ECLI:NL:OGAACMB:2025:42

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
AUA202400453
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen de vertraging van de ingangsdatum van bevordering in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 24 februari 2025 uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, die zich verzet tegen de vertraging van haar bevordering naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A. Klaagster, vertegenwoordigd door mr. E. Duijneveld, had bezwaar gemaakt tegen het landsbesluit van de Gouverneur van Aruba, dat haar bevordering met ingang van 1 mei 2023 had vastgesteld, terwijl zij van mening was dat deze bevordering met terugwerkende kracht naar 1 mei 2022 had moeten ingaan. De Gouverneur, vertegenwoordigd door mr. V.M. Emerencia, had de bevordering vertraagd vanwege de vaststelling dat klaagster gedurende de anciënniteitsperiode van 1 mei 2013 tot 1 mei 2022 562 dagen arbeidsongeschikt was geweest. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 9 december 2024 en heeft geconcludeerd dat het bezwaar van klaagster ongegrond is. Het gerecht oordeelde dat de vertraging van de bevorderingsdatum gerechtvaardigd was op basis van het '90 dagen'-beleid, dat stelt dat een ambtenaar die langer dan 90 dagen arbeidsongeschikt is geweest, een vertraging in de bevordering kan ondervinden. Het gerecht heeft bevestigd dat de ingangsdatum van de bevordering op 1 mei 2023 terecht is vastgesteld, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van dit beleid rechtvaardigden. De uitspraak is gedaan door mr. B.J. van Ettekoven, ambtenarenrechter, en griffier mr. A.A. Wever.

Uitspraak

Uitspraak van 24 februari 2025
Gaza nr. AUA202400453

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

INLEIDING

1.1
Bij landsbesluit van 13 december 2023 (bestreden landsbesluit), door klaagster ontvangen op 12 januari 2024, heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 mei 2023 naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A (schaal DAD07) te bevorderen.
1.2
In deze uitspraak beoordeelt het gerecht het bezwaar van klaagster gericht tegen voornoemd landsbesluit.
1.3
Klaagster heeft op 13 februari 2024 een pro-forma bezwaar bij het gerecht ingediend. Op 13 juni 2024 heeft klaagster de gronden van haar bezwaar aangevuld.
1.4
Verweerder heeft op 15 augustus 2024 een contramemorie ingediend.
1.5
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 9 december 2024. Klaagster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
1.6
Hierna is de uitspraak bepaald op vandaag.

