ECLI:NL:OGAACMB:2025:50

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
AUA202303745
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrondverklaring verzoek om eervol ontslag op grond van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding

In deze zaak heeft appellant, een ambtenaar werkzaam bij Dienst Sociale Zaken (DSZ) in Aruba, beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn verzoek om eervol ontslag op basis van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvut). De aanvraag voor ontslag werd eerder afgewezen door de Beoordelingscommissie, die oordeelde dat het verlenen van ontslag de continuïteit van de dienstverlening bij de DSZ zou schaden. Appellant voerde aan dat hij niet was gehoord door de bezwaaradviescommissie en dat zijn verzoek in strijd met het gelijkheidsbeginsel was afgewezen, aangezien andere ambtenaren in vergelijkbare situaties wel ontslag hadden gekregen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het gerecht oordeelde dat de Beoordelingscommissie terecht had geconcludeerd dat het ontslag van appellant negatieve gevolgen zou hebben voor de bezetting van de dienst, gezien zijn functie, opleiding en ervaring. De rechtbank stelde vast dat de financiële situatie van het Land op dat moment niet toeliet om appellant eervol ontslag te verlenen, en dat de eerdere goedkeuringen van vut-aanvragen aan andere ambtenaren niet relevant waren voor de huidige situatie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd benadrukt dat de beslissing van de Beoordelingscommissie in overeenstemming was met de wetgeving en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door rechter A.J. Martijn op 28 april 2025.

