordeel van het gerecht dat op hem de verplichting rust om te motiveren waarom de functie, waarin klaagster in de nieuwe formatiestructuur van de DGWA is geplaatst, voor haar de meest passende functie is volgens het "Mens-volgt-Taak-principe". Hij zal zich, vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid, in elk geval moeten vergewissen welke werkzaamheden klaagster in de relevante periode heeft verricht. Zowel de werkzaamheden die zij voorafgaand aan de terbeschikkingstelling binnen het KIA heeft uitgevoerd, als de taken die klaagster vanaf 2017 heeft uitgevoerd, zijn hiervoor relevant. Als verweerder onvoldoende zicht heeft op klaagsters werkzaamheden in de periode van de terbeschikkingstelling, had het op de weg van verweerder gelegen om klaagster daarover om informatie te vragen. Dit heeft verweerder nagelaten.
6.3
Verweerder heeft evenmin onderzocht of klaagster beschikt over hbo werk- en denkniveau. Dit gebrek ligt in het verlengde van wat hiervoor is overwogen: als verweerder er niet van op de hoogte is wat klaagster voor werkzaamheden heeft verricht in de afgelopen jaren, kan hij onmogelijk beoordelen wat haar werk- en denkniveau is. Klaagster heeft bovendien haar cv overgelegd waarin staat dat zij de opleiding Toegepaste Psychologie op hbo-niveau op 29 juni 2020 heeft afgerond. Zij maakt melding van verschillende gevolgde opleidingen op hbo en universitair niveau. Verweerder heeft opgemerkt dat klaagster alleen een mbo-diploma heeft en dat zij daarom niet aan de functievereisten voldoet. Daarmee gaat hij eraan voorbij dat de functie-eis niet is dat klaagster een hbo-diploma heeft, maar dat hbo werk- en denkniveau volstaat. Van verweerder had verwacht mogen te onderzoeken wat het werk- en denkniveau is van klaagster aan de hand van haar feitelijke werkzaamheden en de opleiding(en) die zij de laatste jaren heeft gevolgd.
6.4
Door zelf geen onderzoek te verrichten en de verantwoordelijkheid voor het aandragen van de relevante informatie volledig bij klaagster te leggen, heeft verweerder onzorgvuldig tegenover klaagster gehandeld. Van verweerder mocht en mag worden verwacht zelfstandig onderzoek te doen naar klaagsters recente werkzaamheden en opleiding, te meer omdat verweerder klaagster in eerste instantie abusievelijk niet bij de reorganisatie heeft betrokken. Het bezwaar van klaagster is daarom gegrond, het bestreden landsbesluit wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen opnieuw te beslissen over de inplaatsing van klaagster.
7 Ter voorlichting van partijen merkt het gerecht nog het volgende op. Op de zitting is gebleken dat de functie van Coördinator scholing en arbeid inmiddels door een ander is vervuld. In die functie kan klaagster nu dus niet meer worden ingeplaatst. De functie van Medewerker intern onderzoek is echter nog wel vacant. Verweerder zal moeten onderzoeken of inplaatsing in die functie mogelijk is. Hierbij is het aan klaagster om, in samenspraak met verweerder, de benodigde informatie over haar werkzaamheden bij het kabinet en over de eerdere waarneming te verschaffen. Zij kan in dat verband de op 28 januari 2025 aan het gerecht toegestuurde stukken aan verweerder toezenden. Mochten deze stukken onvoldoende informatie bevatten dan is het aan verweerder om bij klaagster aanvullende informatie op te vragen over haar werkzaamheden en/of opleiding en daarbij aan te geven welke informatie hij concreet van haar nodig heeft.
7.1
Op de zitting en uit het advies van het DRH van 15 augustus 2023 volgt dat bij de inplaatsing op de achtergrond heeft meegespeeld dat klaagster feitelijk niet meer werkzaam is in het KIA en dat ook niet zeker is dat zij dat in de toekomst wel zal zijn. Klaagster zou de inplaatsing in de hoger gewaardeerde functie volgens verweerder vooral nastreven, om een hogere pensioengrondslag te bewerkstelligen als zij in 2026 met pensioen gaat. Het dienstbelang is er volgens het DRH niet mee gediend als klaagster in een voor de organisatie cruciale functie wordt geplaatst, zonder dat zij deze functie daadwerkelijk gaat vervullen. Het gerecht is het hiermee eens. Verweerder mag bij de voorbereiding van het nieuw te nemen besluit daarom betrekken of klaagster feitelijk beschikbaar is voor de door haar geambieerde functie binnen het KIA.
8. Het gerecht komt tot de slotsom dat het bezwaar van klaagster gegrond is. Het bestreden landsbesluit wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen om opnieuw te beslissen over de inplaatsing van klaagster.
9. Omdat het bezwaar gegrond is, moet verweerder ook de proceskosten van klaagster vergoeden. De vergoeding die verweerder aan klaagster moet betalen bedraagt Afl. 1.750,- (1 keer Afl. 700,- voor het indienen van het bezwaarschrift en 1,5 keer Afl. 700,- voor het twee keer aanwezig zijn van haar gemachtigde op zitting

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vernietigt het bestreden landsbesluit;
  • bepaalt dat verweerder hierover binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen, alsnog een beslissing over de inplaatsing van klaagster neemt;
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan klaagster van de door klaagster gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.750,- aan gemachtigdensalaris.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in ambtenarenzaken, bijgestaan door mr. M.E.C. Bakker, griffier, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.