ECLI:NL:OGAACMB:2025:82

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
CUR202404388
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens willekeurige verbreking van het dienstverband en functionele ongeschiktheid

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar bij het Ministerie van Algemene Zaken, bezwaar gemaakt tegen haar ontslag dat per 1 oktober 2024 inging. Het ontslag was gebaseerd op een landsbesluit van 12 september 2024, waarin werd gesteld dat klaagster zich vanaf augustus 2022 ongeoorloofd had onttrokken aan haar werkzaamheden zonder een geldige arbeidsongeschiktheidsverklaring. Klaagster had in de periode van 2015 tot 2022 arbeidsongeschikt geacht, maar weigerde mee te werken aan een medische keuring die moest vaststellen of zij weer geschikt was voor haar functie. De Regering heeft haar meerdere keren uitgenodigd voor gesprekken over haar arbeidssituatie, maar klaagster is niet verschenen. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft het bezwaar van klaagster ongegrond verklaard, omdat de Regering terecht heeft vastgesteld dat klaagster zich niet aan haar verplichtingen hield en dat haar afwezigheid als ongeoorloofd werd beschouwd. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag zowel op grond van functionele ongeschiktheid als willekeurige verbreking van het dienstverband gerechtvaardigd was. Klaagster heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die het ontslag zouden kunnen rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. Martinez op 11 augustus 2025.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

uitspraak
in de zaak van:

[Klaagster],

wonende in Curaçao,
klaagster,
procederende in persoon,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
hierna: de Regering,
gemachtigde: mr. M.B.M. Vasquez, advocaat.

Inleiding

1.1.
Klaagster heeft bij brief die ze op 27 september 2024 bij de Regering heeft ingediend bezwaar gemaakt tegen het landsbesluit van 12 september 2024 op grond waarvan zij met ingang van 1 oktober 2024 is ontslagen (het ontslagbesluit).
1.2.
De Regering heeft die brief van klaagster op 21 november 2024 aan het Gerecht doorgezonden. Het Gerecht heeft klaagster in de gelegenheid gesteld om haar bezwaar aan te vullen.
1.3.
De Regering heeft een contramemorie en producties ingediend.
1.4.
Het bezwaar is op 5 juni 2025 ter zitting behandeld. Klaagster is in persoon verschenen. De Regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

2. Beoordeling van het ontslagbesluit voert tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is omdat de Regering op grond van de feiten van dit geval terecht en op juiste gronden klaagster heeft ontslagen.
Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 103, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geldt dat buiten de gevallen, hier voren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, de ambtenaar slechts kan worden ontslagen op grond van:
a. verlies van een vereiste bij de aanstelling voor de benoembaarheid gesteld, tenzij het vereiste alleen bij de aanvaarding van het ambt geldt;
b. staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
c. toepassing van lijfsdwang wegens schulden, krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
d. onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
e. blijvende ongeschiktheid voor de vervulling van zijn ambt als gevolg van een ziekte of gebrek;
f. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;
g. het niet behaald hebben van het (de) diploma('s) bedoeld in artikel 5, vijfde lid;
h. het willekeurig verbreken van het dienstverband door de ambtenaar.
Wat is van belang om te weten in deze zaak?
4.1.
Klaagster is in 1982 aangesteld als ambtenaar en heeft sindsdien verschillende functies vervuld bij de overheid. Tot aan haar ontslag vervulde klaagster de functie van Juridisch Medewerker-B bij het Ministerie van Algemene Zaken, afdeling Wetgeving en Juridische Zaken.
4.2.