Uitspraak

Uitspraak van 28 april 2025
Lar nr. AUA202303745

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE VOORZITTER VAN DE BEOORDELINGSCOMMISSIE VRIJWILLIGE UITDIENSTTREDING,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 18 september 2023 heeft verweerder het bezwaar van appellant, gericht tegen de beschikking van 14 september 2022 waarbij zijn verzoek om hem eervol ontslag te verlenen op grond van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvut), ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft appellant op 26 oktober 2023 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 29 februari 2024 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 6 maart 2024. Appellant is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Appellant is ambtenaar in dienst bij Dienst Sociale Zaken (DSZ) in de functie van chef facilitaire diensten.
1.2
Bij aanvraag van 21 juni 2022 heeft appellant verweerder verzocht om hem eervol ontslag te verlenen op grond van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvut).
1.3
Bij beschikking van 14 september 2022 is deze aanvraag afgewezen.
1.4
Hiertegen heeft appellant op 22 oktober 2022 bezwaar gemaakt.
1.5
Bij bestreden beslissing op bezwaar van 18 september 2023 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
bestreden beslissing
2. Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het verlenen van eervol ontslag aan appellant de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening bij de DSZ onevenredig zal schaden, hetgeen negatieve kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen heeft voor de bezetting van de dienst. Appellant heeft een HBO-diploma, is kaderpersoneel en is werkzaam bij een kerndienst. Er komen geen begrotingsmiddelen vrij om de functie van klager door een ander te laten vervullen.
beroep
3. Het beroep strekt ertoe om de bestreden beslissing te vernietigen en om de vut-aanvraag van appellant in te willigen. Hiertoe voert appellant aan dat verweerder zonder hoorzitting een beslissing op het bezwaar heeft genomen. Voorts voert appellant aan dat de bestreden beslissing is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel, door appellant de ‘meerderheidsregel’ genoemd. Appellant verwijst naar twee andere gevallen, namelijk van [naam] (Hoofd Sectie Informatisering en Automatisering bij DSZ) (hierna: [naam]) en [naam] (hoofd Sectie Financiële Administratie bij DSZ) (hierna: [naam]). Beide medewerkers hebben een HBO-diploma, zijn kaderpersoneel en zijn werkzaam bij de kerndienst DSZ, aldus appellant. De vut-aanvragen van deze twee ambtenaren zijn wel gehonoreerd, aldus klager.
wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lvut kunnen ambtenaren en overheidswerknemers gedurende een bij landsbesluit vast te leggen periode van twee maanden een verzoek doen om in aanmerking te komen voor eervol ontslag, respectievelijk tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst, onder gelijktijdige toekenning van in deze landsverordening nader omschreven bijzondere aanspraken.
4.2
Ingevolge artikel 7 van de Lvut beoordeelt de Beoordelingscommissie vrijwillige uitdiensttreding ieder verzoek tot vrijwillige uitdiensttreding op de kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst.
4.3
Ingevolge artikel 10, tweede lid van de Lvut weigert de Commissie een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid, alleen, indien het ontslag naar haar oordeel de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening door de organisatorische eenheid waar de appellant werkzaam is, onevenredig zou schaden, en dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst zou hebben.
4.4
Bij Landsbesluit van 9 juni 2022 (AB 2022 no. 77) is een nieuwe periode voor het indienen van een verzoek tot vrijwillige uitdiensttreding bepaald vanaf 15 juni 2022 tot 14 augustus 2022.
beoordeling
5. Wat betreft de omstandigheid dat appellant niet door de bezwaaradviescommissie is gehoord voordat verweerder de bestreden beslissing nam, overweegt het gerecht als volgt. Niet in geschil is dat de adviestermijn van de bezwaaradviescommissie is overschreden. Zoals het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (Lar-Hof) in zijn uitspraak van 28 februari 2024 (ECLI:NL:OGHACMB:2024:23) heeft overwogen, leidt de omstandigheid dat verweerder in deze geen blijk heeft gegeven te hebben beoordeeld of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 17, vierde lid, aanhef en onder a of b van de Lar, noch er zorg voor heeft gedragen dat appellant alsnog door de bezwaaradviescommissie werd gehoord, niet tot vernietiging van de bestreden beslissing. De reden daarvoor is dat ter zitting is gebleken dat de directrice DSZ met appellant heeft gesproken naar aanleiding van zijn bezwaar. Ook is appellant gehoord door medewerkers van DRH. Verweerder heeft er langs die weg voor zorggedragen te kunnen beschikken over de benodigde informatie om tot een beslissing op bezwaar te komen. Het gerecht is van oordeel dat verweerder daarom de beslissing op het bezwaarschrift in dit geval kon nemen zonder het advies van de bezwaaradviescommissie af te wachten.
6. Het gerecht toetst de beschikking van de commissie aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden. Daarbij staat in deze zaak centraal of de commissie zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verlenen van het door klager verzochte ontslag de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening onevenredig schaadt en/of dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen kan hebben voor de bezetting van de overheidsdienst, zoals bepaald in artikel 10, tweede lid, Lvut.
Gelet op (de aard van) de functie die appellant bekleedt, zijn opleiding en ervaring, en de nadelige kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen die zijn eventuele ontslag op grond van de Lvut op de bezetting van de DSZ zal hebben, het een en ander zoals door de directeur DSZ is aangegeven, is het gerecht van oordeel dat verweerder genoemde weigeringsgrond terecht aan de bestreden beslissing ten grondslag heeft gelegd.
7.1
Wat betreft het beroep van klager op het gelijkheidsbeginsel overweegt het gerecht als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken, dat verweerder aan [naam] met ingang van 1 januari 2016 vut-ontslag heeft verleend. [naam], die een HBO-diploma heeft, bekleedde de functie van Hoofd Sectie Informatisering en Automatisering bij DSZ. Voorts is gebleken, dat verweerder aan [naam] met ingang van 1 mei 2017 vut-ontslag heeft verleend. [naam], die een HBO-diploma heeft, bekleedde de functie van Hoofd Sectie Financiële Administratie bij DSZ. Volgens verweerder is destijds aan [naam] en [naam] vut-ontslag verleend omdat beide ambtenaren aan de te stellen eisen voldeden en de financiële situatie van het Land het toekennen van vut-ontslag destijds mogelijk maakte. Verweerder heeft aangegeven dat het Land thans in een zodanig precaire financiële situatie verkeert dat het niet mogelijk is om aan appellant vut-ontslag te verlenen. Er zijn geen financiële middelen beschikbaar om klager een vut-uitkering te verstrekken en tevens een vervanger voor klagers functie in dienst te nemen.
7.2
Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel komt in deze erop neer, dat in zijn geval een uitzondering gemaakt had moeten worden. Het gerecht volgt appellant niet in dit standpunt. Immers, verweerder dient per vut-periode te beoordelen wat de situatie op dat moment is, en of het ontslag op dat moment naar haar oordeel de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening onevenredig zou schaden, en dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst zou hebben. Daarbij dient verweerder ook de financiële situatie van het Land te laten meewegen. Dat verweerder in een eerdere Vut-periode het wel mogelijk heeft geacht om vut te verlenen, maakt niet dat in een opvolgende periode ook vut-ontslag dient te worden verleend. De situatie op dat moment bij de overheidsdienst is immers niet hetzelfde. Verweerder heeft overigens in hetgeen appellant verder heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om deze als bijzondere omstandigheden aan te merken.
7.3
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.