ECLI:NL:OGAACMB:2025:85

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
BON202500081
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van politieagent wegens plichtsverzuim en geweld tegen minderjarige

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 16 juli 2025 uitspraak gedaan over het bezwaar van een politieagent tegen zijn ontslag. De agent, klager, was op 13 januari 2025 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontslagen wegens plichtsverzuim en functionele ongeschiktheid. Het ontslag volgde op een incident waarbij de klager buitensporig geweld had gebruikt tegen een minderjarige, wat op videobeelden was vastgelegd. Klager had de minderjarige meerdere keren geslagen en had geprobeerd zijn gedrag te verdoezelen door onware verklaringen af te leggen in officiële documenten. Het Gerecht oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat klager zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim en dat het ontslag niet onevenredig was. Klager had geen overtuigende argumenten aangedragen om zijn gedrag te rechtvaardigen en het Gerecht vond dat zijn gedragingen niet alleen schadelijk waren voor de minderjarige, maar ook voor het vertrouwen in het politiekorps. Het bezwaar van klager werd ongegrond verklaard, en het ontslag bleef in stand.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Uitspraak
op het bezwaar van:

[klager],

wonende te Bonaire,
klager,
gemachtigden: mr. S.C. Larmonie,
tegen:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (de minister),

verweerder,
gemachtigde: mr. T. Breugom, advocaat.

Procesverloop

Klager heeft bij het Gerecht bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 januari 2025 op grond waarvan de minister hem met onmiddellijke ingang primair disciplinair ontslag en subsidiair ontslag wegens functionele ongeschiktheid heeft verleend (het ontslagbesluit).
De minister heeft een contramemorie en producties ingediend.
Het bezwaar is ter zitting van het Gerecht van 16 mei 2025 behandeld. De rechter en de griffier waren aanwezig in het Gerechtsgebouw in Curaçao. Klager en zijn gemachtigde, en mr. Breugom als gemachtigde van de minister waren aanwezig in het Gerechtsgebouw in Bonaire en hebben de zitting bijgewoond via videoverbinding vanuit Bonaire.

