ECLI:NL:OGAACMB:2025:60

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
AUA202401790
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen bevordering ambtenaar in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een ambtenaar werkzaam als adviseur arbeidsbemiddeling, tegen een landsbesluit van de Gouverneur van Aruba. Dit landsbesluit, dat op 23 februari 2024 werd genomen, bepaalde dat klager met ingang van 1 oktober 2022 naar de rang van commies (schaal 8, dienstjaar 7) zou worden bevorderd. Klager diende op 31 mei 2024 bezwaar in tegen dit besluit, dat hij als onterecht beschouwde, vooral vanwege de ingangsdatum van de bevordering. Tijdens de zitting op 10 maart 2025 werd de zaak behandeld, waarbij klager werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.P. Lee, en de Gouverneur werd vertegenwoordigd door mr. Y.F.M. Kaarsbaan.

Het gerecht oordeelde dat het bezwaar van klager ongegrond was. De kern van het geschil betrof de ingangsdatum van de bevordering, waarbij verweerder het "90 dagen"-beleid hanteerde. Dit beleid houdt in dat bij langdurige arbeidsongeschiktheid de ingangsdatum van een bevordering kan worden uitgesteld. Klager had in de anciënniteitsperiode van twee jaar 144 dagen arbeidsongeschikt geweest, wat leidde tot een verschuiving van de bevorderingsdatum met 99 dagen. Het gerecht concludeerde dat de Gouverneur op correcte wijze het beleid had toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan op 12 mei 2025, waarbij het bezwaar van klager werd afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak van 12 mei 2025
Gaza nr. AUA202401790

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

INLEIDING

1.1
Bij landsbesluit van 23 februari 2024 no. 1 (bestreden landsbesluit), door klager ontvangen op 10 mei 2024, heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 oktober 2022 naar de rang van commies (schaal 8, dienstjaar 7) te bevorderen. In deze uitspraak beoordeelt het gerecht het bezwaar van klager gericht tegen voornoemd landsbesluit.
1.2
Klager heeft op 31 mei 2024 dat bezwaar bij het gerecht ingediend. Op
4 juli 2024 heeft klager de gronden van dat bezwaar aangevuld.
1.3
Verweerder heeft op 29 oktober 2024 een contramemorie bij het gerecht ingediend.
1.4
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 10 maart 2025, alwaar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij de gemachtigde voornoemd.
1.5
De uitspraak is bepaald op heden.

