ECLI:NL:OGAACMB:2025:38

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
AUA202403575, AUA202403576 en AUA202403578
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren van ambtenaren tegen fictieve weigeringen tot bevordering in de functie van City Inspector

Op 3 februari 2025 heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan in de zaken van drie klagers, allen werkzaam als city inspector bij het Bureau City Inspector (BCI). De klagers hadden bezwaarschriften ingediend tegen het uitblijven van beslissingen op hun verzoeken om bevordering, die zij op 12 juli 2023 hadden ingediend. De klagers stelden dat zij voldeden aan de vereisten voor bevordering, maar dat verweerder, de Gouverneur van Aruba, niet tijdig had beslist op hun verzoeken. Tijdens de zitting op 20 januari 2025 zijn de zaken gevoegd behandeld, waarbij de klagers in persoon verschenen en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde, mr. V.M. Emerencia.

Het gerecht oordeelde dat de bezwaren van de klagers gegrond waren, omdat verweerder had nagelaten tijdig een beslissing te nemen. De klagers hadden allen aangegeven dat zij voldeden aan de vereisten voor bevordering, en het gerecht concludeerde dat er geen belemmeringen waren om hen te bevorderen. De eis dat klagers over BOA-bevoegdheid moesten beschikken, kon niet worden tegengeworpen, aangezien deze eis niet gold op het moment van hun aanstelling en bevordering. Het gerecht heeft verweerder opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op de verzoeken om bevordering van de klagers.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door de overheid in ambtenarenzaken en bevestigt dat de klagers recht hebben op een gemotiveerde beslissing op hun verzoeken. De beslissing is genomen door mr. B.J. van Ettekoven, bijgestaan door griffier mr. M.E.C. Bakker, en werd uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

Uitspraak van 3 februari 2025
Gaza nrs. AUA202403575, AUA202403576 en AUA202403578

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op de bezwaarschriften ex artikel 96 van de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:
[Klager 1],
[Klager 2],[Klager 3],
Allen wonende te Aruba,
KLAGERS
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelende te Aruba,
VERWEERDER, gemachtigde mr. V.M. Emerencia.

