Vonnis van 6 januari 2010.
Kort Geding no. 3888 van 2009.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
in het KORT GEDING tussen:
de vereniging
1. COÖPERATIVO DI AHORRO Y PRESTAMO ARUBA,
gevestigd te Aruba, verder ook te noemen: CAPA, en
2. [G.W.],
wonende te Aruba, verder ook te noemen: [G.W.],
EISERS,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
[gedaagde],
wonende in Aruba,
GEDAAGDE, verder ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. C. Lejuez.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 7 december 2009 ter griffie ingediende verzoekschrift;
- de nadere producties van de zijde van [gedaagde];
- de aantekeningen van de griffier van het verhandelde ter zitting op 16 december 2009, waaruit blijkt dat beide gemachtigden hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
Vonnis is bepaald op heden.
2.1 [gedaagde] heeft op 1 december 2009 een persconferentie belegd met als doel het aan het licht brengen van misstanden binnen CAPA. [gedaagde] heeft kort samengevat en voor zover hier van belang onder meer verklaard dat [T.], secretaris van CAPA, hem ter uitvoering van een opdracht van de veiligheidsdienst Aruba (verder: VdA) had benaderd met de mededeling dat hij op zoek was naar inlichtingen over [G.W.]. [G.W.] zou US$ 200.000,- van CAPA hebben doorgesluisd naar de FARC. Lang hiervoor, toen [gedaagde] en [G.W.] nog vrienden waren, heeft [G.W.] aan [gedaagde] gevraagd om twee enveloppen voor hem in Colombia af te geven aan een aan de FARC gelieerde journalist. [gedaagde] heeft dit geweigerd. [gedaagde] heeft van het voorgaande melding gemaakt bij het openbaar ministerie en de Centrale Bank.
2.2 Verschillende radiostations hebben opnamen van de persconferentie gemaakt en hebben delen hiervan uitgezonden. Ook een aantal kranten hebben over de persconferentie gepubliceerd. Zo schrijft de Awe Mainta op 2 december 2009 in een aankondiging op de voorpagina dat [G.W.] de FARC heeft gefinancierd. Op pagina 2 wordt een artikel aan de persconferentie gewijd met de titel:”[G.W.], via di CAPA ta financia FARC di Colombia”. Ook de Solo di Pueblo van 2 december 2009 kopt dat [gedaagde] heeft verklaard dat [G.W.] US$ 2000.000,- aan de FARC heeft gegeven. [G.W.] wordt in deze krant voorts van spionage beschuldigd. De overige schriftelijke/digitale media, zijn voor zover de artikelen in procedure zijn gebracht en voor zover leesbaar, minder verstrekkend in hun berichtgeving.
2.3 CAPA is de coöperatieve spaar- en kredietvereniging van de vakbond SEPPA. [gedaagde] is al meer dan 20 jaar lid van SEPPA. In de jaren 2003, 2005 en 2007 was hij lid van de Raad van Toezicht van CAPA. Op 16 juli 2009 is [gedaagde] door de ledenvergadering gekozen tot bestuurslid van CAPA. [G.W.] is de voorzitter van CAPA.
2.4 Bij schrijven van 26 en 27 augustus en 8 oktober 2009 aan de voorzitter van CAPA verzoekt [gedaagde] om informatie. Bij brieven van 9 en 11 september 2009 informeert [gedaagde] de Centrale Bank.
