ECLI:NL:OGEAA:2011:BQ8930
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Toegang tot rechtsbijstand voor gedetineerden in Aruba
In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben vier gedetineerden een verzoek ingediend tot toegang tot rechtsbijstand. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 43 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat bepaalt dat in gevallen waar het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend noodzakelijk maakt, een verzoek kan worden gedaan door de verdachte of degene met een rechtstreeks belang. De gedetineerden, die zich in de fase van executie van hun straf bevonden, stelden dat hun toegang tot rechtsbijstand beperkt was door de regels van het Korrektie Instituut Aruba (KIA). Het verzoekschrift werd ingediend op 28 februari 2011, en de behandeling vond plaats op 8 maart 2011, waarbij de raadsman, mr. J.F.M. Zara, en de gedetineerden het verzoek toelichtten.
Het Openbaar Ministerie (OM) was ook aanwezig en voerde aan dat er geen bewijs was dat mr. Zara namens de gedetineerden optrad, en dat er geen officieel verzoek was gedaan om hem te spreken. De gedetineerden erkenden dat zij in de eerste twee weken na een incident op 20 februari 2011 geen verzoek hadden gedaan om mr. Zara te spreken, maar gaven aan dat zij dat wel hadden gewild. De rechter oordeelde dat, hoewel de gedetineerden aanvankelijk niet ontvankelijk waren, zij hun verzoekschrift hadden bekrachtigd door te bevestigen dat zij mr. Zara wilden spreken.
Uiteindelijk oordeelde de rechter dat, gezien de toezegging van het OM dat mr. Zara op eerste verzoek zou worden toegelaten, er geen dringende noodzaak meer was voor de gevraagde voorziening. Het verzoek werd afgewezen, en de rechter benadrukte dat de meer principiële vraag over de toegang tot rechtsbijstand in de toekomst buiten het bestek van het verzoekschrift viel. De beschikking werd uitgesproken op 9 maart 2011 in aanwezigheid van de griffier.