Arbo Consult (Arbo) heeft klaagster vanaf 10 augustus 2015 tot 10 augustus 2022 arbeidsongeschikt verklaard. Gedurende die periode heeft klaagster dus geen werkzaamheden verricht. In de periode vanaf eind januari 2020 tot 10 augustus 2022 hoefde klaagster wegens de covid-19 pandemie niet fysiek bij Arbo te verschijnen voor medische controle maar werd haar steeds via e-mail een arbeidsongeschiktheidsverklaring verleend. Op 10 augustus 2022 heeft Arbo aan klaagster meegedeeld dat omdat de covid-19 pandemie achter de rug was zij niet meer via e-mail een arbeidsongeschiktheidsverklaring zou ontvangen maar dat zij op 17 augustus 2022 bij Arbo moest verschijnen voor controle. Met die controle werd beoogd te onderzoeken of klaagster medisch gezien al dan niet blijvend ongeschikt was voor de uitoefening van haar functie. Klaagster heeft niet meegewerkt met dit onderzoek, zodat Arbo die medische (on)geschiktheid niet kon vaststellen.
4.3.
De Secretaris-Generaal van het Ministerie van Algemene Zaken, [A], heeft klaagster uitgenodigd voor een gesprek op 14 december 2023 om haar arbeidssituatie te bespreken. Klaagster heeft niet gereageerd op de uitnodiging en is zonder afmelding niet verschenen.
4.4.
Bij brief gedateerd 15 juli 2024, aan klaagster uitgereikt op 22 juli 2024, heeft de Regering toegelicht dat ze voornemens was klaagster te ontslaan wegens primair willekeurige verbreking van het dienstverband en subsidiair wegens functionele ongeschiktheid. De Regering heeft klaagster in de gelegenheid gesteld zich binnen zeven dagen te verantwoorden. In die brief heeft de Regering onder meer het volgende vermeld:
“[…] Bij navraag bij de ARBO Consult is gebleken dat u vanaf 10 augustus 2015 tot en met 10 augustus 2022 arbeidsongeschikt was verklaard en op 10 augustus 2022 voor revisie bij de ARBO Consult had moeten gaan. U heeft nagelaten dit te doen. Sindsdien werd aan u geen arbeidsongeschiktheidsverklaringen door de ARBO Consult verleend.
[…]
Vervolgens werd u uitgenodigd voor een afspraak om een geneeskundig onderzoek te ondergaan op 17 augustus 2022. Genoemd bezoek betrof een herkeuringsafspraak. Echter heeft u niet meegewerkt aan dit herkeuringsonderzoek. Reden waarom een keuringsuitslag niet mogelijk was. Genoemd uitslag had duidelijkheid moeten geven op de vraag of u naar de mening van de geneeskundige commissie medisch gezien blijvend ongeschikt of geschikt bent voor de verdere uitoefening van uw functie bij het ministerie van AZ.
Conform artikel 10 van de LMA is de ambtenaar, in geval van ziekte en wanneer het bevoegde gezag zulks in verband met zijn gezondheidstoestand nodig acht, verplicht zich te onderwerpen aan een onderzoek van een of meer geneeskundigen, daartoe door het bevoegd gezag aan te wijzen. Het nalaten dit te doen wordt gezien als dienstweigering en levert plichtsverzuim op conform artikel 88, eerste en tweede lid van de LMA.
Alhoewel u geen gehoor heeft gegeven aan genoemde oproep, heeft de Secretaris-Generaal van het ministerie van AZ (verder: "SG AZ") u bij brief d.d. 11 december 2023 alsnog uitgenodigd voor een persoonlijk onderhoud, op 14 december 2023 om 14:00 uur in de vergaderzaal van de Directie Buitenlandse Betrekkingen te Fort Amsterdam 4, om uw arbeidssituatie te bespreken. U heeft bovenvermelde brief op 12 december 2023 in ontvangst genomen. U bent zonder tegenbericht niet komen opdagen.