2.5 Bij brief van 25 november 2009 wordt [gedaagde] geschorst als bestuurslid van CAPA voor de duur van een half jaar.
3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 Eisers verzoeken het gerecht om gedaagde te bevelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om binnen twee werkdagen na dit vonnis in de Bon Dia, Awe Mainta en Solo di Pueblo een schriftelijke rectificatie te (doen) plaatsen met de volgende tekst:
“Ami, [gedaagde], a tene un conferencia di prensa riba 1 di december 2009, den cual mi a acusa CAPA di malversacion y mi a acusa CAPA di conhuntamente cu Sr. [G.W.] di tin lazonan cu e grupo terrorista di Colombia FARC, y cu Sr. [G.W.] via CAPA lo a financia e grupo FARC un suma di US$ 200.000,-. Mi tin ningun base pa e acusacionnan menciona y cu esaki mi kier rectifica esei y pidi disculpa na CAPA y Sr. [G.W.].”,
en voorts [gedaagde] te bevelen om uiterlijk binnen twee werkdagen na het in deze te wijzen vonnis in de nieuws edities van de televisiekanalen Telearuba, ATV15 en Canal 22, zowel in de nieuwsedities van de radiostations Canal 90, Magic FM, Top FM 95 en Real FM, de voornoemde tekst te doen voorlezen, dan wel op zijn kosten als advertentie te doen omroepen, althans [gedaagde] te bevelen elke andere in goede justitie te bepalen tekst als rectificatie in de genoemde media te publiceren, cq. voor te lezen. Eisers verzoeken hierbij een dwangsom op te leggen ter hoogte van Afl. 5000,- per dag, of gedeelte van een dag dat niet aan dit vonnis wordt voldaan, kosten rechtens.
3.2 Eiser heeft zijn vordering - kort samengevat en voor zover hier van belang - onderbouwd met de stelling dat met name de ongefundeerde beschuldiging van financiering van de FARC ernstig diffamerend is. De eer en goede naam van eisers is hiermee aangetast. [gedaagde] heeft de grenzen van de vrijheid van meningsuiting overschreden. [gedaagde] heeft als bestuurslid van de CAPA een persconferentie bijeen geroepen en daar het gerucht vermeld van de voornoemde financiering. Onder deze omstandigheden had [gedaagde] moeten begrijpen dat de kranten hier een minder genuanceerde weergave van zouden geven. Hij heeft bovendien het waarheidsgehalte van het gerucht niet nader onderzocht. Een en ander is extra pijnlijk omdat CAPA pas recentelijk haar vergunning van de Centrale Bank heeft teruggekregen, nadat zij deze vergunning eind 2007 door de Bank was ingetrokken. [gedaagde] heeft met het voorgaande onrechtmatig gehandeld.
3.3 [gedaagde] stelt dat hij binnen de grenzen is gebleven van zijn recht op vrijheid van meningsuiting. Hetgeen hij op de persconferentie heeft verklaard is deels vastgelegd op geluidsband en daarmee niet zonder grond. Dat de kranten iets anders publiceren dan is verklaard, kan [gedaagde] niet worden aangerekend. [gedaagde] heeft [G.W.] er niet van beschuldigd US$ 200.000, - van CAPA aan de FARC te hebben betaald. De informatie die [gedaagde] van [T.] heeft verkregen vond hij alarmerend. Hij heeft getracht om door het opvragen van informatie als bestuurslid van CAPA dit nader uit te zoeken, doch de informatie is hem geweigerd. Hierop heeft hij een klacht gedeponeerd bij het O.M. Om te voorkomen dat de zaak in de doofpot zou worden gestopt heeft hij tevens een persconferentie gehouden.
4.1 Aan de orde is dan de vraag of gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens eisers met de door hem op de persconferentie van 1 december 2009 gedane uitlatingen. Gedaagde beroept zich op zijn grondrecht van vrijheid van meningsuiting. Voor een gerechtvaardigde inbreuk op dit in artikel 10 van het EVRM neergelegde recht is een wettelijke grondslag vereist. Deze kan worden gevonden in artikel 6:162 van het BWA. Voorts dient een inbreuk op dit grondrecht in een democratische samenleving noodzakelijk te zijn met het oog op, voor zover hier van belang, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Het belang dat individuele burgers of organisaties, zoals eisers, niet door publicaties als gevolg van mededelingen aan de pers worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen of onnodig grievende bewoordingen dient te worden afgewogen tegen het belang van een andere burger om te informeren, opiniëren en te waarschuwen tegen misstanden. De rechter dient een oordeel te vellen na afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval. Bij dit oordeel kan niet worden betrokken de vraag of in strijd met fatsoensnormen is gehandeld.