BEOORDELING

2.1
Het gerecht is van oordeel dat het bezwaar van klaagster ongegrond dient te worden verklaard.
2.2
Het gerecht legt hierna dit oordeel uit.
Wat is relevant om te weten?
3.1
Klaagster is sinds 15 oktober 1997 als ambtenaar werkzaam bij de Departamento di Aduana (DAD). Klaagster is met ingang van 1 mei 2003 benoemd in de rang van hoofdkommies en met ingang van 1 januari 2018 in de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse.
3.2
Bij schrijven van 1 februari 2022 heeft klaagster verzocht om haar met ingang van 1 mei 2022 te bevorderen naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A (schaal 9).
3.3
Bij beschikking van 27 februari 2023 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Hiertegen heeft klaagster op 12 april 2023 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
3.4
Bij uitspraak van het gerecht van 8 januari 2024 is het bezwaar van klaagster gegrond verklaard, omdat verweerder ter zitting heeft erkend dat hij niet met toepassing van de 15% gedragslijn (nieuwe gedragslijn) op het bevorderingsverzoek mocht beslissen. De beschikking van 27 februari 2023 is dan ook door het gerecht vernietigd en verweerder is opgedragen om binnen een termijn van drie maanden opnieuw op het bevorderingsverzoek van klaagster te beslissen. In de uitspraak van 8 januari 2024 is tevens geoordeeld dat klaagster in de anciënniteitsperiode van 1 mei 2014 tot 1 mei 2022 op 562 dagen arbeidsongeschikt is geweest. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
3.5
Bij advies van het Departamento di Recurso Humano (DRH) is geadviseerd om klaagster met ingang van 1 mei 2023 naar de rang van naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A (schaal DAD07) te bevorderen.
3.6
Bij bestreden landsbesluit heeft verweerder klaagster conform het advies van het DRH bevorderd.
Wat houdt de beslissing van verweerder in?
4. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat klaagster gedurende de anciënniteitsperiode (1 mei 2013 tot 1 mei 2022) 562 dagen arbeidsongeschikt was. Het aantal dagen arbeidsongeschiktheid is nader bepaald op 556. Hieruit volgt dat klaagster de gedoogperiode van 202,5 dagen met 352,5 dagen heeft overschreden. Daarom wordt de datum van de bevordering van klaagster naar schaal DAD07 vertraagd en bepaald op 20 april 2023. Verweerder heeft de bevoegdheid om de bevordering om uitvoeringstechnische redenen in te laten gaan op de eerste van de maand volgend op die waarin aan de bevorderingseisen is voldaan. Daarom is als ingangsdatum van de bevordering gekozen voor 1 mei 2023. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
Wat is het standpunt van klaagster?
5. Klaagster kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van haar bevordering en stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat verweerder haar bevordering niet (met zoveel dagen) had mogen vertragen. Verweerder heeft het aantal arbeidsongeschiktheidsdagen niet correct vastgesteld. Daarnaast heeft verweerder ook de weekeinden, vrije dagen en feestdagen meegerekend, hetgeen niet redelijk is. Verweerder heeft ook geen rekening gehouden met het feit dat douaneambtenaren 5 of 6 dagen per week dienst draaien. Verder heeft klaagster een goede beoordeling ontvangen. Klaagster stelt zich daarom op het standpunt dat zij alsnog met ingang van 1 mei 2022 bevorderd dient te worden naar schaal DAD07.
Wat vindt het gerecht?
6. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de bevorderingsdatum van klaagster naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A (schaal DAD07) terecht heeft bepaald op 1 mei 2023.
7.Tussen partijen is niet in geschil dat klaagster voldoet aan de aanstellings- en bevorderingseisen voor een bevordering naar schaal DAD07. Vast staat dat klaagster een goede beoordeling heeft gekregen. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de ingangsdatum van de bevordering.
7.1
Uit bestendige jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken volgt dat het bestuursorgaan bevoegd is om de ingangsdatum van een bevordering uit te stellen indien sprake is van afwezigheid door langdurige arbeidsongeschiktheid. Bij de anciënniteitseis gaat het om de tijd die is doorgebracht in actieve dienst (zie onder meer de uitspraak van 1 maart 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:22). Bij arbeidsongeschiktheid is er geen sprake van actieve vervulling van de dienst. Bij langdurige arbeidsongeschiktheid is dit reden een bevordering te vertragen en op te schuiven.
7.2
Verweerder hanteert voor de bepaling van de vertraging van het moment van bevordering een vaste gedragslijn, de zogenaamde “90-dagen termijn”. Vaste gedragslijnen kunnen worden vastgelegd in bekendgemaakte beleidsregels, maar dat hoeft niet. Het “90 dagen”-beleid is niet in een schriftelijke beleidsregel neergelegd. Dat wil echter niet zeggen dat verweerder ter invulling van zijn bevoegdheid bij bevordering niet een vaste gedragslijn mag hanteren. Bedoelde gedragslijn is voorwerp van geschil geweest in tal van ambtenarenzaken over de jaren. Deze gedragslijn is bijgesteld naar aanleiding van diverse uitspraken van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.
7.3
De door verweerder thans gehanteerde gedragslijn is als volgt: bij bevordering wordt, ter invulling van de anciënniteitseis, het “90 dagen”-beleid gehanteerd. Een afwezigheid van (maximaal) 90 dagen staat niet in de weg aan de conclusie dat voldaan is aan de anciënniteitseis. Als de betreffende ambtenaar in de anciënniteitsperiode 90 dagen of langer arbeidsongeschikt is geweest dan wordt daarmee rekening gehouden bij de bepaling van de ingangsdatum van de bevordering. De termijn van 90 dagen geldt bij een anciënniteitsperiode van 4 jaar. Bij een periode van inactiviteit door arbeidsongeschiktheid van 90 dagen of meer wordt de ingangsdatum van de bevordering verschoven met het totaal aantal dagen arbeidsongeschiktheid boven de 90 dagen. Ook wordt rekening gehouden met het aantal dagen in de anciënniteitsperiode waarop door arbeidsongeschiktheid wel deels maar niet volledig is gewerkt.
7.4
Het gerecht is van oordeel dat dit beleid in algemene zin een redelijke invulling is van genoemde anciënniteitseis. Daarbij is van belang is dat verweerder het “90 dagen”-beleid heeft bijgesteld naar aanleiding van en in overeenstemming met de uitspraken over dat beleid van de hoogste ambtenarenrechter. Verweerder heeft dit beleid op de situatie van klaagster toegepast en heeft dat ook mogen doen.
7.5
In het geval van klaagster bedraagt de anciënniteitsperiode negen jaar. Dat betekent dat de periode van inactiviteit wegens arbeidsongeschiktheid in dit geval dient te worden bepaald op (9 x 22,5 =) 202,5 dagen. Het aantal dagen van arbeidsongeschiktheid is bij de uitspraak van het gerecht op 8 januari 2024 vastgesteld op 562. Klaagster heeft tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel aangewend, waardoor verweerder dit aantal terecht heeft gehanteerd bij het voorbereiden en nemen van het thans bestreden landsbesluit. Verweerder heeft dit aantal nog bijgesteld naar 556, in het voordeel van klaagster.
In hetgeen klaagster heeft aangevoerd, is geen reden gelegen voor een nadere bijstelling van het aantal dagen arbeidsongeschiktheid. Bij uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (RvBAz) is ook reeds bepaald dat bij het vaststellen van de arbeidsongeschiktheidsperiode alle dagen in een periode van ziekte moeten worden meegerekend, dus niet vijf, maar zeven dagen per week. Gelet op het vorenstaande wordt de ingangsdatum van de bevordering van klaagster verschoven met (556-202,5=) 353,5 dagen. Dit komt dan uit op 20 april 2023 en om uitvoeringstechnische redenen op de eerste dag van de eerstvolgende maand, in dit geval dus op 1 mei 2023.
7.6
De conclusie is dat verweerder in het geval van klaagster op correcte wijze toepassing heeft gegeven aan het “90 dagen”-beleid. Verweerder heeft de ingangsdatum van de bevordering van klaagster naar de rang van naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A kunnen en mogen bepalen op 1 mei 2023. In hetgeen klaagster (verder) heeft aangevoerd, zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen om te oordelen dat verweerder in dit geval had moeten afwijken van het “90 dagen”-beleid.

CONCLUSIE

8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van klaagster ongegrond dient te worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, ambtenarenrechter, bijgestaan door mr. A.A. Wever, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 februari 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.