ECLI:NL:OGAACMB:2025:48

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
AUA202301488
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen ingetrokken landsbesluit inzake bevordering ambtenaar

In deze zaak heeft klaagster, de Gouverneur van Aruba, bezwaar aangetekend tegen een landsbesluit van 20 maart 2023, waarbij zij met ingang van 1 juni 2022 werd bevorderd naar de rang van commies (schaal 8). Klaagster diende op 4 mei 2023 een pro-forma bezwaarschrift in, dat later werd aangevuld. Het bezwaar werd behandeld op 22 januari 2024, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R.P. Lee, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. Y.F.M. Kaarsbaan.

Tijdens de procedure bleek dat het bestreden landsbesluit op 13 juli 2023 was ingetrokken en vervangen door een nieuw besluit, waarin klaagster met terugwerkende kracht naar 1 maart 2021 werd bevorderd. Klaagster verzocht het gerecht om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden en om schadevergoeding wegens immateriële schade en overschrijding van de redelijke termijn. Het gerecht oordeelde dat klaagster belang had bij gegrondverklaring van haar bezwaar, aangezien het nieuwe besluit aan haar verzoek tegemoetkwam. Het bezwaar werd gegrond verklaard en het oorspronkelijke besluit werd vernietigd, met een vergoeding van Afl. 1.400,- voor de gemaakte proceskosten.

Wat betreft de schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn, oordeelde het gerecht dat de termijn niet was overschreden, aangezien de procedure binnen de toegestane periode van twee jaar was afgerond. Ook het verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen, omdat klaagster geen bewijs had geleverd van de gestelde schade. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en is openbaar uitgesproken op 28 april 2025.

Uitspraak

Uitspraak van 28 april 2025
Gaza nr. AUA202301488

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 20 maart 2023 no. 27 (hierna: het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten klaagster met ingang van 1 juni 2022 te bevorderen naar de rang van commies (schaal 8, dienstjaar 7).
Hiertegen heeft klaagster op 4 mei 2023 een pro-forma bezwaarschrift bij dit gerecht ingediend. Op 24 mei 2023 heeft klaagster de gronden van haar bezwaar aangevuld.
Verweerder heeft op 22 november 2023 een contramemorie ingediend.
Het bezwaar is behandeld ter zitting van 22 januari 2024. Klaagster is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het bestreden landbesluit van 20 maart 2023 bij een nieuw landsbesluit van 13 juli 2023 is ingetrokken. Bij het nieuwe landsbesluit van 13 juli 2023 heeft verweerder onder meer besloten om klaagster met ingang van 1 maart 2021 naar de rang van commies (schaal 8) te bevorderen.
2. Het gerecht stelt vast dat het onderhavige bezwaarschrift van klaagster gericht is tegen een inmiddels ingetrokken landsbesluit. Bij het nieuwe en vervangende landsbesluit van
13 juli 2023 is aan klaagsters bezwaar geheel tegemoetgekomen. Immers, klaagster had het gerecht verzocht de ingangsdatum van haar bevordering naar schaal 8 te bepalen op
1 januari 2022, terwijl bij het nieuwe landsbesluit die datum is bepaald op 1 maart 2021. Klaagster kan zich hierin vinden. Wel heeft klaagster het gerecht verzocht om verweerder te veroordelen tot:
  • de voor de onderhavige procedure gemaakte proceskosten;
  • immateriële schadevergoeding wegens ‘undue delay’; en
  • immateriële schade bestaande uit onder meer leed, verdriet, frustratie, gevoel van onzekerheid en onmacht.

Procesbelang en proceskosten

3.1
Gelet op de gevraagde vergoedingen behoudt klaagster belang bij gegrondverklaring van haar bezwaar en vernietiging van het (ingetrokken) landsbesluit (vgl. de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 23 oktober 2024; ECLI:NL:OGHACMB:2024:195). Het gerecht zal daarom het bezwaar gericht tegen het bestreden landsbesluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Er is aanleiding klaagster een vergoeding toe te kennen als tegemoetkoming in de door haar voor de onderhavige procedure gemaakte kosten van rechtsbijstand. Het gerecht stelt deze vergoeding vast op Afl. 1.400.-.
Overschrijding van de redelijke termijn
3.2
Klaagster heeft het gerecht ook verzocht om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Naar het gerecht begrijpt, stelt klaagster zich op het standpunt dat de redelijke termijn is overschreden omdat zij al sinds 2016 bezig is met het “rechttrekken” van haar rechtspositie en dat dit pas nu bij het nieuwe landsbesluit van 13 juli 2023 is gebeurd. Ten aanzien van dit verzoek oordeelt het gerecht als volgt.
3.3
De redelijke termijn begint in een procedure als de onderhavige te lopen op het moment waarop klaagster bezwaar maakt tegen de desbetreffende beschikking of tegen de weigering te beschikken. Voor een bezwaar in ambtenarenzaken geldt als maximaal redelijke termijn een periode van 2 jaar (vgl. Raad van Beroep in Ambtenarenzaken 28 april 2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:34). De redelijke termijn is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift bij het gerecht op 4 mei 2023. Immers, op dat moment is klaagster voor het eerst opgekomen tegen het afwijzen van het voorstel van de waarnemend korpschef om klaagster naar de rang van commies (schaal 8) te bevorderen. Dat verweerder in 2018 het verzoek van klaagster om bevordering naar schaal 7 heeft afgewezen, en nu bij het nieuwe landsbesluit van 13 juli 2023 klaagster met ingang van
1 maart 2019 naar schaal 7 heeft bevorderd, maakt dit niet anders. Immers het verzoek van klaagster in 2018 was om met ingang van 1 maart 2017 naar schaal 7 te worden bevorderd, en het bezwaar van klaagster gericht tegen de afwijzing van dit verzoek is bij uitspraak van het gerecht van 1 juli 2019 ongegrond verklaard, welke uitspraak door de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (RvBAz) bij uitspraak van 15 december 2021 ook is bevestigd. De procedure(s) gericht tegen de afwijzing van de bevordering van klaagster naar schaal 7 zijn dus met de uitspraak van de RvBAz van 15 december 2021 tot een einde gekomen. De daarmee gemoeide duur dient daarom niet te worden betrokken bij de bepaling van de redelijke termijn. De termijn eindigt met deze uitspraak op 28 april 2025, dat wil zeggen net binnen de maximaal toegestane periode van twee jaar. Het verzoek om toekenning van schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn wordt daarom afgewezen.
Immateriële schade
3.4
Klaagster heeft het gerecht ook verzocht om toekenning van immateriële schadevergoeding vanwege onder meer leed, verdriet, frustratie, gevoel van onzekerheid, gevoel van onmacht, geldelijk gemis en tijd die zij in deze procedure heeft ingezet.
Anders dan bij schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij een forfaitair stelsel wordt gehanteerd en wordt uitgegaan van immateriële schade bij bedoelde overschrijding, dient een vordering tot vergoeding van immateriële schade te worden onderbouwd. Het gerecht stelt vast dat klaagster op geen enkele wijze met bewijsstukken of anderszins heeft aangetoond dat zij de gestelde schade daadwerkelijk heeft geleden. Ook het verzoek om vergoeding van immateriële schadevergoeding komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4. Beslist wordt dan ook als volgt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt het bestreden landsbesluit van 20 maart 2023, no. 27;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, bijgestaan door mr. drs. A.A. Wever, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 april 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.