In deze zaak heeft klager, een ambtenaar werkzaam bij Serlimar, bezwaar gemaakt tegen de weigering van de Gouverneur van Aruba om een bedrag van Afl. 95.590,30 uit te betalen wegens te weinig uitbetaalde bezoldiging sinds 2014. Klager heeft op 8 mei 2023 verzocht om dit bedrag uit te betalen en om voortaan tijdig het juiste bezoldigingsbedrag te ontvangen. Na het uitblijven van een beslissing heeft klager op 29 mei 2024 bezwaar gemaakt. De Gouverneur heeft op 19 november 2024 een contramemorie ingediend, waarna de zaak op 13 januari 2025 ter zitting is behandeld. Klager was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de Gouverneur zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het gerecht heeft vastgesteld dat klager in het verleden langdurig arbeidsongeschikt is geweest en dat er eerder een landsbesluit is geweest tot eervol ontslag wegens medische ongeschiktheid, dat later is vernietigd. Het gerecht heeft overwogen dat de Gouverneur geen beslissing heeft genomen op het verzoek van klager, waardoor klager mocht aannemen dat er sprake was van een weigering om te beschikken. Het bezwaar is gegrond verklaard, en de Gouverneur is opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak schriftelijk op het verzoek van klager te beslissen. Tevens is de Gouverneur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Afl. 350,- aan klager.
De uitspraak benadrukt dat ambtenaren in rechte kunnen opkomen tegen de maandelijkse uitbetaling van bezoldiging en dat financiële aanspraken jegens de overheid na vijf jaar niet meer afdwingbaar zijn. Klager's verzoek om nabetaling van achterstallig salaris vanaf 2014 is deels verjaard, maar het gerecht heeft de Gouverneur opgedragen om alsnog een beslissing te nemen op het verzoek van klager.