[…]
Frappant is het feit dat u tot op heden aan geen enkele poging tot geneeskundig onderzoek medewerking heeft verleend. U heeft echter ook nooit redenen aangegeven voor de houding die u hierbij inneemt. De regering heeft in de afgelopen jaren pogingen gedaan om met u aan tafel te zitten. U heeft echter ook niet hieraan meegewerkt. U heeft aldus bewust geweigerd om mee te werken aan mogelijke oplossingen voor uw non-activiteit, waardoor de regering genoodzaakt is om over te gaan tot uw eervol ontslag uit 's landsdienst. Voor uw eenzijdige beslissing om niet mee te werken aan de mogelijke oplossingen van uw non-activiteit bestaat dan ook geen enkele rechtvaardiging waardoor van de regering redelijkerwijze dan ook niet langer kan worden gevergd dat zij de arbeidsrelatie met u voortzet. De regering meent dat het dienstbelang zwaarder weegt dan uw individuele belang om - zonder daarvoor enige tegenprestatie te leveren - in dienst te blijven en doorbetaald te krijgen.
[…]
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat u, in ieder geval vanaf 11 augustus 2022 tot en met heden, u schuldig heeft gemaakt aan ongeoorloofd verzuim. U heeft zich willekeurig onttrokken aan de verplichtingen voortvloeiende uit uw dienstverband. In ieder geval heeft u geen gehoor gegeven aan oproepingen van de SG van het ministerie waaronder u ressorteert.
U heeft, aldus blijk gegeven geen prijs te stellen op het continueren van uw dienstverband met de overheid, c.q. u heeft uw dienstverband met de overheid willekeurig verbroken, zodat aan u met toepassing van artikel 103, eerste lid, letter
h.van de LMA, eervol ontslag uit 's Landsdienst dient te worden verleend.
[…]
Door bewust te weigeren gehoor te geven aan de verschillende oproepingen om uw arbeidssituatie c.q. uw functioneren te bespreken, heeft u blijk gegeven niet over de juiste grondhouding en/of mentaliteit, eigenschappen en instelling te beschikken, welke voor een kwalitatief verantwoorde beroepsuitoefening nodig zijn. U heeft tevens met deze gedragingen laten blijken geen enkele verplichting met de organisatie te willen hebben.
[…]
Alvorens over te gaan tot het opleggen van primair, ontslag op grond van willekeurig verbreken van het dienstverband conform artikel 103, eerste lid, letter h. van de LMA, subsidiair ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door u beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, ingevolge artikel 103, eerste lid, onder f. van de LMA, wordt u hierbij naar analogie van het bepaalde in artikel 91, eerste lid, van de LMA in de gelegenheid gesteld om binnen zeven dagen na ontvangst van deze brief uw eventuele bezwaren tegen dit voornemen schriftelijk bij de Minister van AZ, althans een door hem aangewezen persoon of instantie kenbaar te maken.
bij uw verantwoording mag u van de hulp van anderen gebruik maken. […]”
4.5.
Klaagster heeft op 1 augustus 2024, en dus nadat de aan haar gegeven termijn van zeven dagen al was verlopen, een reactie op dat voornemen ingediend bij de Regering. In haar brief heeft klaagster onder meer het volgende vermeld:
“[…] Met verwijzing naar de brief van de 14e maart 2024 van [klaagster] aan de Gouverneur van Curacao betreffende haar rechtspositie met betrekking tot de door haar gewonnen ambtenarenrechtszaak GAZ CUR202203519 van de 26' juli 2023 (zie bezwaarschrift CUR202303346 van de 20' oktober 2023) moet ik, [klaagster], aan U mededelen dat er geen gronden bestaan, noch feiten en omstandigheden die gelden, die kunnen leiden tot mijn ontslag uit mijn vaste pensioengerechtigde landsdienst bij
hetMinisterie van Algemene Zaken.
Gemakshalve verzoek ik U genoemd brief met onderliggende bijlagen nogmaals door te lezen. Als U niet begrijpt wat er gezegd wordt lees het nog een aantal keren door. U kunt gebruik maken van hulp van anderen.
[klaagster] gaat de 3de oktober 2025 met pensioen.
