Strafzaken over 2010
Parketnummer: P-2010/00981
Zaaknummer: 2777 van 2010
Uitspraak: 16 december 2010
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
[naam verdachte],
geboren op (…) in Aruba,
wonende in Aruba te (…).
1.1 Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2010 en is, na schorsing, voortgezet op 30 november 2010. De verdachte is op laatstvermelde datum ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.A. Ruiz, die op beide zittingen is verschenen.
1.2 Het Gerecht heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
1.3 De officier van justitie, mr. F. van Deutekom, heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte ter zake van het aan hem primair telastgelegde te veroordelen tot een geldboete van Afl. 2.000,-- (bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis), alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende die proeftijd dient te onthouden van verdere grievende opmerkingen ten aanzien van <i>[naam slachtoffer]</i>.
1.4 <i>[naam slachtoffer]</i> heeft zich ter terechtzitting gevoegd als benadeelde partij en gevorderd verdachte te veroordelen tot betaling aan hem van Afl. 50.000,-- aan immateriële schadevergoeding en voorts tot betaling aan hem van Afl. 3.500,-- voor door hem gemaakte proceskosten en voor nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van die veroordeling.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen staat vermeld in de dagvaarding:
<u>Geldigheid van de dagvaarding</u>
3.1 Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is. Eventuele vormfouten zijn geheeld door de verschijning ter terechtzitting van verdachte. Gesteld noch gebleken is dat verdachte in zijn verdediging is geschaad door die eventuele fouten, waartegen overigens geen verweer is gevoerd.
<u>Bevoegdheid van het Gerecht</u>
3.2 Krachtens de wettelijke bepalingen is het Gerecht bevoegd van het telastgelegde kennis te nemen.
<u>Ontvankelijkheid van de officier van justitie</u>
3.3 Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
<u>Redenen voor schorsing van de vervolging</u>
3.4 Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.
<u>Bewezenverklaring</u>
4.1 Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair aan hem telastgelegde heeft begaan, in dier voege dat het Gerecht bewezen acht:
4.2 Het Gerecht oordeelt niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is telastgelegd, zoals doorgestreept in voormelde tekst, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3 Voor zover in de telastlegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring vet gedrukt weergegeven verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
5.1 Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die redengevend zijn voor de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
<u>Nadere bewijsmotivering</u>
5.2 Uit de redactie van de telastlegging volgt dat de daarin weergegeven mededelingen (hierna: het medegedeelde) telkens cumulatief of alternatief worden toegerekend aan de in de telastlegging cumulatief of alternatief genoemde media. Die telastleggingstechniek sluit uit dat het thans bewezen verklaarde ook bewezen kan worden verklaard als mededeling aan de Bon Dia Aruba en/of de Diario en/of (journalist) <i>[naam journalist]</i>, al dan niet in cumulatie of alternatie met bijvoorbeeld de bewezenverklaring - voor zover al mogelijk - dat verdachte op enig moment door middel van zijn persbericht aan de Bon Dia Aruba heeft medegedeeld hetgeen als derde alinea van het medegedeelde is vermeld. Eén en ander volgt immers niet uit feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zodat een dergelijke bewezenverklaring innerlijk tegenstrijdig is. Hetzelfde geldt (in het omgekeerde geval) ten opzichte van de Diario en/of radiostation Canal 90 en/of (journalist) <i>[naam journalist]</i>, indien voormelde mededeling aan de Bon Dia Aruba bewezen wordt verklaard. Niet anders geldt ten opzichte van de Bon Dia Aruba en/of de Diario en/of radiostation Canal 90, indien bewezen wordt verklaard dat verdachte aan (journalist) <i>[naam journalist]</i> heeft medegedeeld hetgeen als eerste deel staat vermeld in de middelste alinea van het medegedeelde. Bij dit alles komt - en dat heeft de verdediging op goede grond aangevoerd - dat de eerst weergegeven alinea van het medegedeelde niet is geuit door verdachte, maar door het dagblad Bon Dia Aruba op grond van een interview met verdachte.