4.2 [gedaagde] heeft op de persconferentie van 1 december 2009 verhaald van zijn gesprekken met [T.] van eind augustus 2009 en 8 september 2009. Het gesprek van 8 september 2009 heeft [gedaagde] op geluidsband vastgelegd. In dit gesprek wordt verwezen naar het eerdere gesprek (eind augustus). De voor wat betreft de vertaling naar het Nederlands onbetwiste, door de gemachtigde van [gedaagde] uitgewerkte passages geven in belangrijke mate steun aan de op de persconferentie bekendgemaakte stelling van [gedaagde] dat [T.], secretaris van CAPA, hem ter uitvoering van een opdracht van de VdA had benaderd met de mededeling dat hij op zoek was naar inlichtingen over [G.W.]. [G.W.] zou US$ 200.000,- van CAPA hebben doorgesluisd naar de FARC. [gedaagde] heeft deze stelling aangevuld met de niet nader onderbouwde stelling dat [G.W.] jaren geleden aan [gedaagde] heeft gevraagd om twee enveloppen voor hem in Colombia af te geven aan een aan de FARC gelieerde journalist.
4.3 De rechter in kort-geding is van oordeel dat [gedaagde] met zijn tijdens de persconferentie gedane uitlatingen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting heeft overschreden. Met de voornoemde geluidsopname heeft [gedaagde] de feitelijke grondslag voldoende aannemelijk gemaakt, in die zin dat aannemelijk is geworden dat [gedaagde] daadwerkelijk is benaderd door G.M. [T.] en dat hij voornoemde informatie over eisers van hem heeft gekregen. [gedaagde] heeft op dit onderdeel feitelijk ook niet meer dan dat verklaard. Het laten publiceren van deze kennis door hierover in een persconferentie te verklaren kan echter, ook al is de informatie op zichzelf juist, toch onrechtmatig zijn, bij voorbeeld vanwege de ernst van de beschuldiging of de gevolgen voor eisers. Van [gedaagde] mag bovendien de nodige voorzichtigheid worden verwacht met het in de publiciteit brengen van hetgeen hij heeft gehoord, daar hij de betrouwbaarheid van de informatie die hij van [T.] heeft gekregen níet aannemelijk heeft gemaakt. De niet nader onderbouwde stelling dat in een ver verleden bij [gedaagde] was gebleken van actieve steun van [G.W.] aan de FARC en de door hem gestelde omstandigheid dat hij de bij CAPA in dit kader opgevraagde informatie niet heeft gekregen, zijn onvoldoende om de juistheid van de informatie van [T.] op te kunnen baseren. Niet valt uit te sluiten dat [T.] niet de (gehele) waarheid tegen [gedaagde] heeft gesproken, dan wel dat de VdA niet de (gehele) waarheid tegen [T.] heeft gesproken.
4.4 Op grond van het voorgaande heeft [gedaagde] op goede gronden melding van gemaakt van zijn kennis bij het openbaar ministerie en de Centrale Bank. Het financieren van een terroristische organisatie is een ernstig (strafbaar) feit. Dit geldt ook voor de gestelde verduistering van US$ 200.000,- van de leden van CAPA. Een en ander zal, indien hier naar het oordeel van deze organisaties aanleiding toe bestaat, nader onderzocht moeten worden.
4.5 Het in de publiciteit brengen van de van [T.] gekregen informatie betekent een aantasting van de eer en goede naam van [G.W.]. Hij wordt als crimineel en als fondsenwerver van een terroristische organisatie geportretteerd. [G.W.] heeft een groot belang bij het verschoond blijven van deze publiciteit. Publicatie kan desalniettemin gerechtvaardigd zijn indien het belang bij publicatie het voornoemde belang van [G.W.] overstijgt. [gedaagde] heeft als belang bij publicatie aangevoerd dat hij hiermee voorkomt dat de zaak in de doofpot verdwijnt. [gedaagde] heeft echter direct na de melding bij het openbaar ministerie en de Centrale Bankt de persconferentie belegd. Hij heeft voorts geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hij op voorhand kon vooronderstellen dat de zaak in de doofpot zou verdwijnen. Zijn belang om ondanks de schade aan de zijde van [G.W.] toch de publiciteit te zoeken is derhalve gering. Dit had wellicht anders kunnen liggen als na verloop van enige tijd bij navraag zou blijken dat de zaak inderdaad niet werd opgepakt door voornoemde autoriteiten, doch zolang heeft [gedaagde] niet willen wachten. Onder deze omstandigheden moet het belang van [G.W.] zwaarder worden gewogen dan het belang van [gedaagde] bij publicatie. [gedaagde] heeft derhalve onrechtmatig jegens [G.W.] gehandeld. Rectificatie is op zijn plaats.