Het blijkt dat er in Fort Amsterdam geen enkel ambtenaar is die aan U uit kunnen leggen wat er in de brief van de 14de maart 2024 staat geschreven, wat het betekent en impliceert en U vervolgens kan adviseren wat er gedaan moet worden.
Anders zou ik allang klaar zijn geweest met de kwestie van mijn salaris, schadevergoeding en geldboete en mijn pakket van eisen betreffende mijn rechtspositie.
[…]
U kunt ook de dreigbrieven van[A], Secretaris-Generaal bij de Ministerie van Algemene Zaken doorlezen. Sinds wanneer is [A] dr. geworden en op welk terrein?
[…]
Dus mijn pakket van eisen in mijn bezwaarschrift CUR202303346 van de 20ste oktober 2023 is nog steeds van kracht samen met het bovenstaande met betrekking tot mijn salaris en schadevergoeding en geldboete.
Uw opmerkingen en voornemens in uw brief van de 15de juli 2024, no. 2019/ 46812 hebben geen kracht. Er wordt veel gelogen, van onzin gesproken, foutief geredeneerd. Het is een schande dat de Regering zich zo slecht gedraagt.
[…]
Ik heb nog steeds niets van mijn pakket van eisen aan de Regering gehoord. Begrijpt de Regering niet wat ik aan het eisen ben doordat ik de rechtszaak gewonnen heb of begrijpt de Regering niet dat ik de rechtszaak gewonnen heb en dat ik kan eisen. Ik eis wat ik recht op heb. Wanneer komen mijn landsbesluiten met betrekking tot de rechttrekking van mijn rechtspositie klaar. De door mij aan U gegeven periode is reeds verstreken. Wanneer wordt mijn rechtspositie recht getrokken. Wanneer krijg ik de uitbetaling hiervan. Verspil mijn tijd en Uw tijd niet met het schrijven van brieven vol met gekheden. U weet dat U liegt en dat U geen gelijk heeft. Besteed Uw tijd aan het uitvoeren van mijn eisen.
Dit brief zal samen met Uw brief van de 15de juli 2024 en andere documenten aan de Hoge Raad verzonden worden met mijn klacht tegen de Gouverneur van Curacao. De Hoge Raad kan ook inzicht ervan krijgen hoe het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en de Regering hier op Curacao werken.
Corrupte Gouverneur, Corrupte Hof van Justitie. Corrupte Regering.
Ik verblijf, in afwachting van het klaarkomen van mijn financiele zaken en van mijn rechtspositie, met de meeste hoogachting, […]”
4.6.
Ondanks de late indiening van de reactie van klaagster heeft de Regering deze in acht genomen bij de totstandkoming van het ontslagbesluit. De Regering heeft in de reactie van klaagster geen aanleiding gezien om af te wijken van haar ontslagvoornemen. In het ontslagbesluit heeft de Regering klaagster in verband met, kort gezegd, het niet verschijnen op het werk zonder dat ze een arbeidsongeschiktheidsverklaring van de Arbo kon overleggen, ontslagen met ingang van 1 oktober 2024 met toepassing van artikel 103, aanhef en onder f (functionele ongeschiktheid) en onder h (willekeurige verbreking van het dienstverband) van de Lma. In het ontslagbesluit heeft de Regering onder meer het volgende opgenomen.
