ECLI:NL:OGAACMB:2025:83

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
CUR202501774
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvolledige salarisuitbetaling aan ambtenaar door de Regering van Curaçao

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao de handeling van de Regering om het salaris van klaagster, een beveiligingsmedewerker, over de maand mei 2025 niet volledig uit te betalen. Klaagster heeft op 27 mei 2025 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een beslissing bij voorraad. Tijdens de zitting op 14 juli 2025 heeft klaagster haar verzoek om een beslissing bij voorraad ingetrokken. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Regering het salaris van klaagster over mei 2025, zonder enige grondslag, niet volledig heeft uitbetaald, wat in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Klaagster was tot haar ontslag werkzaam bij het Gevangeniswezen en Huis van Bewaring en is op 1 juni 2025 ontslagen. De Regering heeft erkend dat klaagster recht heeft op haar volledige salaris over mei 2025, maar heeft dit niet tijdig uitbetaald. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het bezwaar van klaagster gegrond is en heeft de Regering opgedragen het resterende salaris uiterlijk op 31 augustus 2025 aan klaagster uit te betalen. Daarnaast is de Regering veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klaagster, vastgesteld op Cg 1.400,-.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[Klaasgter],

wonende te Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: A.V.E. Vilchez,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
hierna: de Regering,
gemachtigde: mr. S.M. Concincion-Quirindongo.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht de handeling van de Regering om het loon van klaagster over de maand mei 2025 niet volledig uit te betalen.
1.2
Klaagster heeft daartegen op 27 mei 2025 bezwaar gemaakt en heeft het Gerecht ook om een beslissing bij voorraad (CUR202501755) verzocht.
1.3
De Regering heeft een contramemorie en nadere stukken ingediend.
1.4
Het bezwaar is op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Klaagster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die via een telefonische verbinding aan de zitting heeft deelgenomen. De Regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Klaagster heeft het verzoek om een beslissing bij voorraad (CUR202501755) tijdens de zitting ingetrokken.

Overwegingen

2. Het Gerecht beoordeelt in deze zaak de handeling van de Regering om het salaris van klaagster over de maand mei 2025 niet volledig uit te betalen. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het bezwaar gegrond is. De Regering heeft het salaris van klaagster over de maand mei 2025 ten tijde van de zitting nog niet volledig uitbetaald. Klaagster is weliswaar met ingang van 1 juni 2025 ontslagen, maar door het salaris over de maand mei 2025 zonder enige grondslag niet volledig en tijdig aan haar uit te betalen, heeft de Regering in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Klaagster was tot aan haar ontslag werkzaam als beveiligingsmedewerker bij het Gevangeniswezen en Huis van Bewaring (SDKK).
3.2
Aan klaagster is op 2 juni 2021 de toegang tot haar werkplek ontzegd. Omdat het vermoeden bestond dat klaagster zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, is door het Bureau Interne Zaken van de SDKK een onderzoek ingesteld. Klaagster is bij landsbesluit van 25 oktober 2021, met ingang van 1 november 2021, voor de duur van het onderzoek uit haar ambt geschorst.
3.3
Klaagster heeft daarna niet meer gewerkt en is bij brief van 17 april 2024 in kennis gesteld van het voornemen van de Regering om haar te ontslaan.
3.4
De Regering heeft bij landsbesluit van 20 mei 2025 (het ontslagbesluit) met ingang van 1 juni 2025 aan klaagster eervol ontslag verleend, primair wegens functionele ongeschiktheid en subsidiair vanwege een geconstateerde vertrouwensbreuk. Het ontslagbesluit is op 5 juni 2025 aan klaagster uitgereikt.
3.5
Het salaris van klaagster is tot en met april 2025 op gebruikelijke wijze doorbetaald. Het loon over de maand mei 2025 is echter niet aan het einde van die maand aan haar uitbetaald. Op 5 juni 2025 is een bedrag van Cg 1.600,- aan klaagster uitbetaald.
Heeft de Regering in strijd met de rechtszekerheid gehandeld?
4.1
Klaagster voert als enige bezwaargrond aan dat de Regering zonder enige grondslag haar salaris over de maand mei 2025 niet volledig aan haar heeft uitbetaald.
4.2
De Regering stelt zich op het standpunt dat klaagster met ingang van 1 juni 2025 is ontslagen en dat er om die reden vanaf die datum geen grond meer bestaat om salaris aan haar uit te betalen. De Regering erkent echter wel dat klaagster recht heeft op haar volledige salaris over de maand mei 2025. De gemachtigde van de Regering heeft ter zitting verklaard dat op 5 juni 2025 een bedrag van Cg 1.600,- aan klaagster is uitbetaald, en dat een bedrag van Cg 1.312,49 resteert dat nog aan haar moet worden voldaan.
5. Dit betoog slaagt. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
5.1
Het Gerecht stelt vast dat de Regering het salaris van klaagster over de maand mei 2025, zonder dat daarvoor een grondslag bestaat, niet volledig aan haar heeft uitbetaald. Daarmee heeft de Regering, zoals klaagster heeft beoogt te stellen, naar het oordeel van het Gerecht gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Dit betekent dat het bezwaar gegrond is en dat deze handeling van de Regering vernietigd zal worden. De Regering dient het nog niet aan klaagster uitbetaalde deel van haar salaris over de maand mei 2025 alsnog aan haar te voldoen. Het Gerecht zal bepalen dat dit uiterlijk op 31 augustus 2025 dient plaats te vinden. Klaagster heeft weliswaar aan het Gerecht verzocht de Regering te bevelen dat het nog aan haar verschuldigde salaris binnen twee maal vierentwintig uur op haar bankrekening wordt gestort, maar gezien de interne procedure die moet worden doorlopen alvorens tot uitbetaling kan worden overgegaan, acht het Gerecht een termijn van twee dagen niet realistisch.

Conclusie en gevolgen

6. Het voorgaande betekent dat de handeling, bestaande uit het niet volledig uitbetalen van het salaris van klaagster over de maand mei 2025, zal worden vernietigd. Het Gerecht zal de Regering opdragen het nog aan klaagster verschuldigde deel van haar salaris over die maand alsnog aan haar uit te betalen. De gemachtigde van de Regering heeft ter zitting toegezegd zich in te zullen zetten opdat het resterende bedrag op korte termijn aan klaagster wordt uitbetaald. Het Gerecht gaat er dan ook van uit dat de Regering hiertoe zo spoedig mogelijk zal overgaan, en zal bepalen dat dit uiterlijk op 31 augustus 2025 dient plaats te vinden.
7. Het Gerecht ziet aanleiding om, met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Regering te veroordelen in de proceskosten van klaagster. De proceskosten stelt het Gerecht vast op Cg 1.400,- te weten 2 punten à Cg 700,- (1 punt voor het bijwonen van de zitting en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift).

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar van klaagster
    gegrond;
  • vernietigtde bestreden handeling van de Regering om het salaris over de maand
mei 2025 niet volledig aan klaagster uit te betalen;
-
bepaaltdat de Regering het resterende salaris van klaagster over de maand mei
2025 uiterlijk op 31 augustus 2025 aan haar zal
uitbetalen;
-
veroordeeltde Regering tot betaling aan klaagster van haar proceskosten tot een bedrag van Cg 1.400,- geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2025, te Curaçao en in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz) Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.