Overwegingen

wettelijk kader
1.1
Op grond van artikel 102, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit rechtspositie korps politie BES is ontslag een van de disciplinaire straffen die aan de ambtenaar van politie, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar van politie, kunnen worden opgelegd.
1.2.
Op grond van artikel 119, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit rechtspositie korps politie BES geldt dat buiten de gevallen bij dit besluit of bij of krachtens enige wettelijke regeling, anders dan het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0028693&g=2025-07-04&z=2025-07-04), bepaald kan de ambtenaar van politie worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
feiten
2.1.
Klager is vanaf 1 mei 2023 door de minister aangesteld in de functie van brigadier bij het Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN). Daarvoor was klager als politieambtenaar werkzaam in Curaçao. In totaal heeft klager ongeveer dertig jaren werkervaring als politieambtenaar.
2.2.
Op 6 maart 2024 heeft een politieagente een paar jongens die in het centrum van Kralendijk aan het fietsen waren verzocht om naar haar toe te komen. Dat hebben de jongens niet gedaan en een van hen, een zestienjarige jongen (hierna: de minderjarige), heeft “payaso” (clown) tegen haar gezegd terwijl hij weg fietste. De politieagente vroeg om assistentie. De minderjarige fietste naar een winkel en ging naar binnen. Klager en zijn collega gingen naar de winkel en hebben de minderjarige mishandeld en naar buiten gebracht. Klager heeft de minderjarige minstens twaalf klappen gegeven, waarvan meerdere op of in de buurt van zijn hoofd en gezicht. Klager heeft de minderjarige naar buiten geleid. Terwijl hij dat deed, hield klager zijn arm om de nek van de minderjarige en heeft klager hem tegen de deur geduwd. Bij de politiewagen aangekomen heeft klager de minderjarige op zijn buik tegen de wagen geduwd. Toen heeft klager de minderjarige nog zeker vier keer een harde klap gegeven op of in de buurt van zijn hoofd. Het handelen van klager in de winkel en bij de politieauto is op videobeelden vastgelegd.
2.3.
Op 15 maart 2024 heeft de minderjarige in verband met het incident van 6 maart 2024 aangifte gedaan van mishandeling.
2.4.
Naar aanleiding van de aangifte van de minderjarige is het Bureau Interne Zaken van het Korps Politie BES (het BIZ) met een disciplinair onderzoek gestart naar het optreden van klager.
2.5.
Op 23 mei 2024 heeft het BIZ een intakegesprek en eerste verantwoordingsgesprek gehouden met klager. Vervolgens heeft het BIZ nog drie verantwoordingsgesprekken gevoerd met klager. Tijdens deze gesprekken werd klager betrapt op het afleggen van verklaringen die niet overeenkwamen met de videobeelden van het incident. Daarover heeft de minister, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen in het ontslagbesluit:
“In het PVVB heeft u geschreven dat u aan het einde van het gangpad de jongeman beet nam en hem samen met de heer [A] vasthield. BIZ heeft in dat kader opgemerkt dat op de videobeelden te zien is dat u aan het einde van het gangpad gelijk een klap heeft gegeven aan de jongeman. Zodoende stelde BIZ u de vraag of uw verklaring uit het PVVB wel klopt, dus dat u de jongeman heeft beetgepakt samen met de heer [A]. U heeft erkend dat de verklaring niet klopt en dat u de jongeman gelijk een klap heeft gegeven. [pag. 5 ontslagbesluit]
[...]
BIZ heeft u geconfronteerd met het feit dat op het Meldingsformulier staat opgenomen dat de jongeman met een dropkick op u is afgekomen, maar de jongeman tijdens zijn aangifte heeft aangegeven helemaal geen dropkick te hebben gemaakt. Ook bent u geconfronteerd met het feit dat op de videobeelden evenmin een dropkick is waar te nemen. BIZ heeft u de vraag gesteld hoe u tot uw dropkickverklaring bent gekomen en daar heeft u als volgt op geantwoord:
[...]
Ik wist niet wat de verdachte van plan was en zag hem kruipen terwijl hij 1 been van de grond optilde gaf mij het gedachte dat hij met een dropkick op mij afkwam.
Vervolgens heeft BIZ u geconfronteerd met het feit dat u op het Meldingsformulier heeft verklaard dat u de jongeman heeft vervoerd nadat u hem een klap heeft gegeven. Op de videobeelden is echter te zien dat u de jongeman meerdere keren een klap heeft gegeven terwijl hij op de grond zat/lag. U verklaarde daarover als volgt:
[...]
Ik wist echt niet dat hij met een dropkick of niet op mij af kwam, maar werd een soort verrast door hem. Ik dacht dat ik de verdachte twee of drie klappen had toegediend, maar nu had ik gezien dat ik hem ongveer twaalf klappen had gegeven.”