5.3 Verdachte heeft ten overstaan van de politie en bij gelegenheid van het laatste woord verklaard, wat door zijn raadsman ter zitting is benadrukt, dat hij met de bewezen verklaarde uitlatingen geen opzet had om de eer en goede naam van <i>[naam slachtoffer]</i> aan te randen. Hierover het volgende.
5.4 Volgens verdachte wilde hij - kort gezegd - met zijn uitlatingen de Arubaanse samenleving waarschuwen voor mensen als <i>[naam slachtoffer]</i>, omdat er volgens verdachte binnen die samenleving aanhoudende en hardnekkige geruchten rond gingen dat <i>[naam slachtoffer]</i> betrokken zou zijn of zich schuldig zou hebben gemaakt aan pedofilie. Dit verweer van verdachte wordt verworpen reeds omdat verdachte ten overstaan van de politie verder nog heeft verklaard dat hij zijn door hem genoemde waarschuwingen heeft geuit voor het geval bedoelde geruchten op waarheid zouden berusten. Verdachte “waarschuwt” aldus onder (verdere) verdachtmaking van <i>[naam slachtoffer]</i> van pedofilie, oftewel het plegen van ontucht met minderjarigen, waarvan hij kennelijk niet of niet zeker weet dat <i>[naam slachtoffer]</i> zich daaraan ooit schuldig heeft gemaakt. Ook ter zitting heeft verdachte - onder gebruikmaking van zijn zwijgrecht, terwijl het juist (wat door de officier van justitie vooropgesteld nog is benadrukt) op zijn weg had gelegen om te dezen duidelijkheid te verschaffen - niet willen of kunnen verklaren uit welke feiten of omstandigheden kan worden opgemaakt dat <i>[naam slachtoffer]</i> zich ooit schuldig heeft gemaakt aan pedofilie. Dergelijke feiten of omstandigheden zijn ook niet gebleken.
5.5 Onder de hiervoor geschetste omstandigheden valt er naar het oordeel van het Gerecht niets te waarschuwen in de door verdachte aangegeven zin. Verdachte heeft - en in het midden kan blijven of hij al dan niet de bron daarvan is - ongefundeerde bijzonder kwalijk te achten geruchten de persoon van <i>[naam slachtoffer]</i> betreffende in elk geval in stand gehouden en verder verspreid. Daar komt nog bij dat verdachte <i>[naam slachtoffer]</i> onmiskenbaar en direct - dus niet in de “geruchtenvorm” - heeft neergezet als pedofiel met de woorden: “<i>(…) zeg me met wie je omgaat en ik zeg je wie je bent. En we weten allemaal dat er personen rond mijnheer [naam slachtoffer] zijn die veroordeeld zijn of er mee weggekomen zijn terzake pedofilie”. </i>
5.6 Eén en ander brengt mee dat het niet aannemelijk is dat verdachte geen opzet had om de eer en goede naam van <i>[naam slachtoffer]</i> aan te randen met de bewezen verklaarde uitlatingen. Hierbij wordt nog overwogen dat verdachte de bewezen verklaarde uitlatingen heeft gedaan tijdens een door of namens een radiostation afgenomen interview. Daaruit blijkt dat verdachte het kennelijke doel had ruchtbaarheid te geven aan die uitlatingen.
6.1 De in de Nederlandse taal - zakelijk - weergegeven verklaring van verdachte “<i>Maar het feit is dat hij een pathologische leugenaar is</i>” is niet kwalificeerbaar als een strafbaar feit, omdat aannemelijk is dat die verklaring het gevolg is van de door verdachte begrepen beschuldiging van <i>[naam slachtoffer]</i>, dat verdachte corrupt zou zijn. Bedoelde verklaring moet gezien worden in het licht van het gangbare Arubaanse publieke debat tussen politici en valt daarom binnen het grond- en verdragsrechtelijk recht van verdachte op vrijheid van meningsuiting. Wat betreft bedoelde bewezen verklaarde uitlating zal verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2 Het overige bewezen verklaarde levert op: <b>SMAAD</b>, strafbaar gesteld bij het eerste lid van artikel 273 van het Wetboek van Strafrecht.
