ECLI:NL:OGAACMB:2025:40

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
AUA202401791
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen weigering uitbetaling salaris door de Gouverneur van Aruba

In deze zaak heeft klager, een ambtenaar werkzaam bij Serlimar, bezwaar gemaakt tegen de weigering van de Gouverneur van Aruba om een bedrag van Afl. 95.590,30 uit te betalen wegens te weinig uitbetaalde bezoldiging sinds 2014. Klager heeft op 8 mei 2023 verzocht om dit bedrag uit te betalen en om voortaan tijdig het juiste bezoldigingsbedrag te ontvangen. Na het uitblijven van een beslissing heeft klager op 29 mei 2024 bezwaar gemaakt. De Gouverneur heeft op 19 november 2024 een contramemorie ingediend, waarna de zaak op 13 januari 2025 ter zitting is behandeld. Klager was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de Gouverneur zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klager in het verleden langdurig arbeidsongeschikt is geweest en dat er eerder een landsbesluit is geweest tot eervol ontslag wegens medische ongeschiktheid, dat later is vernietigd. Het gerecht heeft overwogen dat de Gouverneur geen beslissing heeft genomen op het verzoek van klager, waardoor klager mocht aannemen dat er sprake was van een weigering om te beschikken. Het bezwaar is gegrond verklaard, en de Gouverneur is opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak schriftelijk op het verzoek van klager te beslissen. Tevens is de Gouverneur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Afl. 350,- aan klager.

De uitspraak benadrukt dat ambtenaren in rechte kunnen opkomen tegen de maandelijkse uitbetaling van bezoldiging en dat financiële aanspraken jegens de overheid na vijf jaar niet meer afdwingbaar zijn. Klager's verzoek om nabetaling van achterstallig salaris vanaf 2014 is deels verjaard, maar het gerecht heeft de Gouverneur opgedragen om alsnog een beslissing te nemen op het verzoek van klager.

Uitspraak

Uitspraak van 24 februari 2025
Gaza nr. AUA202401791

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar als bedoeld in de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E. Mohamed,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 8 mei 2023 heeft klager verzocht om een bedrag van Afl. 95.590,30 uit te betalen wegens te weinig uitbetaalde bezoldiging sinds 2014 en om hem voortaan tijdig het juiste bezoldigingsbedrag uit te betalen.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek heeft klager op 29 mei 2024 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 19 november 2024 een contramemorie met stukken ingediend.
klager heeft op 9 januari 2025 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 13 januari 2024. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd. Tevens was aanwezig [betrokkene] (DWJZ).
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klager is ambtenaar werkzaam bij Serlimar. Klager was in de jaren 2009, 2010, 2011, 2012, 2013 en 2015 langdurig, variërend van 1%, 50% en 100%, arbeidsongeschikt. Klager moest zich op 20 maart 2015 melden bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voor controle.
1.2
Op 26 april 2016 moest klager zich bij de SVB melden voor een medische keuring.
1.3
Bij landsbesluit van 12 september 2017 heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 oktober 2017 eervol ontslag uit overheidsdienst te verlenen wegens medische ongeschiktheid. Bij uitspraak van 28 mei 2018 heeft het gerecht dit landsbesluit vernietigd (AUA201702888). Bij uitspraak van 12 mei 2021 heeft de Raad van Beroep deze uitspraak bevestigd (AUA2018H00145).
1.4
Bij brief van 8 mei 2023 heeft klager verzocht om een bedrag van Afl. 95.590,30 uit te betalen wegens te weinig uitbetaalde bezoldiging sinds 2014 en om hem voortaan tijdig het juiste bezoldigingsbedrag uit te betalen.
Het wettelijk kader
2.1
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 35, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La) dat een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen een weigering om te beschikken. Blijkens de memorie van toelichting op deze bepaling is hiermee beoogd de ambtenaar niet alleen te beschermen tegen daden, maar ook tegen verzuim, nalatigheid, achterwege blijven van handelingen of beschikkingen, opzettelijk of uit zorgeloosheid.
2.2
Artikel 41, eerste lid van de La bepaalt, zover hier van belang, dat het bezwaarschrift moet worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen weigering is uitgesproken. Het tweede lid bepaalt dat een orgaan wordt geacht de weigering tot het nemen van een beschikking te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet genomen heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen van de dag, waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken.
De beoordeling
3.1
Volgens vaste jurisprudentie van dit gerecht wordt in het algemeen als redelijke termijn, waarbinnen het bevoegd gezag geacht wordt een weigering om te beschikken op een verzoek te hebben uitgesproken, aangenomen een termijn van tussen 4 maanden en één jaar nadat het (schriftelijk) verzoek is ingediend.
3.2
Nu verweerder geen beslissing heeft genomen op het verzoek van klager mocht hij, gelet op de aard van dat verzoek, ten tijde van het indienen van zijn bezwaarschrift aannemen dat verweerder heeft geweigerd op zijn verzoek te beschikken.
3.3
Het bezwaar is gegrond. Het gerecht verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 21 oktober 2009, ECLI:NL:ORBANAA:2009:BK9368, waaruit volgt dat de weigering te beschikken niet als een afwijzende beschikking, noch als een goedkeurende beschikking wordt gekwalificeerd. De mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel tegen de weigering om te beschikken is derhalve primair een procedureel middel dat kan worden ingezet om het bestuursorgaan te bewegen tot besluitvorming. Verweerder zal derhalve alsnog een (reële) beslissing moeten nemen op het verzoek van klager. Het gerecht zal daartoe een termijn stellen van drie maanden na heden.
3.4
Het vorenstaande leidt tot de hierna opgenomen beslissing.
4. Ten overvloede en ter voorlichting aan partijen merkt het gerecht op dat ambtenaren tegen de maandelijkse uitbetaling van bezoldiging kunnen opkomen in rechte, bijvoorbeeld als zij menen dat ten onrechte geen of te weinig bezoldiging is uitbetaald. Vastgesteld wordt dat klager niet eerder bezwaar heeft gemaakt tegen het niet of te weinig uitbetalen van zijn bezoldiging. Klager vordert thans nabetaling van achterstallig salaris vanaf 2014, dus over een periode van ongeveer negen jaar. Een dergelijk verzoek kan niet zonder meer worden gehonoreerd. Volgens vaste rechtspraak (zie o.a. Centrale Raad van Beroep 25 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1300) zijn financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren niet meer in rechte afdwingbaar. Omdat het verzoek van klager dateert van 8 mei 2023 zijn diens eventuele aanspraken van voor 8 mei 2018 verjaard. Voor de aanspraken van klager over de periode vanaf 8 mei 2018 geldt dat zijn verzoek moet worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen op eerdere salarisspecificaties en salarisbetalingen. Omdat het gaat om een duuraanspraak waarvan de aanspraak over een in het verleden gelegen periode aan de orde is, moet de rechter zich daarbij beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. Het bevoegd gezag kan zich beperken tot beantwoording van deze vraag maar behoeft dat niet te doen.
4.1
Verweerder dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. De proceskostenvergoeding kan worden berekend op Afl. 350,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,- wegingsfactor 0,25 (fictief bezwaar)).

UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- draagt verweerder op om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak schriftelijk op het verzoek van klager van 8 mei 2023 te beslissen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 350,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven rechter in ambtenarenzaken, bijgestaan door M.R. de Cuba, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 februari 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.