“[…]
dat uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat betrokkene, in ieder geval vanaf 11 augustus 2022 tot en met heden, zich schuldig heeft gemaakt aan ongeoorloofd verzuim. Betrokkene heeft zich willekeurig onttrokken aan de verplichtingen voortvloeiende uit haar dienstverband. In ieder geval heeft betrokkene geen gehoor gegeven aan oproepingen van de SG van het ministerie waaronder zij ressorteert;
dat betrokkene aldus blijk heeft gegeven geen prijs te stellen op het continueren van haar dienstverband met de overheid, c.q. heeft zij haar dienstverband met de overheid willekeurig verbroken, zodat aan haar met toepassing van artikel 103, eerste lid, aanhef en onder
h.van de LMA, eervol ontslag uit 's Landsdienst dient te worden verleend;
[…]
dat betrokkene door bewust te weigeren gehoor te geven aan de verschillende oproepingen om haar arbeidssituatie c.q. haar functioneren te bespreken, blijk heeft gegeven niet over de juiste grondhouding en/of mentaliteit, eigenschappen en instelling te beschikken, welke voor een kwalitatief verantwoorde beroepsuitoefening nodig zijn. Betrokkene heeft tevens met deze gedragingen laten blijken geen enkele verplichting met de overheid te willen hebben;
[…]
Betrokkene meent dat al hetgeen gesommeerd is in het voornemen van ontslag geen kracht hebben, dat er gelogen wordt en van onzin wordt gesproken. Frappant is daarbij dat, ondanks vermelde beweringen van betrokkene tegen de in het voornemen tot ontslag aangehaalde gronden, zij nagelaten heeft om van de gelegenheid gebruik te maken om zich specifiek hiertegen te verweren. Opgemerkt dient te worden dat betrokkene in haar verweerschrift zich op een zeer respectloze en denigrerende wijze heeft uitgelaten ten aanzien van ambtenaren die in Fort Amsterdam werkzaam zijn, de regering en zelfs tegen het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (verder: "Hof"). Immers betrokkene beschuldigt de regering, de Gouverneur en het Hof van corruptie en insinueert dat in Fort Amsterdam geen enkele ambtenaar is, die zijn werkzaamheden deugdelijk uitvoert. Tevens doet betrokkene een aantal arrogante opmerkingen, die veel zeggen over haar afkerig gedrag en handelwijze, namelijk:
- "Begrijpt de regering niet wat ik aan het eisen ben doordat ik de rechtszaak gewonnen heb of begrijpt de regering niet dat ik de rechtszaak gewonnen heb en dat ik kan eisen";
"Verspil mijn tijd en Uw tijd niet met het schrijven van brieven vol met gekheden";
"Besteed uw tijd can het uitvoeren van mijn eisen.
[…]
dat door bovengenoemde uitlatingen betrokkene ook blijk heeft gegeven niet over de juiste eigenschappen, mentaliteit en instelling te beschikken voor het ambt van Juridisch Medewerker-B werkzaam bij WJZ in het bijzonder en die van ambtenaar in het algemeen;
dat betrokkene in haar verweer doet blijken dat er volstrekt geen gronden zijn aan te wijzen die haar ontslag zouden rechtvaardigen en alsof de door haar gepleegde plichtsverzuimen en bovengenoemde feiten en omstandigheden niet vaststaan. Betrokkene heeft verder in haar verweerschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de regering aanleiding zouden moeten geven tot heroverweging van voormeld voornemen;
[…]
regering geen reden ziet om of te zien van het uitvoeren van het reeds aan betrokkene dat gezien de aard en ernst van alle feiten en omstandigheden en in het bijzonder gelet op de ernst van de hierboven gerelateerde handelwijze en gedragingen van betrokkene, de bekendgemaakte voornemen;
dat thans kan worden overgegaan tot uitvoering van het aan betrokkene kenbaar gemaakte voornemen;
[…]”

Oordeel Gerecht

5.1.
Klaagster stelt dat de Regering de brief die ze op 27 september 2024 bij de Regering heeft ingediend, waarin ze opkomt tegen het ontslagbesluit, ten onrechte aan het Gerecht heeft doorgezonden. Volgens klaagster had de Regering naar aanleiding van die brief het ontslagbesluit moeten intrekken.
5.2.
Het Gerecht stelt vast dat omdat op grond van de RAr geen grond bestaat voor bezwaar bij het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen, de Regering terecht bedoelde brief van klaagster aan het Gerecht heeft doorgezonden om als bezwaarschrift in behandeling te worden genomen. Het Gerecht heeft in het kader van deze procedure die brief dus aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen het ontslagbesluit en heeft klaagster in de gelegenheid gesteld haar bezwaar aan te vullen. Het Gerecht heeft het ontslagbesluit beoordeeld met inachtneming van de door klaagster tegen het ontslagbesluit ingebrachte argumenten.