BEOORDELING

2.1
Het gerecht is van oordeel dat het bezwaar van klager ongegrond dient te worden verklaard.
2.2
Het gerecht legt hierna dit oordeel uit.
Wat is relevant om te weten?
3.1
Klager is als ambtenaar werkzaam in de functie van adviseur arbeidsbemiddeling bij het Departamento Progreso Laboral (DPL).
3.2
Bij brief van 13 december 2021 heeft klager verzocht om hem met ingang van 1 januari 2020 naar schaal 8 te bevorderen.
3.3
Bij landsbesluit van 1 december 2022 no. 14 is klager met ingang van 1 november 2022 bevorderd naar de rang van commies (schaal 8).
3.4
Klager heeft tegen het landsbesluit van 1 december 2022 bezwaar ingediend bij het gerecht. Bij uitspraak van dit gerecht van 3 juli 2023 (AUA202300344) is het bezwaar van klager gegrond verklaard, is het landsbesluit vernietigd en is verweerder opgedragen om opnieuw op het bevorderingsverzoek een beslissing te nemen.
3.5
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder onder meer besloten om klager met ingang van 1 oktober 2022 te bevorderen naar de rang van commies (in schaal 8, dienstjaar 7). Het bezwaar van klager is hiertegen gericht.
Waarom kan klager zich niet verenigen met het bestreden landsbesluit?
4. Klager is het niet eens met de ingangsdatum van de aan hem toegekende bevordering. Hij stelt zich op het standpunt dat het ziekteverzuimbeleid van de regering van Aruba niet bestaat, dat de jurisprudentie waarnaar verweerder verwijst nietig dient te worden verklaard en dat het ziekteverzuimbeleid niet kan worden toegepast op zijn bevordering gelet op de contramemorie in zijn eerdere zaak met nummer AUA202300344.
Wat staat in de wet?
5.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
5.2
Op grond van artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht (de beoordelingsvereiste).
5.3
Voor bevordering naar de rang van commies (schaal 8) is, voor zover hier van belang, vereist dat betrokkene een functie bekleedt welke een waardering op het niveau van commies rechtvaardigt, met dien verstande dat de betrokkene reeds ten minste twee jaar dienst in de rang van adjunct-commies 1ste klasse moet hebben volbracht (de anciënniteitsvereiste).
Mag verweerder de ingangsdatum van een bevordering vertragen?
6. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de bevorderingsdatum van klager naar de rang van commissies (schaal 8) terecht heeft bepaald op 1 oktober 2022.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat klager voldoet aan de eisen voor bevordering naar schaal 8. Vast staat dat klager goede beoordeling heeft gekregen. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de ingangsdatum van de bevordering.
7.1
Uit bestendige jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken volgt dat het bestuursorgaan bevoegd is om de ingangsdatum van een bevordering uit te stellen indien sprake is van afwezigheid door langdurige arbeidsongeschiktheid. Bij de anciënniteitseis gaat het om de tijd die is doorgebracht in actieve dienst (zie onder meer de uitspraak van 1 maart 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:22). Bij arbeidsongeschiktheid is er geen sprake van actieve vervulling van de dienst. Bij langdurige arbeidsongeschiktheid is dit reden een bevordering te vertragen en op te schuiven.
7.2
Verweerder hanteert voor de bepaling van de vertraging van het moment van bevordering een vaste gedragslijn, de zogenaamde “90-dagen termijn”. Vaste gedragslijnen kunnen worden vastgelegd in bekendgemaakte beleidsregels, maar dat hoeft niet. Het “90 dagen”-beleid is niet in een schriftelijke beleidsregel neergelegd. Dat wil echter niet zeggen dat verweerder ter invulling van zijn bevoegdheid bij bevordering niet een vaste gedragslijn mag hanteren. Bedoelde gedragslijn is voorwerp van geschil geweest in tal van ambtenarenzaken over de jaren. Deze gedragslijn is bijgesteld naar aanleiding van diverse uitspraken van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.
7.3
De door verweerder thans gehanteerde gedragslijn is als volgt: bij bevordering wordt ter invulling van de anciënniteitseis het “90 dagen”-beleid gehanteerd.
Een afwezigheid van (maximaal) 90 dagen staat niet in de weg aan de conclusie dat voldaan is aan de anciënniteitseis. Als de betreffende ambtenaar in de anciënniteitsperiode 90 dagen of langer arbeidsongeschikt is geweest dan wordt daarmee rekening gehouden bij de bepaling van de ingangsdatum van de bevordering. De termijn van 90 dagen geldt bij een anciënniteitsperiode van 4 jaar. Bij een periode van inactiviteit door arbeidsongeschiktheid van 90 dagen of meer wordt de ingangsdatum van de bevordering verschoven met het totaal aantal dagen arbeidsongeschiktheid boven de 90 dagen. Ook wordt rekening gehouden met het aantal dagen in de anciënniteitsperiode waarop door arbeidsongeschiktheid wel deels maar niet volledig is gewerkt.
7.4
Het gerecht is van oordeel dat dit beleid in algemene zin een redelijke invulling is van genoemde anciënniteitseis. Daarbij is van belang dat verweerder het “90 dagen”-beleid heeft bijgesteld naar aanleiding van en in overeenstemming met de uitspraken over dat beleid van de hoogste ambtenarenrechter. Verweerder heeft dit beleid op de situatie van klager toegepast en heeft dat ook mogen doen.
Wat betekent de toepassing van de vaste gedragslijn voor het geval van klager?
7.5
In het geval van klager bedraagt de anciënniteitsperiode twee jaar. Dat betekent dat de periode van inactiviteit wegens arbeidsongeschiktheid in dit geval dient te worden bepaald op (2 x 22,5 =) 45 dagen. Uit het door verweerder overgelegde overzicht blijkt dat klager gedurende de anciënniteitsperiode van 1 juni 2020 tot 1 juni 2022 144 dagen arbeidsongeschikt is geweest. De ingangsdatum van de bevordering van klager kan dus worden verschoven met (144-45=) 99 dagen. Dit komt dan uit op 7 september 2022 en om uitvoeringstechnische redenen op de eerste dag van de eerstvolgende maand, in dit geval dus op 1 oktober 2022.
7.6
Uit het voorgaande volgt dat verweerder in het geval van klager op correcte wijze toepassing heeft gegeven aan het “90 dagen”-beleid. Verweerder heeft de ingangsdatum van de bevordering van klager naar de rang van commies kunnen en mogen bepalen op
1 oktober 2022. In hetgeen klager (verder) heeft aangevoerd, zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen om te oordelen dat verweerder in dit geval had moeten afwijken van het “90 dagen”-beleid.

CONCLUSIE

8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van klager ongegrond dient te worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling is er geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, ambtenarenrechter, bijgestaan door
mr. A. de Cuba, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 mei 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.