Uw reden voor het geven van zoveel klappen was dat u zich tijdens de aanhouding emotioneel voelde vanwege het feit dat een vrouwelijke collega, mevrouw [B], om assistentie had verzocht.” [pag. 6 ontslagbesluit]
2.6.
De minister heeft bij brief van 6 november 2024 een voornemen tot ontslag aan klager doen toekomen.
2.7.
De minister heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het voornemen om klager te ontslaan en heeft klager op grond van het ontslagbesluit met onmiddellijke ingang primair disciplinair en subsidiair wegens functionele ongeschiktheid ontslagen.
2.8.
Over het aan klager verleende disciplinair ontslag heeft de minister het volgende opgenomen in het ontslagbesluit:
“[…] In uw geval is er sprake van ernstig plichtsverzuim. U heeft buitensporig geweld gebruikt tegen een minderjarige, een kwetsbare persoon die zich niet verzette. Daarnaast heeft u geprobeerd uw gedrag te verhullen door het PVVB en Meldingsformulier in strijd met de waarheid op te maken en wisselende en leugenachtige verklaringen of te leggen tijdens verantwoordingsgesprekken. Deze gedragingen ondermijnen niet alleen het vertrouwen in u als politieambtenaar, maar schaden ook het vertrouwen van de samenleving in het politiekorps als geheel.
Gezien uw functie en de daarbij behorende voorbeeldrol, bent u, gezien het voorgaande, niet meer geloofwaardig, niet meer betrouwbaar en niet meer houdbaar in uw functie als brigadier bij KPCN, of in welke functie bij KPCN dan ook. Gelet op het grote belang van KPCN om werkzaamheden te laten uitvoeren door integere, verantwoordelijke en betrouwbare politieambtenaren, acht ik de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan het aan u verweten plichtsverzuim, gezien de aard en ernst ervan en afgezet tegen uw persoonlijke belang om uw functie te behouden. Er zijn mij geen omstandigheden bekend aan uw zijde die zouden kunnen leiden tot onevenredige gevolgen van een onvoorwaardelijk ontslag. […]”
2.9.
Ten aanzien van het aan klager verleende ongeschiktheidsontslag heeft de minister het volgende vermeld in het ontslagbesluit:
“[…] De gedragingen die u heeft vertoond, zoals beschreven in onderdeel 4, [opmerking Gerecht: onderdeel 4 betreft de overwegingen van de minister over het plichtsverzuim zoals hier in overweging 2.8. opgenomen] tonen aan dat u niet over de juiste mentaliteit, eigenschappen en houding beschikt om uw functie bij KPCN op een goede wijze uit te oefenen. Deze gedragingen hebben niet alleen directe gevolgen voor uw functioneren, maar ook voor de veiligheid van anderen. Uw handelwijze strookt niet met het blindelings vertrouwen dat ik als bevoegd gezag in u moet kunnen hebben. Ik moet erop kunnen vertrouwen dat wanneer u zich als politieambtenaar in een situatie bevindt, u het hoofd koel kunt houden, (wettelijke) voorschriften zult blijven naleven en uiterst zorgvuldig zult omgaan met het gebruik van geweld. U heeft mij laten zien dat ik u daarin niet kan vertrouwen.
Uw handelen heeft geleid tot een ernstige schending van de professionele normen en was bovendien gevaarlijk voor de jongeman, die aanzienlijke klappen heeft gekregen met het risico op ernstig letsel. Het is van essentieel belang dat politieambtenaren in alle situaties, ongeacht de druk, de professionele normen naleven en de proporties van geweld in acht nemen.
Het herhaaldelijk berouw dat u heeft getoond, doet niets of aan de ongeschiktheid die u voor de functie heeft getoond en aan het felt dat de organisatie het volledige vertrouwen in u is verloren. Uw gedragingen en de impact daarvan op de organisatie en de jongeman blijven zeer ernstig en onverantwoordelijk. U bent naar mijn oordeel dan ook niet in staat om op een adequate wijze te functioneren binnen uw rol als politieambtenaar.
Gezien deze omstandigheden acht ik het niet alleen onverantwoordelijk, maar ook onwenselijk om u een verbeterkans te bieden. Uw herhaaldelijke excuses en erkenning van de schade die u heeft berokkend zijn niet voldoende om het vertrouwen te herstellen dat noodzakelijk is voor uw functioneren als politieambtenaar. U heeft de organisatie te veel schade berokkend en u bent uw geloofwaardigheid als politieambtenaar verloren.
Gelet op het bovenstaande en de ernst van uw gedragingen, is het functioneel ongeschiktheidsontslag niet alleen gerechtvaardigd, maar ook noodzakelijk om de integriteit van de organisatie te waarborgen. […]”

