ECLI:NL:OGAACMB:2025:47

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
AUA202301372
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar en toepassing van het 15%-verzuimbeleid

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit van 5 april 2023. Dit landsbesluit bepaalde dat klager met ingang van 1 december 2021 zou worden bevorderd naar de functie van beveiligingsmedewerker (schaal 5). Klager maakte bezwaar tegen deze beslissing, omdat hij van mening was dat zijn bevordering niet had moeten worden uitgesteld vanwege zijn ziekteverzuim. Klager was gedurende de anciënniteitsperiode van 1 augustus 2016 tot 1 augustus 2020 482 dagen arbeidsongeschikt geweest, wat volgens het 15%-verzuimbeleid leidde tot een verschuiving van zijn bevorderingsdatum. Klager betwistte de toepassing van dit beleid en voerde aan dat zijn verzuimdagen niet in de anciënniteitsperiode vielen en dat eerdere negatieve beoordelingen niet relevant waren voor zijn bevordering. Het gerecht oordeelde dat het bezwaar van klager gegrond was, omdat de toepassing van het 15%-verzuimbeleid in strijd was met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Het gerecht vernietigde het bestreden landsbesluit en droeg verweerder op om binnen drie maanden opnieuw te beslissen over de bevordering van klager. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klager, begroot op Afl. 1.400,-.

Uitspraak

Uitspraak van 28 april 2025
Gaza nr. AUA202301372

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 5 april 2023 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 december 2021 te bevorderen in de functie van beveiligingsmedewerker (schaal 5, dienstjaar 7).
Hiertegen heeft klager op 20 april 2023 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 8 november 2023 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 13 november 2023. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

