ECLI:NL:OGAACMB:2025:65

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
AUA202403370
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van niet genoten vakantiedagen aan ambtenaar na schorsing en ontslag

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 9 juni 2025 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, een ambtenaar werkzaam bij Bureau Interne Diensten, tegen de afwijzing van zijn verzoek om toekenning van niet-genoten vakantiedagen. Klager was van 29 mei tot 28 augustus 2019 in voorlopige hechtenis en was van rechtswege geschorst. Na zijn vrijlating en een disciplinaire straf van ontslag, die later werd vernietigd, verzocht klager om de vakantiedagen over de periode van zijn schorsing en ontslag. Het gerecht oordeelde dat klager geen aanspraak kon maken op vakantiedagen voor de periode waarin hij geschorst was, maar dat hij wel recht had op compensatie voor de niet genoten vakantiedagen na zijn onterecht ontslag. Het gerecht verklaarde het bezwaar gegrond en vernietigde de bestreden beschikking van de minister, waarbij de minister werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het verzoek van klager, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 9 juni 2025
Gaza nr. AUA202403370

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: J.L. Thijsen,
tegen:
DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN, INNOVATIE, OVERHEIDSORGANISATIE, INFRASTRUCTUUR EN RUIMTELIJKE ORDENING,
zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 12 augustus 2024, door klager ontvangen op 2 september 2024, heeft verweerder het verzoek van klager om toekenning van niet-genoten vakantiedagen, afgewezen.
Tegen de bestreden beschikking heeft klager op 30 september 2024 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 16 december 2024 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Klager heeft op 17 april 2025 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 28 april 2025. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op vandaag.
OVERWEGINGEN
Feiten
1.1.
Klager is als ambtenaar werkzaam bij Bureau Interne Diensten (BID).
1.2
Van 29 mei tot 28 augustus 2019 heeft klager in voorlopige hechtenis gezeten.
1.3
Bij landsbesluit van 17 juli 2019 heeft verweerder besloten om onder meer vast te leggen dat klager met ingang van 8 juni 2019 (de dag van de inbewaringstelling) van rechtswege in zijn ambt is geschorst en dat klager met ingang van de dag waarop deze schorsing eindigt in het belang van de dienst zijn ambt is geschorst totdat verweerder een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging. Tegen dit landsbesluit heeft klager bezwaar gemaakt.
1.4
Bij uitspraak van 4 mei 2020 (Gaza nr. AUA201902942) heeft het gerecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
1.5
Bij onherroepelijk strafrechtelijk vonnis van 2 september 2021 heeft het gerecht klager veroordeeld voor eenvoudige mishandeling van zijn echtgenote, en is aan klager een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen opgelegd.
1.6
Bij landsbesluit van 28 oktober 2022 heeft verweerder besloten om aan klager met onmiddellijk ingang de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt.
1.7
Bij uitspraak van dit gerecht van 8 februari 2023 (Gaza nr. AUA202204202) heeft het gerecht het bezwaar gegrond verklaard en het landsbesluit van 28 oktober 2022 vernietigd.
1.8
Klager heeft met ingang van 16 februari 2023 zijn werkzaamheden bij BID hervat.
1.9
Bij brief van 15 maart 2023 heeft klager verzocht om de niet-genoten vakantiedagen over de periode 29 mei 2019 tot 16 februari 2023 aan hem toe te kennen.
1.1
Bij bestreden beschikking heeft de minister dit verzoek afgewezen.
Standpunten van partijen
2.1
Verweerder heeft het verzoek van klager om toekenning van niet-genoten vakantiedagen afgewezen omdat hij in de periode 8 juni 2019 tot 28 augustus 2019 van rechtswege geschorst was en in de periode tot aan de strafoplegging op grond van artikel 87, lid c, van de Lma, geschorst was. Een ambtenaar die geen daadwerkelijke dienst verricht voor dertig dagen of meer, verlies steeds 1/12 van de hem toekomende vakantiedagen over een kalenderjaar. Pas bij het hervatten van zijn werkzaamheden is klager weer vakantiedagen gaan opbouwen.
2.2