PROCESVERLOOP

Op 22 juli 2024 hebben klagers [klager 1] en [klager 2], en op 29 juli 2024 heeft klager [klager 3], een bezwaarschrift ex artikel 96 van de La ingediend tegen het uitblijven van een beslissing op hun respectieve verzoeken om bevordering van 12 juli 2023.
Verweerder heeft in de drie bezwaarzaken op 6 december 2024 de gedingsstukken en op 17 januari 2025 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 20 januari 2025. Klagers zijn daar in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Het gerecht ziet aanleiding op de bezwaren van klagers te oordelen in één uitspraak, gelet op het feit dat de zaken inhoudelijk nagenoeg gelijkluidend zijn, de bezwaarschriften identiek, klagers samen op zitting zijn verschenen en samen een pleitnotitie hebben voorgedragen.
2. Klager [klager 1] is in overheidsdienst sinds 1 augustus 2005 en werkzaam bij het Bureau City Inspector (BCI) als city inspector vanaf 19 juli 2017. Hij is bij landsbesluit van 18 november 2022 (no. 15) per 1 september 2021 bevorderd naar de rang van adjunct-commies 1e klasse, schaal 7 (dienstjaar 9). Hij heeft op 12 juli 2023 verzocht om bevordering per 1 september 2023 naar de rang van commies (schaal 8).
3. Klager [klager 3] is in overheidsdienst sinds 21 januari 2013. Hij heeft eerst gewerkt als agent bij het Korps Politie Aruba. Vanaf 12 november 2019 is hij werkzaam bij het BCI als city inspector. Hij is bij landsbesluit van 3 januari 2023 (no. 1) per 1 december 2019 bevorderd naar de rang van hoofdklerk, schaal 5 (dienstjaar 1). Hij heeft op 12 juli 2023 verzocht om bevordering per 1 december 2023 naar de rang van adjunct-commies (schaal 6). [Klager 3] is bij landsbesluit van 12 mei 2021 aangesteld als buitengewoon agent van politie onder toekenning van algemene opsporingsbevoegdheid (BOA).
4. Klager [klager 2] is in overheidsdienst sinds 1 oktober 2003 en werkzaam bij het BCI als city inspector vanaf 1 april 2013. Hij is bij landsbesluit van 11 februari 2019 (no. 8) per 1 april 2017 bevorderd naar de rang van adjunct-commies 1e klasse, schaal 7 (dienstjaar 3). Hij heeft op 12 juli 2023 verzocht om bevordering per 1 april 2019 naar de rang van commies (schaal 8) en per 1 april 2021 naar de rang van commies 1e klasse (schaal 9).
5. Het gerecht stelt vast dat verweerder heeft nagelaten tijdig een beslissing te nemen op de verzoeken van klagers om bevordering. Verweerder heeft ook ter zitting niet kunnen aangeven wanneer klagers een beslissing op hun respectieve verzoeken om bevordering tegemoet kunnen zien. De bezwaarschriften tegen deze fictieve weigeringen te beslissen zijn daarom gegrond. De fictieve beslissingen komen voor vernietiging in aanmerking, mede omdat zij geen motivering bevatten.
6. Verweerder heeft het gerecht verzocht om hem een geruime tijd te gunnen voor het alsnog nemen van beslissingen op de verzoeken om bevordering. Als reden daarvoor heeft verweerder aangevoerd dat de ministerraad op 11 januari 2022 heeft besloten de functie van City Inspector te splitsen in twee functies, te weten Inspector A (met BOA-bevoegdheid) en Inspector B (zonder BOA bevoegdheid). Deze wijziging heeft tot op heden niet zijn beslag gekregen door wijziging of aanvulling van het (administratieve) rangenstelsel in de Bra 1986. Verweerder heeft ter zitting niet kunnen aangeven wanneer de noodzakelijke wijziging van de wettelijke regeling(en) zal plaatsvinden. Wel meent verweerder dat het niet beschikken over de BOA-bevoegdheid een rol kan spelen bij de mogelijkheid van City Inspectors tot bevordering, maar pas nadat de voorwaarde van het beschikken over de BOA-bevoegdheid wettelijk is verankerd.
7. Klagers hebben aangegeven dat zij alle drie voldoen aan de vereisten om voor bevordering in aanmerking te komen, zowel aan het functiewaarderingsvereiste, het dienst-anciënniteitsvereiste als het beoordelingsvereiste. Dit is door verweerder niet betwist.
8. Het gerecht is niet gebleken van belemmeringen om klagers te bevorderen. Een belemmering kan niet zijn gelegen in het feit dat zij niet beschikken over de BOA-bevoegdheid. Klager [klager 3] beschikt over die bevoegdheid. De klagers [klager 1] en [klager 2] (nog) niet, mede omdat zij tot nu toe niet in staat zijn gesteld de opleiding tot BOA te volgen. Belangrijker is echter dat aan klagers de eis van het niet beschikken over de BOA-bevoegdheid niet kan worden tegengeworpen bij de beoordeling vanen de besluitvorming over hun respectieve verzoeken van 12 juli 2023 tot bevordering, omdat die eis niet gold toen zij werden aangesteld in de functie van City Inspector en bevorderd in hun huidige rang en omdat die eis nog steeds niet in de toepasselijke rechtspositieregeling(en) is opgenomen. Pas nadat die eis wettelijk is verankerd, kan die eis een rol spelen bij een eventueel volgend verzoek om bevordering van de klagers [klager 1] en [klager 2]. Er bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding om verweerder een langere dan de gebruikelijke termijn te gunnen om te beslissen op de bevorderingsverzoeken van klagers.
9. De slotsom is dat de bezwaren van alle drie de klagers gegrond zijn en de fictieve weigeringen tot het nemen van een beschikking moeten worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op de verzoeken om bevordering binnen een termijn van drie maanden na de dag van openbaarmaking van deze uitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart de bezwaren van klagers [klager 1], [klager 2] en [klager 3] ieder gegrond;
  • vernietigt de fictieve weigeringen tot het nemen van een beschikking op de door klagers ingediende respectieve verzoeken om bevordering;
  • bepaalt dat verweerder alsnog een beslissing neemt op de respectieve verzoeken van klagers om bevordering van 12 juli 2023, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in ambtenarenzaken, bijgestaan door mr. M.E.C. Bakker, griffier, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2025 in aanwezigheid van de griffier.
.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.