<u>Rechtvaardigingsgronden</u>
7.1 Het bewezen verklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die deze strafbaarheid opheffen of uitsluiten. Klaarblijkelijk handelen van verdachte in het algemeen belang of ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen of andermans belangen in de zin van het derde lid van artikel 273 van het Wetboek van Strafrecht is niet aannemelijk geworden. Voor de motivering van dat oordeel wordt verwezen naar het hiervoor onder 5.4 en 5.5 overwogene. In het licht van die overwegingen heeft nog te gelden dat verdachte - voor zover hij dat heeft betoogd - niet te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het algemeen Arubaanse belang de bewezen verklaarde uitlatingen eiste.
7.2 Wat betreft het beroep van verdachte op zijn grond- en verdragsrechtelijk recht op vrijheid van meningsuiting, tegen de achtergrond van de in de rechtspraak aangenomen maatstaf dat de grenzen van die vrijheid ruimer moeten worden getrokken in een situatie waarin iemand zich verdedigt tegen een strafrechtelijke aangifte en in een situatie van een publiek debat tussen politici, wordt het volgende overwogen. Niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een publiek debat tussen politici over pedofilie, temeer omdat verdachte zelf heeft verklaard in zijn laatste woord dat hij een dergelijk debat met <i>[naam slachtoffer]</i> wilde uitlokken met de bewezen verklaarde uitlatingen. Verdachte, als door de wol geverfde politicus, miskent daarmee dat een onderwerp als pedofilie op andere dan zijn wijze dient te worden aangebracht op de politieke agenda, bijvoorbeeld door een neutraal te achten verwijzing naar toenemende cijfers betreffende veroordelingen van personen voor het plegen van ontucht met minderjarigen. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake was van een zekere verdediging van verdachte tegen de strafrechtelijke klachten van <i>[naam slachtoffer]</i>. Een dergelijke verdediging valt ook niet te rijmen met het feit dat bedoelde uitlatingen ongefundeerd waren en zijn.
7.3 Slotsom te dezen luidt dat verdachte zijn grond- en verdragsrechtelijk recht op vrijheid van meningsuiting met zijn ongefundeerde beschuldiging van <i>[naam slachtoffer]</i> van pedofilie en instandhouding en verdere verspreiding van ongefundeerde geruchten daarover dermate grovelijk heeft overschreden dat verdachte zonder meer binnen de reikwijdte is gekomen van de hiervoor onder 6.2 vermelde strafbepaling uit het Wetboek van Strafrecht. Die bepaling beoogt de aanspraak van een ieder - dus ook <i>[naam slachtoffer]</i> - op zijn eer en goede naam te beschermen, en geldt als wettelijke bepaling die voorziet in een dringende maatschappelijke behoefte (in de zin van artikel 10 EVRM) om de vrijheid van meningsuiting van verdachte ten aanzien van uitlatingen als de onderhavige van overheidswege te beperken. Hierbij wordt nog overwogen dat het Gerecht niet tot een ander oordeel zou komen indien wèl sprake was van het door verdachte bedoelde publieke debat of de door verdachte bedoelde verdediging. Ook in die gevallen is naar het oordeel van het Gerecht binnen de Arubaanse (politieke) cultuur geen ruimte voor dergelijke ongefundeerde uitlatingen van de ene jegens de andere politicus en evenmin is binnen de Arubaanse cultuur ruimte om ter verdediging tegen strafrechtelijke klachten als die van <i>[naam slachtoffer]</i> door te blijven gaan met zulke uitlatingen.
