ECLI:NL:OGAACMB:2025:99

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
CUR202501216
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag van ambtenaar in het gevangeniswezen van Curaçao

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao het ontslag van klager, een ambtenaar werkzaam in het gevangeniswezen, op basis van ongeschiktheid. Klager was sinds 1 februari 1998 in dienst en werd op 1 december 2024 ontslagen wegens functionele ongeschiktheid en vertrouwensbreuk. De Regering stelde dat klager zich schuldig had gemaakt aan verschillende ongepaste gedragingen, waaronder het onderhouden van een seksuele relatie met een gedetineerde en het binnensmokkelen van goederen. Klager ontkende de meeste beschuldigingen, met uitzondering van het meenemen van vis naar de gevangenis, wat hij deed uit medeleven. Hij voerde aan dat zijn recht op verdediging was geschaad, omdat hij onvoldoende inzage had in de op het ontslag betrekking hebbende stukken. Het Gerecht oordeelde dat de Regering niet voldoende had aangetoond dat klager ongeschikt was voor zijn functie. De onderliggende bewijsstukken ontbraken, waardoor het Gerecht niet kon concluderen dat klager zich schuldig had gemaakt aan de verweten gedragingen. Het ontslag werd vernietigd, en de Regering werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klager.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[Klager],

wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
hierna: de Regering,
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het landsbesluit van 12 december 2024 (het bestreden ontslagbesluit), door klager ontvangen op 18 maart 2025, waarbij klager primair wegens functionele ongeschiktheid en subsidiair wegens vertrouwensbreuk is ontslagen.
1.2
Klager heeft op 11 april 2025 bezwaar gemaakt tegen het bestreden ontslagbesluit en heeft op 27 mei 2025 een beslissing bij voorraad (CUR202501750) verzocht.
1.3
De Regering heeft voorafgaand aan de zitting gereageerd op het bezwaar.
1.4
Het bezwaar is op 9 juli 2025 ter zitting behandeld op. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de Regering is haar gemachtigde verschenen. Klager heeft het verzoek om een beslissing bij voorraad ter zitting ingetrokken.

