ECLI:NL:OGAACMB:2025:80

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
AUA202500161
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen aanpassing salaris van ambtenaar wegens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft klaagster, de Gouverneur van Aruba, bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit dat haar salaris aanpaste vanwege arbeidsongeschiktheid. Het bestreden landsbesluit, ontvangen op 18 december 2024, bepaalde dat haar inkomen met ingang van 30 mei 2024 werd aangepast naar 90% van haar vol inkomen en dat het teveel ontvangen inkomen over de periode van 30 mei 2024 tot 1 september 2024 moest worden teruggevorderd. Klaagster heeft op 17 januari 2025 bezwaar gemaakt bij het gerecht, waarna de zaak op 9 juni 2025 ter zitting is behandeld. Klaagster was in persoon aanwezig, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. T. Loopstok, en mr. C.L. Geerman was ook aanwezig.

De beoordeling van de zaak richtte zich op de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheid. Klaagster stelde dat zij vanaf 20 juli 2022 langdurig arbeidsongeschikt was, terwijl verweerder aanvoerde dat de vrijstelling van dienst wegens ziekte was verleend vanaf 30 mei 2022. Het gerecht concludeerde dat klaagster vanaf 30 mei 2022 onafgebroken arbeidsongeschikt was en dat de inhouding op haar salaris in overeenstemming was met de wet. Het bezwaar van klaagster werd ongegrond verklaard.

De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken, en griffier M.R. de Cuba. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken, binnen 30 dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 18 augustus 2025
Gaza nr. AUA202500161

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. T. Loopstok (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 19 november 2024 (het bestreden landsbesluit), ontvangen door klaagster op 18 december 2024, heeft verweerder besloten om het inkomen van klaagster met ingang van 30 mei 2024 aan te passen naar reden van 90% van het vol inkomen, het teveel ontvangen inkomen over de periode van 30 mei 2024 tot 1 september 2024 terug te vorderen, en bepaald dat het inkomen van klaagster bij aanhoudende arbeidsongeschiktheid, met ingang van 30 mei 2025 en gedurende de resterende maanden wordt aangepast naar reden van 80% van het vol inkomen.
Hiertegen heeft klaagster op 17 januari 2025 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 10 maart 2025 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend en op 16 april 2025 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 9 juni 2025. Klaagster is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mr. C.L. Geerman (DWJZ).
De uitspraak is bepaald op vandaag.

BEOORDELING

De feiten

1.1
Klaagster is ambtenaar werkzaam bij Directie Arbeid en Onderzoek (DAO).
1.2
Uit een overzicht van DAO blijkt dat klaagster arbeidsongeschikt was op:
Het juridisch kader
2. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Lvvda heeft de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, tot herstel van zijn gezondheid aanspraak op vrijstelling van dienst wegens ziekte.
Ingevolge het tweede lid is de duur van een vrijstelling van dienst wegens ziekte, verlenging daarvan inbegrepen, ten hoogste vier jaren voor een ambtenaar in vaste dienst en ten hoogste een jaar voor een ambtenaar in tijdelijke dienst.
Ingevolge het derde lid wordt de aanvankelijke duur van een vrijstelling van dienst wegens ziekte gesteld op ten hoogste zes maanden. Deze termijn kan met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid telkens met ten hoogste zes maanden worden verlengd.
Ingevolge het vierde lid heeft de ambtenaar gedurende een vrijstelling van dienst wegens ziekte aanspraak op een inkomen naar reden van:
I. voor een ambtenaar in vaste dienst:
a. zijn vol inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden;
b. negentig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de daaropvolgende
twaalf maanden;
c. tachtig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de resterende maanden.
II. voor een ambtenaar in tijdelijke dienst zijn vol inkomen.
Ingevolge het vijfde lid wordt een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte voor het bepalen van de in het tweede en vierde lid genoemde termijnen als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet, nadat ten minste dertig kalenderdagen zijn verstreken, sedert de ambtenaar zijn dienst volledig heeft hervat.
Ingevolge het zesde lid wordt het inkomen, bedoeld onder het vierde lid, onderdelen b en c, naar boven afgerond tot het naaste bedrag in volle florins, dat een veelvoud is van twaalf.
Ingevolge het zevende lid ondergaat het inkomen van de ambtenaar tijdens de vrijstelling van dienst wegens ziekte dezelfde wijzigingen, die het zou hebben ondergaan, indien de ambtenaar niet verhinderd zou zijn geweest zijn dienst uit te oefenen.
De standpunten van partijen
3.1
Klaagster heeft bezwaar tegen de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheid. Zij meent dat zij met ingang van 20 juli 2022 langdurig arbeidsongeschikt is en niet met ingang van 30 mei 2022.
3.2
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat aan klaagster met ingang van 30 mei 2022 vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend en dat haar bezoldiging terecht met ingang van 30 mei 2024 aangepast is naar 90% van haar vol inkomen. Klaagster heeft haar werk sinds 30 mei 2022 niet volledig hervat voor tenminste dertig dagen. Daarom is er sprake van een voortzetting van de vorige verhindering.
De beoordeling
4.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klaagster vanaf 30 mei 2022 met tussenpozen van minder dan dertig dagen arbeidsongeschikt was tot en met 24 juli 2024 en vanaf 15 augustus 2022 onafgebroken arbeidsongeschikt is. Dit heeft klaagster erkend. Uit het hierboven aangehaalde artikel 31, vijfde lid, van de Lvvda (zie 2.) vloeit voort dat een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte voor het bepalen van de in het termijnen als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet, nadat ten minste dertig kalenderdagen zijn verstreken. Voor klaagster betekent dit dat zij geacht moet worden vanaf 30 mei 2022 onafgebroken arbeidsongeschikt te zijn geweest. Klaagster maakt dus met ingang van 30 mei 2024 aanspraak op 90% van haar vol inkomen gedurende de daaropvolgende twaalf maanden. De bij bestreden landsbesluit door verweerder toegepaste inhouding op het salaris van klaagster vloeit rechtstreeks uit de wet voort.
4.2
Dit betekent dat het bezwaar van klaagster ongegrond dient te worden verklaard.

DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken, bijgestaan door M.R. de Cuba, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 augustus 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.