<u>Schulduitsluitingsgronden</u>
7.4 Verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte opheffen of uitsluiten.
8. Oplegging van straf en/of maatregel
8.1 Bij de bepaling van de straf heeft het Gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen is bewezen en strafbaar verklaard, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
8.2 Verdachte heeft om voor hem moverende redenen tijdens een interview <i>[naam slachtoffer]</i> opzettelijk ongefundeerd beschuldigd van pedofilie en opzettelijk ongefundeerde geruchten daarover in elk geval in stand gehouden en verder verspreid. Aldus heeft verdachte de eer en goede naam van <i>[naam slachtoffer]</i> als persoon - maar ook in zijn hoedanigheid van Rooms-katholiek priester én politicus - op grove en ingrijpende wijze aangerand. Dit klemt temeer omdat bedoelde uitlatingen juist door deze verdachte als vooraanstaand Arubaans politicus - waarvan de juistheid van zijn uitlatingen door zijn politieke aanhangers al snel wordt aangenomen - in de overwegend Rooms-katholiek gezinde kleinschalige Arubaanse samenleving zijn gedaan. Verdachte heeft zich binnen die samenleving ten koste van zijn slachtoffer in ernstige mate misdragen, wat het Gerecht verdachte zwaar aanrekent. In het voordeel van verdachte heeft te gelden dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
8.3 Het Gerecht volgt de officier van justitie niet in zijn eis. Die eis zag kennelijk op de kwalificatie smaad, meermalen gepleegd, maar die kwalificatie volgt niet uit het bewezen en strafbaar verklaarde. Daar komt bij dat die eis onvoldoende rekening houdt met de omstandigheid, en daar heeft verdachte terecht in zijn laatste woord op gewezen, dat sprake is van oude - in december 2007 - voorgevallen feiten.
8.4 Het Gerecht komt tot het oordeel dat een vrijheidstraf van na te melden duur aan verdachte moet worden opgelegd, omdat de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zou worden. Die straf zal in zijn geheel voorwaardelijk worden opgelegd en geldt mede ter stimulering van verdachte om niet opnieuw een soortgelijk misdrijf te plegen in de aan die straf te verbinden proeftijd van na te melden duur. Als bijzondere voorwaarde daarbij zal worden bepaald dat verdachte zich gedurende die proeftijd zal moeten onthouden van enige directe of indirecte beschuldiging van of uitlating over <i>[naam slachtoffer]</i> ter zake van pedofilie.
9.1 Ter terechtzitting heeft (de raadsman van) verdachte de stelling van <i>[naam slachtoffer]</i> dat hij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen en strafbaar verklaarde, niet of onvoldoende weersproken. Dat brengt mee dat die stelling vast komt te staan.
9.2 Evenwel moet de vordering van <i>[naam slachtoffer]</i> niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de hoogte van bedoelde schade niet eenvoudig valt vast te stellen. <i>[naam slachtoffer]</i> legt immers aan zijn vordering tevens ten gronde dat hij - naar het Gerecht begrijpt - naast materiële ook immateriële schade heeft geleden en nog lijdt door het niet kunnen krijgen van een baan als gevolg van de bewezen en strafbaar verklaarde uitlatingen van verdachte. De verdediging heeft echter aangevoerd dat er geen causaal verband bestaat tussen bedoelde uitlatingen en het niet kunnen krijgen van een baan door <i>[naam slachtoffer]</i>. Dat verweer brengt mee dat op dit punt, al dan niet met toepassing van de in de rechtspraak ontwikkelde bewijsomkeerregel, bewijs zal moeten worden geleverd. Daarvoor bestaat in deze strafzaak echter geen ruimte. <i>[naam slachtoffer]</i> dient zijn vordering aan de burgerlijke rechter voor te leggen.
9.3 <i>[naam slachtoffer]</i> zal worden veroordeeld in de proceskosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
10. Toepasselijke wetsartikelen
De oplegging van de straf is, behalve op het hiervoor onder 6.2 reeds aangehaalde artikel, gegrond op de artikelen 17a, 17b, en 17c van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 395 van het Wetboek van Strafvordering.
-verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair telastgelegde zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
-verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastgelegd en spreekt hem daarvan vrij;
-verklaart het onder 6.1 besproken bewezen verklaarde feit niet strafbaar en ontslaat verdachte dienaangaande van alle rechtsvervolging;
-verklaart het overige bewezen verklaarde strafbaar en verdachte daarvoor strafbaar;
-kwalificeert het bewezen verklaarde als bovenomschreven;
-veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
-bepaalt dat deze straf in zijn geheel niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij het Gerecht later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op drie jaren, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt dan wel gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen of gedurende de proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
-bepaalt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van enige directe of indirecte beschuldiging van of uitlating over <i>[naam slachtoffer]</i> ter zake van pedofilie;
-verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering;
-veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2010 in aanwezigheid van de griffier.