ECLI:NL:OGAACMB:2025:4

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 januari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
CUR202304182, CUR202304243, en CUR202304244
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bezwaren tegen de feitelijke toekenning van beschikbaarheidstoelage aan ambtenaren van de Veiligheidsdienst Curaçao

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao de bezwaren van klagers, die allen werkzaam zijn als ambtenaar bij de Veiligheidsdienst Curaçao (VDC), tegen de feitelijk aan hen toegekende beschikbaarheidstoelage over de periode van maart 2020 tot en met oktober 2023. Klagers hebben bezwaar gemaakt tegen de toekenning van deze toelage, die zij als onvoldoende gemotiveerd beschouwen. De Regering van Curaçao heeft in een contramemorie gereageerd op de bezwaren van klagers, maar het Gerecht oordeelt dat de toelichting van de Regering niet voldoende is om de rechtsgevolgen van de feitelijke toekenning in stand te laten.

Het Gerecht stelt vast dat de beschikbaarheidstoelage aan klagers is toegekend zonder adequate motivering, en dat de Regering niet heeft voldaan aan de verzoeken van klagers om terug te komen op eerdere afwijzingen. De uitspraak benadrukt dat een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een eerder genomen besluit te heroverwegen, en dat de Regering niet enkel kan verwijzen naar de onaantastbaarheid van eerdere besluiten zonder rekening te houden met nieuwe feiten die door klagers zijn aangedragen.

Uiteindelijk oordeelt het Gerecht dat de feitelijke toekenningen van de beschikbaarheidstoelage vernietigd moeten worden voor zover deze slechts met terugwerkende kracht tot maart 2020 zijn verleend. De Regering wordt opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak een gemotiveerde beslissing te nemen over de ingangsdatum van de toekenning van de beschikbaarheidstoelage aan klagers. Tevens wordt de Regering veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klagers, die zijn vastgesteld op NAF 1.400,-.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaken van:
[klager 1],
[klager 2],
[klager 3],
allen wonende in Curaçao,
klagers,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa, advocaat,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
hierna: de Regering,
gemachtigde: mr. S.M. Concincion-Quirindongo.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht de bezwaren van klagers tegen de feitelijk aan hen toegekende beschikbaarheidstoelage (hierna: de feitelijke toekenning) over de periode van maart 2020 tot en met oktober 2023, zoals volgt uit hun loonstroken van de maand november 2023.
1.2
Klagers hebben elk op 21 december 2023 bezwaar gemaakt tegen de feitelijke toekenning.
1.3
De Regering heeft een contramemorie ingediend in alle drie bezwaren.
1.4
Klagers hebben voorafgaand aan de zitting stukken ingediend.
1.5
De bezwaren zijn tegelijkertijd ter zitting behandeld op 4 september 2024. Klager sub 1 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Klager sub 2 en klager sub 3 hebben zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd. Namens de Regering is haar gemachtigde verschenen.

