ECLI:NL:OGAACMB:2025:86

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
CUR202402079
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijkheid van ambtenaar wegens te late indiening van bezwaarschrift

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao het bezwaar van klager, een politieambtenaar, beoordeeld. Klager had op 7 juni 2024 bezwaar ingediend tegen het uitblijven van een beslissing door de Regering van Curaçao op zijn verzoek om benoeming in de functie van Senior Tactisch Rechercheur Zware Criminaliteit. Dit verzoek was eerder door het Gerecht op 11 september 2023 vernietigd, waarbij de Regering was opgedragen binnen drie maanden een beslissing te nemen. Klager stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, maar het Gerecht oordeelde dat hij dit te laat had gedaan, aangezien de termijn van zes maanden om bezwaar in te dienen begon te lopen vanaf het moment dat de eerdere uitspraak onherroepelijk werd op 12 oktober 2023. Klager had zijn bezwaarschrift pas op 7 juni 2024 ingediend, wat buiten de gestelde termijn viel. Het Gerecht concludeerde dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, maar drong er bij de Regering op aan om alsnog uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak. De gemachtigde van de Regering had ter zitting aangegeven dat het verzoek van klager al sinds 10 augustus 2022 in behandeling was, maar er was nog geen beslissing genomen. Het Gerecht besloot geen proceskostenveroordeling uit te spreken.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. S.C. Larmonie, advocaat,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
hierna: de Regering,
gemachtigde: mr. S.M. Concincion-Quirindongo.
Inleiding
1.1
Het Gerecht beoordeelt in deze uitspraak het bezwaar van klager van 7 juni 2024 vanwege het niet of niet volledig gevolg geven aan de onherroepelijk geworden uitspraak van het Gerecht van 11 september 2023 met zaaknummer CUR202204782 (hierna: de eerdere uitspraak).
1.2
De Regering heeft een contramemorie ingediend.
1.3
Het bezwaar is op 6 juni 2025 ter zitting behandeld. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De Regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Overwegingen
2. Het Gerecht beoordeelt in deze uitspraak het bezwaar van klager op grond van artikel 96 van de Rar. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat klager te laat bezwaar heeft gemaakt bij het Gerecht. Het Gerecht legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Klager is aangesteld als politieambtenaar. Bij brief, door de Regering ontvangen op 5 augustus 2022 (hierna: het verzoek), heeft hij de Regering verzocht hem met ingang van in ieder geval 19 juli 2019 te benoemen in de functie van Senior Tactisch Rechercheur Zware Criminaliteit. Het Gerecht heeft bij de eerdere uitspraak de weigering van de Regering om op het verzoek te beschikken vernietigd en de Regering opgedragen om binnen drie maanden na de datum van die uitspraak een beslissing op het verzoek te nemen.
3.2
Klager heeft op 7 juni 2024, op grond van artikel 96 van de RAr, een bezwaarschrift ingediend bij het Gerecht, omdat de Regering geen uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak en dus nog steeds niet op het verzoek heeft beslist.
Welke wettelijke bepalingen zijn van toepassing in deze zaak?
4.1
Op grond van het eerste lid, van artikel 96, van de Rar, is indien aan een veroordeling, in zover zij niet op geld luidt, hetzij in eerste aanleg bij een onherroepelijk geworden beslissing, hetzij in hoger beroep uitgesproken, niet of niet volledig gevolg gegeven wordt, de ambtenaar bevoegd deswege een bezwaarschrift bij het gerecht in te dienen.
4.2
Op grond van het derde lid, van datzelfde artikel, veroordeelt het Gerecht het betrokken lichaam tot vergoeding, indien het bezwaar gegrond bevonden wordt, en stelt, het Gerecht met inachtneming van alle omstandigheden, het bedrag der schadevergoeding bij de beslissing vast. De rechter geeft daarvoor, zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een bevelschrift van tenuitvoerlegging af.
4.3
Op grond van het eerste lid, van artikel 98 van de RAR, voor zover hier van belang, wordt het hoger beroep ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de toezending van de uitspraak.
Heeft klager het bezwaarschrift te laat ingediend?
5.1
De Regering betoogt allereerst dat klager niet binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de eerdere uitspraak, en dus te laat bezwaar heeft gemaakt.
5.2
Klager stelt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Volgens hem vangt de in artikel 96, van de RAr vermelde termijn van zes maanden om bezwaar te maken eerst aan op het moment waarop de in de eerdere uitspraak gegeven beslistermijn van drie maanden is verstreken. Als hij voor het verstrijken van die termijn bezwaar had gemaakt, zou dat bezwaar volgens klager prematuur zijn geweest.