Standpunt klaagster
6.1.
Het bezwaar van klaagster komt erop neer dat de Regering haar niet mocht ontslaan omdat daar geen grond voor was en omdat de Regering ten onrechte heeft nagelaten om aanspraken die klaagster meent te hebben te formaliseren in besluiten en deze uit te voeren.
Is sprake van functionele ongeschiktheid?
7.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 mei 2020, ECLI:NL:ORBAACM:2020:13) dient ontslag wegens een willekeurige verbreking van het dienstverband met grote terughoudendheid te worden toegepast. Deze ontslaggrond in de Lma mag alleen worden gebruikt als met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de betrokkene zich onttrekt aan zijn verplichtingen uit het dienstverband, dit hem valt aan te rekenen, en er een redelijke verhouding bestaat tussen de ernst van die onttrekking en de ingrijpende maatregel van ontslag. Deze grond mag in elk geval niet worden toegepast in situaties waarin sprake is van ongeschiktheid wegens ziekte of een andere oorzaak, zoals bedoeld in artikel 98, eerste lid, onder e of f, van de Lma.
7.2.
Gezien de hiervoor aangehaalde rechtspraak van de Raad, zal het Gerecht hierna eerst nagaan of de subsidiaire ontslaggrond, te weten ongeschiktheid, het ontslag kan dragen. Als deze grond standhoudt, hoeft de primaire grond van de willekeurige verbreking van het dienstverband geen bespreking meer
7.3.
Vast staat dat klaagster vanaf augustus 2022 geen arbeidsongeschiktheidsverklaringen van Arbo heeft overgelegd en ook niet met toestemming van de Regering afwezig was. Daarmee was klaagster vanaf augustus 2022 ongeoorloofd afwezig op haar werk. Als ambtenaar was klaagster namelijk verplicht om haar werkzaamheden te hervatten zodra zij niet meer arbeidsongeschiktheid was verklaard door Arbo. Indien klaagster van mening was dat er bijzondere omstandigheden waren op grond waarvan zij haar werkzaamheden niet kon hervatten, lag het dan ook op haar weg om de Regering hierover te informeren en vrijstelling van dienst te verzoeken. Dat klaagster dat niet heeft gedaan en tot aan haar ontslag thuis is gebleven rechtvaardigt op zich al de conclusie van de Regering dat klaagster blijk heeft gegeven niet over de juiste grondhouding en/of mentaliteit en instelling te beschikken om een goede ambtenaar te zijn.
7.4.
Klaagster heeft geen rechtvaardiging gegeven voor het feit dat zij niet heeft meegewerkt met de medische keuring waarbij Arbo zou vaststellen of zij, nu zij enkele jaren arbeidsongeschikt is geweest, nog medisch geschikt was voor de uitoefening van haar functie. Hieruit kan bezwaarlijk anders worden afgeleid dan dat klaagster zich niet gebonden acht aan op haar als ambtenaar van toepassing zijnde (wettelijke) regels en voor haar daaruit voortvloeiende verplichtingen. Dit kan klaagster bijzonder kwalijk worden genomen omdat deze weigerachtigheid het voor de Regering onmogelijk maakt om vast te stellen of er een medische (fysieke of psychische) reden is die tot ontslag moet leiden. Ook deze weigerachtige houding van klaagster laat zien dat haar mentaliteit en houding niet passend zijn voor een ambtenaar.
7.5.
Verder heeft klaagster niet gereageerd op de uitnodiging van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Algemene Zaken om op 14 december 2023 met klaagster te praten over haar rechtspositionele aangelegenheden. Klaagster is niet op het gesprek verschenen. Ook dit geeft blijk van een houding die niet passend is voor een ambtenaar.