4.6 [gedaagde] heeft naar het oordeel van de rechter in kort geding niet onrechtmatig jegens CAPA gehandeld. Uit de informatie blijkt hoogstens van CAPA (en haar leden) als slachtoffer van verduistering. Bovendien heeft [gedaagde] tijdens de persconferentie verklaard dat hij zelf niet gelooft dat het geld voor de FARC van CAPA afkomstig is. De vordering van CAPA zal worden afgewezen.
4.7 De rechter in kort-geding stelt als onbetwist vast dat tussen de uitspraken van [gedaagde] gedaan tijdens de persconferentie van 1 december 2009 en de publicaties in Solo di Pueblo en de Awe Mainta van 2 december 2009 verschillen bestaan, in die zin dat de krantenberichten verder strekken dan feitelijk door [gedaagde] is vermeld. [gedaagde] kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor onjuiste berichtgeving van de zijde van sommige media. De als rectificatie te publiceren tekst zal hierop worden aangepast. Ook dat deel van de tekst waarin Cerrasquero zijn verontschuldiging aanbiedt, zal als te verstrekkend niet worden toegewezen; een dergelijk verzoek valt buiten de reikwijdte van een rechterlijke procedure.
4.8 De rechter in kort geding acht het niet noodzakelijk dat de rectificatie wordt gepubliceerd, dan wel uitgezonden in alle media die over deze zaak hebben bericht. Publicatie in twee dagbladen, te weten in dit geval de Awe Mainta en de Solo di Pueblo, kan als afdoende worden beschouwd.
4.9 Gezien het voorgaande zal [gedaagde] worden veroordeeld tot publicatie van de navolgende tekst: “Ami, [gedaagde], durante e conferencia di prensa riba 1 di december 2009, a haci incorrectamente mencion di e informacion cu mi a tende cu [G.W.] lo a financia FARC ku un suma di IS$ 200.000,- procedente di CAPA. Mi no a verifica si e informacion aki ta corecto, pa cual motibo no por ser determina ku e informacion aki ta correcto”.
4.10 De dwangsom kan eveneens als onbetwist worden toegewezen, doch deze zal ambtshalve worden gemaximeerd. Tot slot zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten van [G.W.]. Deze worden tot op heden begroot op Afl. 1500,- aan gemachtigdensalaris, Afl. 450,- aan griffierechten en Afl. 184,- aan verschotten.
5. DE UITSPRAAK:
De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
5.1 veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk twee werkdagen na dagtekening van dit vonnis op een van de eerste drie pagina’s van de Awe Mainta en de Solo di Pueblo, te publiceren in een voor deze kranten gebruikelijke opmaak, lettertype en lettergrootte de volgende tekst in zijn geheel:
“Ami, [gedaagde], durante e conferencia di prensa riba 1 di december 2009, a haci incorrectamente mencion di e informacion cu mi a tende cu [G.W.] lo a financia FARC ku un suma di US$ 200.000,- procedente di CAPA. Mi no a verifica si e informacion aki ta corecto, pa cual motibo no por ser determina ku e informacion aki ta correcto”.
5.2 legt op een dwangsom van Afl. 5000,-, welke zal worden verbeurd per dag of gedeelte van een dag dat gedaagde in gebreke mocht blijven met de uitvoering van dit vonnis, met een maximum van Afl. 100.000,-;
5.3 veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [G.W.] begroot op Afl. 1500,- aan gemachtigdensalaris, Afl. 450,- aan griffierechten en Afl. 184,- aan verschotten;
5.4 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Recourt, rechter in dit gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 6 januari 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.