Overwegingen

2. Het Gerecht beoordeelt in deze uitspraak het bezwaar van klager tegen het bestreden ontslagbesluit. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het bestreden ontslagbesluit niet in stand kan blijven, omdat de Regering onvoldoende heeft aangetoond dat klager de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling mist die nodig zijn voor het goed uitoefenen van zijn functie. Het Gerecht legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Klager is sinds 1 februari 1998 aangesteld als ambtenaar en was laatstelijk werkzaam in de functie van [functie] bij het Gevangeniswezen en Huis van Bewaring, Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou (SDKK).
3.2
Op 26 mei 2021 is door het afdelingshoofd van de vrouwenafdeling een rapport opgesteld over het functioneren van klager. Naar aanleiding daarvan is klager bij brief van de directeur van SDKK van 27 mei 2021, de toegang tot zijn werkplek ontzegd. Klager heeft vanaf die datum niet meer gewerkt.
3.3
Naar aanleiding van het rapport is een intern onderzoek ingesteld. In het kader van dat onderzoek zijn verschillende personen gehoord. Het onderzoek heeft geleid tot een adviesrapport van 30 juni 2021.
3.4
Bij brief van 24 november 2023, verzonden op 16 januari 2024, is klager door de Regering in kennis gesteld van het voornemen hem te ontslaan wegens functionele ongeschiktheid. In die brief zijn ook de redenen voor het voorgenomen ontslag uiteengezet. Klager is daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen zeven dagen na ontvangst van de brief zijn zienswijze kenbaar te maken.
3.5
Op 18 juni 2024 heeft klager, op zijn verzoek daartoe, inzage gekregen in de stukken die aan zijn ontslag ten grondslag zijn gelegd.
3.6
Klager heeft bij brief van 21 juni 2024 gereageerd op het voorgenomen ontslag.
3.7
Bij het bestreden besluit is klager met ingang van 1 december 2024 ontslagen. Zijn salaris is voor het laatst uitbetaald in de maand november 2024.
Wat heeft de Regering aan het bestreden ontslagbesluit ten grondslag gelegd?
4. In het bestreden ontslagbesluit heeft de Regering aan klager met ingang van 1 december 2024 ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor het vervullen van zijn functie, als bedoeld in artikel 103, eerste lid, onder f, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA). Subsidiair is aan het ontslag vertrouwensbreuk ten grondslag gelegd.
4.1.
Ter onderbouwing van het ontslag wordt in het besluit verwezen naar zes processen-verbaal van verhoor, opgesteld in het kader van het intern onderzoek. Deze processen-verbaal bevatten verklaringen van klager zelf, enkele collega’s en gedetineerden. In het besluit zijn op basis van deze verklaringen diverse gedragingen van klager weergegeven, die volgens de Regering wijzen op ongeschiktheid voor zijn ambt. Zo wordt klager onder meer verweten dat hij:
  • een seksuele relatie zou hebben gehad met een vrouwelijke gedetineerde;
  • haar een simkaart zou hebben verstrekt waarmee zij contact met hem kon onderhouden;
  • de moeder van die gedetineerde financieel zou hebben ondersteund;
  • vrouwelijke gedetineerden zou hebben omhelsd en gekust;
  • zonder overleg met het afdelingshoofd beslissingen nam op de vrouwenafdeling, ondanks herhaalde waarschuwingen;
  • vis zou hebben binnengesmokkeld in de inrichting en die samen met gedetineerden heeft bereid;
  • op kosten van de inrichting flessen olie en zakken bakmeel zou hebben besteld en aan gedetineerden uitgedeeld;
4.2.
Daarnaast verwijst de Regering naar de volgende bevindingen en conclusies uit het adviesrapport van 30 juni 2021, dat op basis van het interne onderzoek is opgesteld:
  • dat klagers handelingen in strijd zijn met de huishoudelijke regels van de SDKK;
  • dat klager goederen heeft binnengesmokkeld in de inrichting, hetgeen als strafbaar wordt aangemerkt;
  • dat klager blijk heeft gegeven van een zwakte voor vrouwen, wat ook uit zijn eigen verklaringen zou blijken;
  • dat klager herhaaldelijk is aangesproken op zijn houding en gedrag;
  • dat hij heeft nagelaten (mogelijke) risicovolle situaties bij het bevoegd gezag te melden;
  • dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door gunsten te verlenen aan familieleden van gedetineerden.
4.3.
De Regering neemt de conclusies uit het rapport over en stelt in het besluit dat klager zich, gelet op de genoemde gedragingen, schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Volgens de Regering blijkt uit de vertoonde handelswijze bovendien dat klager niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die vereist zijn voor het op behoorlijke wijze vervullen van zijn functie. Het is volgens de minister niet uitgesloten dat klager zich weer schuldig gaat maken aan dergelijke gedragingen en acht het onderzoeken of klager in een andere passende functie kan worden geplaatst dan ook niet zinvol.
Wat brengt klager tegen het bestreden ontslagbesluit in?
5.1
Klager stelt dat zijn recht op verdediging is geschaad, nu hij onvoldoende inzage heeft gehad in de op het ontslag betrekking hebbende stukken, waaronder de verklaringen van de gehoorde personen. Hij mocht het omvangrijke dossier slechts gedurende twee uur en uitsluitend in aanwezigheid van medewerkers van de SDKK samen met zijn advocaat inzien. Hierdoor was er volgens hem onvoldoende gelegenheid om de stukken goed te bestuderen en buiten de aanwezigheid van derden met zijn advocaat te bespreken om zodoende zijn verweer voor te bereiden. Klager ontkent de hem verweten gedragingen, met uitzondering van het meenemen van vis naar de SDKK en het bereiden daarvan. Dit is volgens klager ook de eerste keer dat hij op zijn gedrag is aangesproken. Gelet op zijn lange staat van dienst acht hij ontslag dan ook een disproportionele maatregel. Daarnaast doet hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar zeven ambtenaren die volgens hem vergelijkbare of ernstigere gedragingen hebben vertoond, zonder dat zij zijn ontslagen. Sommige van deze ambtenaren zijn zelfs strafrechtelijk veroordeeld. Tot slot wijst klager op de zware persoonlijke gevolgen van het ontslag. Hij is zijn baan en inkomen kwijt, kampt met schulden, kan nauwelijks in het onderhoud van zijn kinderen voorzien en acht zijn kansen op de arbeidsmarkt, gezien zijn leeftijd, zeer gering.
5.2
De Regering stelt zich op het standpunt dat de ongeschiktheid van klager voor zijn functie blijkt uit concrete gedragingen. De SDKK is een bijzondere organisatie, waardoor aan het personeel hoge eisen moeten worden gesteld. De integriteit van personeelsleden van de SDKK moet boven iedere twijfel staan. De gedragingen van klager zijn dan ook onaanvaardbaar. Het Land heeft bovendien belang bij een goed en veilig functionerend huis van bewaring en gevangeniswezen.