7.6.
Hoewel de Regering bij een ontslag wegens functionele ongeschiktheid of wegens willekeurige verbreking van het dienstverband niet gehouden is de ambtenaar voorafgaand aan het ontslag van het voornemen daartoe in kennis te stellen, heeft de Regering dat in dit geval toch gedaan. Bij de brief d.d. 15 juli 2024 betreffende het ontslagvoornemen heeft de Regering, ondanks dat klaagster zich eerder geenszins heeft willen verantwoorden over haar ongeoorloofde afwezigheid, haar toch nog in de gelegenheid gesteld om zich te verantwoorden voordat de Regering haar zou ontslaan. In plaats van zich naar aanleiding van dat ontslagvoornemen alsnog te verantwoorden voor haar nalatige houding heeft klaagster als reactie daarop verwezen naar “haar pakket van eisen”, kennelijk doelende op rechtspositionele aanspraken die ze meent te hebben, en verwijt zij de Regering dat ze haar als voorbeeldige (“exemplaar”) ambtenaar onheus bejegent. Het Gerecht is van oordeel dat zelfs indien het door omstandigheden, die overigens in dit geval niet zijn gebleken, niet duidelijk was voor klaagster wat de Regering vond van het feit dat ze niet werkzaam was, die duidelijkheid met het ontslagvoornemen d.d. 15 juli 2024 werd gegeven. Dat klaagster in plaats van zich te verantwoorden voor haar nalatigheid, zich verwijtend opstelt ten opzichte van de Regering en eisen meent te kunnen stellen aan de Regering bevestigt dat klaagster niet de mentaliteit, houding en gedrag heeft die passend zijn voor een goede ambtenaar. In het licht hiervan is het geven van (verdere) verbeterkansen aan klaagster dan ook niet zinvol.
7.7.
Op grond van het voorgaande concludeert het Gerecht dat de Regering klaagster terecht en op juiste gronden wegens functionele ongeschiktheid heeft ontslagen.
Willekeurige verbreking van het dienstverband
8.1.
Het voorgaande rechtvaardigt overigens ook een ontslag wegens willekeurige verbreking van het dienstverband. Het was voor klaagster namelijk duidelijk, althans had het voor haar in ieder geval gelet op het ontslagvoornemen voor haar duidelijk moeten zijn, dat haar afwezigheid op de werkvloer als ongeoorloofde afwezigheid werd gezien en tot haar ontslag zou leiden als zij dat zou voortzetten. Klaagster heeft ervoor gekozen om desondanks haar werkzaamheden niet te hervatten. Onder deze omstandigheden is ook voldoende grond aanwezig voor willekeurige verbreking van het dienstverband.
Gelijkheidsbeginsel
9.1.
Voor zover klaagster heeft willen stellen dat de Regering het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door in haar geval anders te handelen dan in het geval van een collega van haar die ook jarenlang afwezig was op de werkvloer en tot aan haar pensioen een volledig salaris ontving, slaagt die stelling niet. Immers, klaagster heeft niet, althans onvoldoende toegelicht dat het geval van haar collega gelijk is aan haar geval. Klaagster heeft juist financieel voordeel gehad van de lakse houding van de Regering die veel eerder had kunnen en moeten optreden om zo snel mogelijk een einde te maken aan de situatie waarbij klaagster zonder een arbeidsongeschiktheidsverklaring afwezig was op haar werk met volledige doorbetaling van haar salaris.
10. Het Gerecht ziet gelet op de ongegrondverklaring van het bezwaar geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Conclusie en gevolgen

Uit het voorgaande volgt dat de bezwaargronden van klaagster niet slagen. Het bezwaar zal dan ook ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het betreden ontslagbesluit van de Regering van 12 september 2024 in stand blijft.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
-
verklaarthet bezwaar van klaagster
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2025 in tegenwoordigheid van de griffier, P.N.F. Pereira do Tanque.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.