beoordeling

stellingen in het bezwaarschrift
3.1.
Klager stelt dat sprake is van schending van het principe van hoor en wederhoor omdat klager, door toedoen van zijn voormalige gemachtigde, geen reactie heeft ingediend op het ontslagvoornemen. Volgens klager moet deze schending leiden tot vernietiging van het ontslagbesluit. Het Gerecht is van oordeel dat het uitblijven van een reactie op het ontslagvoornemen voor rekening en risico van klager dient te komen. Van schending van het principe van hoor en wederhoor is geen sprake. Deze stelling van klager treft dan ook geen doel.
3.2.
Klager betwist dat hij zich aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt, maar laat na om concreet duidelijk te maken welke van de hem verweten gedragingen niet hebben plaatsgevonden of hebben plaatsgevonden binnen een context waarin ze gerechtvaardigd waren. Die kale betwisting kan hem dan ook niet baten.
3.3.
Voor het door klager verzochte bevel aan de minister om “de onheuse bejegening van hem te verantwoorden dan wel klager op een redelijk en billijke wijze tegemoet te komen, althans excuses aan te bieden” biedt de Wet ambtenarenrechtspraak 1951 BES geen grondslag zodat een dergelijk bevel al om die reden niet kan worden gegeven.
Plichtsverzuim
4.1.
Aan klager is primair disciplinair ontslag verleend. Daarom moet allereerst worden vastgesteld of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Het Gerecht komt tot de conclusie dat de minister tot het oordeel mocht komen dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Daartoe overweegt het Gerecht het volgende.
4.2.
Uit de overgelegde stukken, waaronder verklaringen van klager bij het BIZ en de videobeelden van het incident, is voldoende komen vast te staan dat klager zich aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt. Het Gerecht is van oordeel dat de hierna te noemen gedragingen plichtsverzuim opleveren:
  • Het toepassen van disproportioneel geweld tegen een minderjarige die geen verzet bood;
  • Het vastleggen van onwaarheden in het meldingsformulier van het incident en het proces-verbaal van bevindingen dat hij van het incident heeft opgemaakt en het weglaten van essentiële informatie over de toepassing van geweld tegen de minderjarige;
  • Het geven van tegenstrijdige/leugenachtige verklaringen tijdens verantwoordingsgesprekken bij het BIZ.
Toerekenbaarheid
5.1.
De vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB: 2014:4155) een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is van belang of de betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Het ligt op de weg van de ambtenaar aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend.
5.2.
Het hierboven genoemde plichtsverzuim is toerekenbaar. Als ervaren politieagent wist klager, althans behoorde hij te begrijpen dat deze gedragingen niet verenigbaar zijn met het ambt van politieagent. Omstandigheden op grond waarvan het gerechtvaardigd was, althans redelijkerwijs begrijpelijk was dat klager zo tekeer ging tegen de minderjarige heeft hij niet aannemelijk gemaakt en deze zijn verder ook, mede gelet op de videobeelden, niet gebleken. Voor zover klager heeft willen stellen dat hij uit paniek handelde, strookt dat niet met de videobeelden, niet in de laatste plaats omdat op die beelden te zien is dat de minderjarig geen verzet bood. Dat klager de keuze heeft gemaakt om, wetende dat hij niet conform de ambtsinstructies heeft gehandeld, ook nog onwaarheden vast te leggen in het meldingsformulier en het proces-verbaal van bevindingen is een van de meest ernstige vormen van plichtsverzuim waaraan een politieagent zich schuldig kan maken. Toen klager ter verantwoording is geroepen heeft hij verder de keuze gemaakt om niet de waarheid te spreken en kon hij vooral dankzij videobeelden van het incident op zijn leugens worden betrapt. Klager heeft steeds doelbewust gehandeld. Al deze gedragingen kunnen klager daarom volledig worden toegerekend.
Proportionaliteit van de disciplinaire straf
6.1.
Met betrekking tot de vraag of de opgelegde straf evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim overweegt het Gerecht het volgende. Doordat politieagenten de bevoegdheid hebben om tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden onder bepaalde voorwaarden geweld toe te passen tegen burgers, is het van groot belang dat zij dat conform de voor hen geldende ambtsvoorschriften naar waarheid schriftelijk vastleggen zodat achteraf gecontroleerd kan worden of die geweldstoepassing noodzakelijk en proportioneel was. Klager heeft, ingegeven door het feit dat hij besefte dat het door hem op de minderjarige toegepaste geweld niet in overeenstemming was met de geldende ambtsinstructies, nagelaten naar waarheid de schriftelijke vastleggingen van het incident op te maken en naar waarheid daarover te verklaren tijdens verantwoordingsgesprekken. Deze gedragingen van klager zijn ernstige vormen van plichtsverzuim. Juist doordat klager al heel lang als politieman werkzaam is en dus zeer ervaren was, had hij moeten weten dat hij niet zo tekeer kon gaan tegen een jonge burger en had hij ook moeten beseffen dat het afleggen van een leugenachtige verklaring in een proces-verbaal een zeer ernstig vorm van plichtsverzuim betreft.
6.2.
Gelet op het voorgaande concludeert het Gerecht dat het aan klager verleende disciplinair ontslag niet disproportioneel is. Het disciplinair ontslag kan in stand blijven.
Ontslag wegens functionele ongeschiktheid
7.1.
Bij een ontslag wegens functionele ongeschiktheid moet de minister concrete gedragingen van de betrokken ambtenaar aannemelijk maken, waaruit genoegzaam blijkt dat deze niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie.
7.2.
De motivering die de minister in het ontslagbesluit heeft vastgelegd, zoals in deze uitspraak weergegeven in overweging 2.9., kan het aan klager verleende ongeschiktheidsontslag dragen. De minister heeft terecht overwogen dat hij blindelings erop moet kunnen vertrouwen dat klager als ambtenaar van politie bij de uitoefening van zijn werkzaamheden het hoofd koel kan houden en de wettelijke en professionele normen blijft naleven als het gaat om toepassing van geweld. De minister heeft terecht geoordeeld dat voor dat vertrouwen geen basis meer is en dat een verbeterkans niet zinvol is gelet op de mishandeling van de minderjarige, hoe gevaarlijk dat was voor de minderjarige en de impact van de gedragingen van klager op de minderjarige en het KPCN. Ook het ongeschiktheidsontslag kan in stand blijven.
Conclusie
Het bezwaar tegen het ontslagbesluit van 13 januari 2025 is ongegrond. Dat betekent dat dat ontslagbesluit in stand kan blijven en dat geen grond bestaat voor toewijzing van de door klager verzochte proceskostenvergoeding.
8. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
-
verklaarthet bezwaar tegen het ontslagbesluit van de minister van 13 januari 2025
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025 te Curaçao, in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz) Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.