Overwegingen

2. Het Gerecht beoordeelt in deze uitspraak de feitelijke toekenning. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het bezwaar gegrond is. De feitelijk aan klagers toegekende beschikbaarheidstoelage is geheel niet gemotiveerd. De rechtsgevolgen van de feitelijke toekenningen kunnen niet in stand blijven, omdat de door de Regering in het kader van deze procedure gegeven toelichting ook niet voldoende is. Het Gerecht legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak
3.1
Klagers zijn allen aangesteld als ambtenaar en zijn als runners werkzaam bij de Veiligheidsdienst Curaçao (hierna: de VDC).
3.2
Klagers hebben de Regering, laatstelijk bij brief van 31 januari 2019, verzocht om met terugwerkende kracht tot hun datum van indiensttreding een beschikbaarheidstoelage aan hen toe te kennen. De minister van Algemene Zaken (hierna: de minister) heeft dat verzoek bij brief van 12 februari 2020 afgewezen.
3.3
Klagers hebben bij brief van 18 juli 2022 gereageerd op de afwijzing van 12 februari 2020. Zij hebben zich daarbij ook beroepen op het gelijkheidsbeginsel en hebben ter onderbouwing daarvan twee loonstroken van een collega bijgevoegd. Klagers hebben de minister verzocht om, gezien de nieuw aangedragen feiten, hen met terugwerkende kracht alsnog de verzochte beschikbaarheidstoelage toe te kennen.
3.4
De Raad van Ministers is bij besluit van 25 oktober 2023 akkoord gegaan met een door de VDC verzochte begrotingswijziging voor het toekennen van bereikbaarheids- en beschikbaarheidstoelagen aan (hoofd) controleurs van de VDC.
4, De Regering heeft, zoals volgt uit de loonstroken van klagers van de maand november 2023, aan elk van klagers afzonderlijk een bedrag van NAf 66.000, - uitbetaald als beschikbaarheidstoelage over de periode van maart 2020 tot en met oktober 2023.
Wat is het standpunt van klagers?
5. Klagers zijn het niet eens met de feitelijke toekenning voor zover de beschikbaarheidstoelage daarbij met terugwerkende kracht tot maart 2020 en niet eerder dan dat aan hen is toegekend. De Regering heeft volgens klagers door de beschikbaarheidstoelage aan hen uit te betalen erkend dat zij recht hebben daarop. De Regering heeft echter desondanks, wetende dat klagers altijd hebben gemeend recht te hebben op een beschikbaarheidstoelage vanaf de datum van hun indiensttreding bij de VDC, geheel zonder de beslissing daartoe te motiveren met terugwerkende kracht tot maart 2020 de beschikbaarheidstoelage aan hen toegekend.
Is toekenning van de beschikbaarheidstoelages voldoende gemotiveerd?
6. Het Gerecht stelt vast dat uit de loonstroken van klagers van de maand november 2023 niet blijkt waarom de Regering de beschikbaarheidstoelage met terugwerkende kracht tot maart 2020 aan klagers heeft toegekend. Al om die reden moeten de feitelijke toekenningen worden vernietigd, voor zover de Regering daar alleen tot maart 2020 terugwerkende kracht aan heeft verleend.
7. De Regering heeft in het kader van deze procedure toegelicht dat de beschikbaarheidstoelage tot maart 2020 aan klagers is toegekend omdat de afwijzing van het verzoek van klagers van 31 januari 2019 vanaf maart 2020 in rechte vaststaat. De Regering heeft verder toegelicht dat er geen wettelijke grondslag is om een beschikbaarheidstoelage toe te kennen aan het personeel van de VDC. Er loopt thans een traject om de zogenaamde VDC-regeling te formaliseren. Die regeling bevat een nieuwe bezoldigingsstructuur voor het VDC-personeel. De aan klagers feitelijk toegekende beschikbaarheidstoelage is gebaseerd op de Raadsbeslissing van 25 oktober 2023 die, vooruitlopend op de VDC-regeling, als een vaste gedragslijn en tijdelijke oplossing moet worden gezien. Verder wisten of behoorden klagers te weten dat vanaf de afwijzing van hun verzoek van 31 januari 2019 sprake is van een scheefgegroeide situatie binnen de VDC voor wat betreft de toelages en vergoedingen, welke scheefgroei met de inwerkingtreding van de VDC-regeling gecorrigeerd zal worden, aldus de Regering.
8. Het Gerecht zal vervolgens, gezien de door de Regering in het kader van deze procedure gegeven motivering bezien of de rechtsgevolgen van de vernietigde handelingen in stand gelaten kunnen worden.
8.1
De Regering stelt terecht dat de afwijzende brief van de minister van 12 februari 2020 in maart 2020 in rechte is komen vast te staan omdat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Een bestuursorgaan is echter in het algemeen bevoegd om een verzoek van een ambtenaar om van een eerder genomen besluit terug te komen, inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Klagers hebben de minister ook bij brief van 18 juli 2022 verzocht om terug te komen van de afwijzing van 12 februari 2020. Zij hebben de minister immers bij die brief verzocht om hun verzoeken om een beschikbaarheidstoelage alsnog toe te wijzen en hebben daarbij verwezen naar de door hen gestelde nieuwe feiten die ze in de brief hebben vermeld. De Regering heeft naar oordeel van het Gerecht niet kunnen volstaan met slechts een verwijzing naar de in rechte onaantastbaarheid van de afwijzing van 12 februari 2020, zonder daarbij rekening te houden met het verzoek van 18 juli 2022 van klagers om terug te komen van de afwijzing. Het Gerecht ziet in het voorgaande geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten.

Conclusie en gevolgen

9. Het bezwaar is gegrond en de feitelijke toekenningen zullen worden vernietigd voor zover de Regering daarbij slechts met ingang van maart 2020 aan klagers feitelijk een beschikbaarheidstoelage heeft toegekend. Het Gerecht ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. De Regering zal een gemotiveerde beslissing moeten nemen ten aanzien van de ingangsdatum van de toekenning van de beschikbaarheidstoelage aan klagers.
Het Gerecht ziet aanleiding om, met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Regering te veroordelen in de proceskosten van klagers. Het Gerecht merkt deze drie zaken aan als samenhangend omdat de bestreden feitelijke toekenningen en ook de argumenten van klagers in de onderhavige bezwaren nagenoeg hetzelfde zijn. Gelet hierop komen de proceskosten maar één keer voor vergoeding in aanmerking.
De proceskosten worden bepaald op NAF 1.400,- te weten 2 punten à NAF 700,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting)

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • vernietigtde loonstroken van klagers van november 2023 uitsluitend voor zover de Regering daarbij voor de periode vanaf de indiensttreding van klagers tot maart 2020 geen beschikbaarheidstoelages aan hen heeft uitbetaald;
  • draagtde Regering
    opom uiterlijk drie maanden na deze uitspraak, met inachtneming van deze uitspraak, te beslissen of klagers over de periode vanaf hun indiensttreding tot maart 2020 recht hebben op de beschikbaarheidstoelage en deze beslissing aan klagers kenbaar te maken;
  • veroordeeltde Regering tot betaling aan klagers van hun proceskosten tot een bedrag van NAF 1.400,- geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier, P.N.F. Pereira do Tanque.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.