Is het ontslag op grond van ongeschiktheid voldoende gemotiveerd?
6.1
De Regering kan op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de LMA eervol ontslag verlenen aan een ambtenaar wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 februari 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:4) dient het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat sprake is van ongeschiktheid voor het vervullen van de functie. Deze ongeschiktheid moet blijken uit concrete gedragingen van de ambtenaar waaruit blijkt dat hij of zij eigenschappen, mentaliteit en/of instelling mist die noodzakelijk zijn voor een adequate uitoefening van de functie.
Daarnaast geldt volgens diezelfde vaste rechtspraak dat ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie, anders dan wegens ziekte of gebreken, in beginsel niet toelaatbaar is indien de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en niet in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.
Dit is slechts anders in uitzonderlijke gevallen waarin het bieden van een verbeterkans evident zinloos zou zijn.
7. De Regering heeft in het bestreden besluit volstaan met een opsomming van de gedragingen die klager worden verweten, aangevuld met enkele bevindingen en conclusies uit het adviesrapport van 30 juni 2021. Dit rapport bevat echter slechts samenvattingen van verklaringen van gedetineerden, collega’s van klager en van klager zelf. De onderliggende gespreksverslagen of processen-verbaal van deze verklaringen ontbreken en zijn ook in het kader van deze procedure niet overgelegd.
Klager ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de hem verweten gedragingen, met uitzondering van het meenemen en bereiden van vis binnen de gevangenis en het geven van NAf 150,- aan de moeder van een gedetineerde. Bij gebreke van concrete en verifieerbare stukken kan het Gerecht in dit geval niet op grond van objectieve stukken beoordelen of voldoende bewijs aanwezig is voor de aan klager verweten gedragingen. Gelet daarop is niet aannemelijk geworden dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen, met uitzondering van de twee door hem erkende gedragingen.
8. Gelet hierop beperkt de beoordeling van het ongeschiktheidsontslag zich dus tot de twee gedragingen die door klager zijn erkend.
8.1
Ten aanzien van het meenemen van vis voert klager aan dat hij niet wist dat dit verboden was. Hij bracht de vis steeds via de reguliere controlepost de gevangenis binnen en is daarop nooit aangesproken. Volgens klager was men ermee bekend dat hij vis meenam en deze ter plaatse bereidde en met collega’s en gedetineerden deelde. Dat, terwijl niemand hem er ooit op heeft gewezen dat dit niet was toegestaan.
8.2
Volgens de Regering is het een feit van algemene bekendheid dat het niet is toegestaan om goederen mee te nemen in de gevangenis. Het had voor klager dan ook duidelijk moeten zijn dat hij geen vis in de gevangenis mocht brengen. Dat klager dit niet inziet, geeft volgens de Regering blijk van zijn ongeschiktheid voor zijn functie.
8.3
Anders dan de Regering stelt, is het Gerecht van oordeel dat uit deze gedragingen niet blijkt dat klager ongeschikt is voor het vervullen van zijn functie. Er is niet gebleken dat klager vooraf is geïnstrueerd dat het meenemen van (rauwe) etenswaren die binnen de gevangenis moeten worden bereid niet was toegestaan. Dat, terwijl klager onweersproken heeft gesteld dat hij meerdere keren vis in de gevangenis heeft gebracht via de gebruikelijke ingang, waarbij hij is gecontroleerd. Klager heeft bovendien ook onbetwist gesteld dat hij er geen geheim van maakte dat hij dit deed. Hij bereidde en at de vis in het bijzijn van collega’s en gedetineerden. Sommigen aten zelfs mee. Daarnaast is ook niet gebleken dat hij hier ooit op is aangesproken. Gelet hierop kan naar het oordeel van het Gerecht niet worden gezegd dat klager had moeten begrijpen dat dit niet was toegestaan. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat klager de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling mist die nodig zijn voor de uitoefening van zijn functie.
8.4
Wat betreft het geven van Naf 150,- aan de moeder van een gedetineerde merkt het Gerecht op dat klager zich weliswaar had moeten realiseren dat het als ambtenaar werkzaam in het gevangeniswezen niet passend is om dergelijke contacten met familieleden van gedetineerden te onderhouden. Klager heeft verklaard dit uit medeleven te hebben gedaan. Er is niet gebleken dat dit met klager is besproken en dat hem een verbeterkans is geboden. Gezien het feit dat klager al 26 jaar in dienst is, had van de Regering verwacht mogen worden dat zij hem hierover eerst zouden hebben aangesproken en een mogelijkheid tot verbetering zouden hebben geboden. Ook deze gedraging kan niet dienen als grondslag voor ontslag wegens ongeschiktheid.
8.5
Uit deze twee door klager erkende gedragingen kan dus niet worden afgeleid dat hij ongeschikt is voor zijn functie. De Regering heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat in dit geval voldoende grond aanwezig is voor een ongeschiktheidsontslag. Het ontslag op grond ongeschiktheid zal dan ook worden vernietigd.
9. Ook de subsidiair aan het ontslag ten grondslag gelegde vertrouwensbreuk kan geen stand houden. Zoals de Raad in de uitspraak van 21 mei 2025 in een Sint-Maartense zaak (ECLI:NL:ORBAACM:2025:15) heeft overwogen, voorziet de LMA niet in ontslag op deze grond. De LMA van Curaçao voorziet, net als de LMA van Sint Maarten, evenmin in ontslag op grond van vertrouwensbreuk.

Conclusie en gevolgen

10. De slotsom is dat de primaire en de subsidiaire grondslag van het ontslag geen stand houden, waardoor het ontslagbesluit zal worden vernietigd. Dit betekent dat er geen reden meer is om klager niet op de werkvloer toe te laten. Verder zal de Regering de uitbetaling van het salaris van klager dan ook met terugwerkende kracht moeten hervatten.
11. Het Gerecht ziet aanleiding om, met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Regering te veroordelen in de proceskosten van klager. De proceskosten worden vastgesteld op Cg 1.400,-, bestaande uit 2 punten à Cg 700,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting).

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar van klager
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden ontslagbesluit van 12 december 2024;
- -
veroordeeltde Regering tot betaling aan klager van zijn proceskosten tot een bedrag
van Cg 1.400,- geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier, P.N.F. Pereira do Tanque.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.