5.3
Het Gerecht stelt vast dat de eerdere uitspraak op 11 september 2023 is gedaan. Desgevraagd heeft klager ter zitting verklaard dat die uitspraak diezelfde dag per e-mail aan partijen is toegezonden. Uit het registratiesysteem van het Gerecht is echter gebleken dat de uitspraak pas op 12 september 2023 aan partijen is toegezonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om binnen 30 dagen na de dag van toezending van de uitspraak hoger beroep in te stellen. Dit betekent dat de uitspraak op 12 oktober 2023 onherroepelijk is geworden. Vanaf die datum had klager op grond van artikel 96 van de RAr zes maanden de tijd om bij het Gerecht een bezwaarschrift in te dienen wegens het uitblijven van uitvoering van de eerdere uitspraak door de Regering. Deze termijn liep dus tot uiterlijk 12 april 2024. Klager heeft zijn bezwaarschrift echter pas op 7 juni 2024, en dus te laat ingediend. Voor het standpunt van klager dat de termijn van zes maanden pas zou aanvangen na het verstrijken van de in de eerdere uitspraak gestelde beslistermijn, biedt de RAr naar het oordeel van het Gerecht geen grondslag.
6.1
Klager heeft ter zitting nog aangevoerd dat, als het Gerecht van oordeel is dat hij zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend, de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, omdat hij artikel 96 van de RAr onjuist heeft geïnterpreteerd. Daarnaast voert klager aan dat hij al jaren wacht op een beslissing op zijn verzoek, terwijl hij nog steeds werkzaam is in een functie waarin hij formeel niet is benoemd. Klager stelt zich op het standpunt dat hij in redelijkheid niet degene kan zijn die in deze procedure wordt benadeeld.
6.2
Het Gerecht ziet in hetgeen klager heeft betoogd geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het Gerecht overweegt daarbij dat klager zowel in de procedure die heeft geleid tot de eerdere uitspraak als in deze procedure is bijgestaan door een advocaat, die geacht mag worden bekend te zijn met de toepasselijke wettelijke procedures en de geldende termijnen.
7. Het Gerecht overweegt nog, geheel ten overvloede, dat zelfs indien klager het bezwaarschrift tijdig had ingediend, de RAr geen grondslag biedt voor toewijzing van het verzoek van klager. Klager heeft met deze procedure beoogd te bereiken dat het Gerecht de Regering opdraagt uitvoering te geven aan een eerdere uitspraak. Het Gerecht merkt echter op dat hij, gezien vaste jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juli 2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:74), niet bevoegd is om de Regering een dergelijke opdracht te geven. Artikel 96 van de RAr biedt het Gerecht die mogelijkheid niet. Deze bepaling voorziet slechts in de mogelijkheid om, in bepaalde gevallen waarin een bestuursorgaan geen uitvoering geeft aan een rechterlijke uitspraak, vervangende schadevergoeding toe te kennen aan de ambtenaar. Voor zover klager heeft beoogd een verzoek tot vervangende schadevergoeding in te dienen, zou ook dat verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komen. Voor toekenning van vervangende schadevergoeding is immers slechts plaats indien, op basis van de niet uitgevoerde uitspraak, met de nodige zekerheid kan worden vastgesteld wat de inhoud had moeten zijn van de beslissing die het bestuursorgaan heeft nagelaten te nemen. In dit geval volgt uit de eerdere uitspraak uitsluitend dat de Regering dient te beslissen op het verzoek van klager, zonder nadere aanwijzing over de inhoud van die beslissing. Het Gerecht kan daarom niet vaststellen of klager schade heeft geleden.

Conclusie en gevolgen

8. Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat klager het bezwaarschrift niet binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de eerdere uitspraak heeft ingediend. Dat dit bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard, neemt uiteraard niet weg dat de Regering gehouden blijft uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak. De gemachtigde van de Regering heeft ter zitting opgemerkt dat zij in het kader van deze procedure van de afdeling Document Management heeft vernomen dat het verzoek van klager sinds 10 augustus 2022 in behandeling is bij de dienst waar klager werkzaam is. Klager wacht inmiddels al sinds 5 augustus 2022 op een beschikking op zijn verzoek. Hoewel het Gerecht de Regering daartoe in deze procedure geen opdracht kan geven, dringt het er bij de Regering met klem op aan om alsnog zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak, door een beslissing te nemen op het verzoek van klager.
9. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
-
verklaarthet bezwaar van klager
niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2025 in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.