het bestreden landsbesluit

1. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat klager in de anciënniteitsperiode, te weten vanaf 1 augustus 2016 tot 1 augustus 2020, 482 dagen arbeidsongeschikt is geweest. De nieuwe gedragslijn houdt in dat het bevorderingsmoment wordt uitgesteld met eenzelfde aantal dagen als het totaal aantal arbeidsongeschiktheidsdagen gedurende de anciënniteitsperiode als de ambtenaar gemiddeld 55 kalenderdagen per jaar oftewel 15% arbeidsongeschikt is geweest (hierna: het 15%-verzuimbeleid). Het verzuim van klager bedraagt in genoemde periode 33% en dus meer dan 15%. Conform dit beleid wordt de bevorderingsdatum van klager daarom met 482 dagen verlengd en bepaald op 1 december 2021.
de bezwaargronden
2. Klager is het er niet mee eens dat zijn bevordering is verschoven naar 1 december 2021, en stelt zich op het standpunt dat het bestreden landsbesluit in strijd is met het rechtszekerheids-, het zorgvuldigheids-, en het motiveringsbeginsel. Klager voert allereerst aan dat hij reeds met ingang van 1 juni 2010 naar schaal 5 en met ingang van 1 juni 2013 naar schaal 6 in aanmerking komt voor een bevordering. Alleen al om die reden zijn de verzuimdagen geen grond voor verschuiving van zijn bevorderingsdatum.
De verzuimdagen vallen bovendien niet in de anciënniteitsperiode. Klager voert voorts aan dat zijn periode van inactiviteit na het hem gegeven eervol ontslag met ingang van 1 augustus 2013 evenmin van invloed kan zijn op de ingangsdatum van zijn bevordering, daar het ontslag is herroepen. Nu de verzuimdagen buiten de beoordelingsperiode vallen, kan het nieuwe 15%-beleid in zijn geval niet worden toegepast, aldus klager. Klager voert tot slot nog aan dat het feit dat hij in de anciënniteitsperiode negatief is beoordeeld, geen rol mag spelen, omdat die beoordeling hem nimmer is medegedeeld. Klager concludeert tot vernietiging van de bestreden beschikking, en verzoekt het gerecht om verweerder op te dragen om binnen drie maanden opnieuw te beslissen op zijn bevorderingsverzoek en om hem – zo begrijpt het gerecht - met ingang van 1 juni 2010 te bevorderen naar schaal 5.
het geschil
3. In geschil is de vraag of de beschikking van verweerder om klager met ingang van 1 december 2021 naar schaal 5 te bevorderen de rechterlijke toets kan doorstaan. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
de feiten
4.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij de Cuerpo Especial Aruba (CEA) in de functie van beveiligingsmedewerker. Deze functie is maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 6.
4.2
Bij beschikking van 7 september 2012 van de (toenmalige) minister van Justitie en Onderwijs is negatief beslist over de bevordering van klager in de functie van beveiligingsmedewerker. Tegen deze beschikking heeft klager geen rechtsmiddelen aangewend.
4.3
Bij brief van 18 september 2012 heeft klager (wederom) verzocht om bevordering naar schaal 5. Bij beschikking van 22 juli 2013 is dit verzoek afgewezen. Tegen deze beschikking heeft klager geen rechtsmiddelen aangewend.
4.4
Bij beschikking van 10 juli 2013 is aan klager met ingang van 1 augustus 2013 eervol ontslag verleend wegens medische ongeschiktheid.
4.5
Bij uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken is het ontslagbesluit herroepen. Klager heeft op 1 augustus 2016 zijn werkzaamheden bij het CEA hervat.
4.6
Bij brieven van 15 november 2021 en 17 maart 2022 heeft het hoofd van het CEA een voorstel gedaan inzake de bevordering van klager naar schaal 5.
4.7
Bij beschikkingen van 7 februari 2019 en 31 maart 2020 is de bevordering van klager naar schaal 5 afgewezen. Klager heeft daartegen geen rechtsmiddelen aangewend.
4.8
Bij brief van 15 november 2021 heeft het hoofd van het CEA aangegeven dat klager met ingang van 1 december 2021 in aanmerking zou komen voor een bevordering naar schaal 5.
4.9
Bij de beoordeling van klager van 17 maart 2022 heeft het hoofd van het CEA vanwege het hoge ziekteverzuim van klager gedurende de periode van 1 augustus 2020 tot 1 december 2021, negatief geadviseerd over diens bevordering. Het hoofd heeft het functioneren van klager over de periode van 1 december 2021 tot 1 februari 2022 positief beoordeeld en voorgesteld om klager met ingang van 1 februari 2022 te bevorderen naar schaal 5.
4.1
Bij bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten klager met ingang van 1 december 2021 naar schaal 5 te bevorderen.
de beoordeling
5. Het gerecht stelt allereerst vast dat klager herhaaldelijk verzoeken om bevordering naar schaal 5 heeft gedaan. Deze verzoeken zijn afgewezen bij beschikkingen van 7 september 2012 en 22 juli 2013, 7 februari 2019 en 31 maart 2020. Die beschikkingen zijn in rechte onaantastbaar, omdat daartegen destijds geen bezwaar is gemaakt. Het gerecht dient dan ook uit te gaan van de juistheid van die beschikkingen. Het gerecht stelt verder vast dat klager verweerder niet heeft verzocht om terug te komen op genoemde beschikkingen. Klager kan met zijn bezwaar tegen de thans bestreden beschikking van 5 april 2023 dan ook niet bereiken dat alsnog wordt beoordeeld of hij per 1 juni 2010 in aanmerking komt voor bevordering.