Klager kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en heeft - kort samengevat - aangevoerd dat hij ten onrechte geschorst was geweest en een schorsing normaliter hooguit een paar weken kan duren om tot een disciplinaire straf te komen. Klager heeft recht op de vakantiedagen omdat hij destijds ten onrechte is ontslagen.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 88, eerste lid, aanhef en onder a is de ambtenaar van rechtswege in zijn ambt geschorst, indien hij zich in voorlopige hechtenis bevindt.
3.2
Ingevolge artikel 87, sub c, van de Lma kan de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 82 door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt in andere gevallen, waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst.
3.3
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Lvvda heeft de ambtenaar per kalenderjaar aanspraak op vakantie met behoud van vol inkomen op de voorwaarden en met inachtneming van de regelen, gesteld in dit hoofdstuk.
3.4
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Lvvda, worden de aanspraken van de ambtenaar op vakantie in alle gevallen dat de ambtenaar in een kalenderjaar dertig dagen of meer, al dan niet aaneengesloten, anders dan tengevolge van verleende vakantie, vrijstelling van dienst wegens ziekte, vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van vol inkomen of vergoeding in vrije tijd wegens verricht overwerk geen werkelijke dienst doet, verminderd naar reden van 1/12 gedeelte van het hem ingevolge artikel 8 toekomende aantal vakantiedagen voor elk aantal van dertig dagen, dat hij geen werkelijke dienst heeft vervuld.
Beoordeling
De periode 29 mei 2019 tot en met 28 oktober 2022 (schorsing)
5.1
Het gerecht stelt vast dat klager in de periode van 29 mei 2019 tot 28 augustus 2019 in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Gedurende deze periode was klager op grond van artikel 88, eerste lid, aanhef en onder a van de Lma van rechtswege in zijn ambt was geschorst (zie 3.1). Het gerecht stelt ook vast dat klager in de periode van 28 augustus 2019 (de dag na zijn vrijlating) tot en met 28 oktober 2022 (de dag van de disciplinaire strafoplegging) in het belang van de dienst in zijn ambt was geschorst (zie 1.3). Het gerecht overweegt dat de rechtmatigheid van dit schorsingsbesluit als vaststaand moet worden beschouwd en in deze procedure niet meer aan de orde kan worden gesteld. Klager heeft namelijk bezwaar gemaakt tegen het schorsingsbesluit van 17 juli 2019 en dit bezwaar is bij uitspraak van dit gerecht van 4 mei 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtmatigheid schorsingsbesluit staat hiermee in rechte vast en daarmee ook dat klager over de periode waarin hij geschorst was, geen aanspraak kan maken op toekenning dan wel vergoeding van niet genoten vakantiedagen.
De periode 29 oktober 2022 tot 16 februari 2023 (ontslag)
5.2
Aan klager is bij landsbesluit van 28 oktober 2022 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Het gerecht stelt vast dat dit landsbesluit bij onherroepelijk geworden uitspraak van 8 februari 2023 is vernietigd, omdat de opgelegde straf niet evenredig was. Klager heeft vervolgens op 16 februari 2023 zijn werkzaamheden hervat. Daarmee is sprake van een onrechtmatig ontslag. De omstandigheid dat de hiervoor genoemde bepalingen van de Lvvd geen grondslag bieden voor het alsnog toekennen van in deze periode niet genoten vakantiedagen, neemt niet weg dat klager verweerder kon verzoeken om, als compensatie voor het als gevolg van het ten onrechte gegeven ontslag niet hebben kunnen genieten van vakantiedagen, een geldelijke vergoeding toe te kennen. Naar het oordeel van het gerecht had verweerder het verzoek van klager ook mede in die zin moeten opvatten. Verweerder heeft dit ten onrechte niet gedaan. Hierdoor is de bestreden beschikking niet voorzien van een deugdelijke motivering. Daarbij overweegt het gerecht dat, gelet op de duur van de periode waarin klager ten onrechte niet werkzaam was (circa vier maanden) het volledig onthouden van enige vorm van compensatie voor de in die periode niet genoten vakantiedagen niet redelijk is. Het bezwaar zal om deze reden gegrond worden verklaard. De bestreden beschikking zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen
6. Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 12 augustus 2024 no. [nummer];
- draagt verweerder op om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het verzoek van klager, te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken/dit gerecht, bijgestaan door M.R. de Cuba, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 juni 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.