6. Wat betreft de in de bestreden beschikking opgenomen ingangsdatum van de bevordering van klager naar schaal 5, overweegt het gerecht als volgt.
6.1
Klager is het niet eens met de beslissing van verweerder om zijn bevordering uit te stellen vanwege zijn ziekteverzuim. Vaststaat dat voor klager een anciënniteitsperiode van vier jaar geldt. Eveneens staat vast dat klager tussen 1 augustus 2016 en 1 augustus 2020 in totaal 482 dagen arbeidsongeschikt is geweest.
6.2
In de bestreden beschikking heeft verweerder het 15%-verzuimbeleid toegepast. Ter zitting heeft verweerder echter aangegeven dat, naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van Beroep over de vertraging van bevordering bij langdurige arbeidsongeschiktheid, is teruggekeerd naar de toepassing van de “90-dagen gedragslijn”. Dit beleid houdt in dat een verzuim tot 90 dagen wordt gedoogd zonder dat dit leidt tot een vertraging van de bevordering. Reeds om deze reden ziet het gerecht aanleiding om het bezwaar van klager gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen, aangezien deze in strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen op het bevorderingsverzoek van klager.
7. Het gerecht overweegt ten overvloede voorts het volgende.
7.1
Als ingangsdatum voor een bevordering geldt de datum waarop de betrokken ambtenaar voldoet aan alle vereisten, waaronder de anciënniteitseis. Dat de beoordeling door het hoofd van dienst op een later moment plaatsvindt, doet hier niets aan af.
7.2
Uit bestendige jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken volgt dat het bestuursorgaan bevoegd is om de ingangsdatum van een bevordering uit te stellen indien sprake is van afwezigheid door langdurige arbeidsongeschiktheid. Bij de anciënniteitseis gaat het om de tijd die is doorgebracht in actieve dienst (zie onder meer de uitspraak van 1 maart 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:22). Bij arbeidsongeschiktheid is er geen sprake van actieve vervulling van de dienst. Bij langdurige arbeidsongeschiktheid is dit reden een bevordering te vertragen en op te schuiven.
7.3
Verweerder hanteert voor de bepaling van de vertraging van het moment van bevordering een vaste gedragslijn, de zogenaamde “90-dagen termijn”. Vaste gedragslijnen kunnen worden vastgelegd in bekendgemaakte beleidsregels, maar dat hoeft niet. Het “90 dagen”-beleid is niet in een schriftelijke beleidsregel neergelegd. Dat wil echter niet zeggen dat verweerder ter invulling van zijn bevoegdheid bij bevordering niet een vaste gedragslijn mag hanteren. Bedoelde gedragslijn is voorwerp van geschil geweest in tal van ambtenarenzaken over de jaren. Deze gedragslijn is bijgesteld naar aanleiding van diverse uitspraken van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.
7.4
De door verweerder thans gehanteerde gedragslijn is als volgt: bij bevordering wordt, ter invulling van de anciënniteitseis, het “90 dagen”-beleid gehanteerd. Een afwezigheid van (maximaal) 90 dagen staat niet in de weg aan de conclusie dat voldaan is aan de anciënniteitseis. Als de betreffende ambtenaar in de anciënniteitsperiode 90 dagen of langer arbeidsongeschikt is geweest dan wordt daarmee rekening gehouden bij de bepaling van de ingangsdatum van de bevordering. De termijn van 90 dagen geldt bij een anciënniteitsperiode van 4 jaar. Bij een periode van inactiviteit door arbeidsongeschiktheid van 90 dagen of meer wordt de ingangsdatum van de bevordering verschoven met het totaal aantal dagen arbeidsongeschiktheid boven de 90 dagen. Ook wordt rekening gehouden met het aantal dagen in de anciënniteitsperiode waarop door arbeidsongeschiktheid wel deels maar niet volledig is gewerkt.
7.5
Het gerecht heeft reeds in eerdere uitspraken overwogen dat dit beleid in algemene zin een redelijke invulling is van genoemde anciënniteitseis. Daarbij is van belang dat verweerder het “90 dagen”-beleid heeft bijgesteld naar aanleiding van en in overeenstemming met de uitspraken over dat beleid van de hoogste ambtenarenrechter.
7.6
In het geval van klager bedraagt de anciënniteitsperiode vier jaar. Bij toepassing van het ‘90-dagen beleid’ wordt de periode van inactiviteit wegens arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 90 dagen. Dit betekent dat de ingangsdatum van klagers bevordering met (482 - 90 =) 392 dagen zou kunnen worden verschoven.
8. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar gegrond is. Het bestreden landsbesluit kan niet in stand blijven en zal worden vernietigd. Verweerder zal worden gelast om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, binnen drie maanden na dagtekening hiervan, opnieuw te beslissen inzake de bevordering van klager (schaal 5).
9. Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van dit geding, welke begroot worden op Afl. 1.400,-.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt het landsbesluit van 5 april 2023 no. 5, voor zover de ingangsdatum van de bevordering van klager is bepaald op 1 december 2021;
- draagt verweerder op om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw inzake de bevordering van klager te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, bijgestaan door mr. A.A. Wever, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 april 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.