Vonnis van 19 mei 2011
K.G. no. 940 van 2011
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
Vonnis in kort geding tussen:
[eiseres], wonende te Aruba,
EISERES, hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaten mrs. D. Canwood en A.A.D.A. Carlo,
de naamloze vennootschap CATASHI HOLDING N.V., gevestigd te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: Catashi,
gemachtigde: de advocaat mr. R. Marchena.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingediend op 29 april 2011;
- de griffiersaantekeningen van de behandeling ter openbare terechtzitting op 18 mei 2011, waar de gemachtigden van partijen een aantal bescheiden hebben overgelegd welke zij op voorhand reeds hadden toegestuurd, waar zij het woord hebben gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnota’s en waar zij op elkaars stellingen hebben gereageerd.
2.1 In januari 2011 heeft [eiseres] een huisartsenpraktijk gevoerd in het pand van Catashi aan het adres [adres] (de praktijkruimte).
2.2 Met betrekking tot de praktijkruimte bestaat een concept huurovereenkomst, waarin Catashi als huurder is opgenomen en de naamloze vennootschap Huisartsenpraktijk [eiseres] N.V. (hierna: Huisartsenpraktijk [eiseres]) als huurder.
2.3 Bij brief van 31 januari 2011 heeft de advocaat mr J.P.Sjiem Fat - namens [eiseres] - Catashi onder meer als volgt bericht:
<small>‘Cliënte, mw dr. [eiseres], heeft mij uw schrijven d.d. 20 januari 2011 ter hand gesteld met het verzoek om deze te beantwoorden.
Het is inderdaad zo dat er, in aanloop van de vestiging van cliënte als huisarts op Aruba onder andere met u gesprekken zijn gevoerd voor de eventuele verhuur van de huisartsenpraktijkruimte te Santa Cruz adres]. Tijdens de onderhandelingen werd afgesproken dat:
- de huurprijs Afl. 3.500 zou bedragen;
- de huur voor een termijn van 5 jaar zou worden aangegaan;
- uw voormalige assistente bij cliënte in dienst zou treden;
- partijen over de overige voorwaarden van de huurovereenkomst verder zouden onderhandelen om te komen tot een voor beide partijen aanvaardbare overeenkomst. U zou cliënte een aanbod doen van de te sluiten huurovereenkomst;
- dat cliënte vooruitlopend op een eventuele nog te sluiten overeenkomst haar cliënte intrek zou nemen in de ruimte te Santa Cruz [adres].’</small>
Verder laat de raadsman van [eiseres] in deze brief onder meer weten het in de conceptovereenkomst neergelegde aanbod te verwerpen.
2.4 Catashi heeft op 27 april 2011 conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van [eiseres] onder het Uitvoeringsorgaan Algemeen Ziektekosten Verzekering (het UAZV) en onder de naamloze vennootschap Caribbean Mercantile Bank N.V. (CMB).
3. DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 [eiseres] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, opheffing met directe ingang van de onder 2.4 genoemde beslagen met veroordeling van Catashi in de kosten van deze procedure.
3.2 Catashi concludeert dat het gerecht die vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, verder worden ingegaan.
4.1 Van spoedeisend belang is genoegzaam gebleken.
4.2 Volgens art. 705 lid 2 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) dient beslag te worden opgeheven bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen of indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, met inachtneming van de beperkingen van de kort geding procedure, aannemelijk te maken dat sprake is van vormverzuim of dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De kort geding rechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan bovendien niet geschieden los van een afweging van de wederzijdse belangen.
4.3 [eiseres] heeft aangevoerd dat zij niet op het voornemen tot het leggen van beslag is gehoord, ondanks dat zij het beslag met een brief aan het gerecht had ‘zwart gemaakt’. Voor zover [eiseres] aldus beoogt te stellen dat het beslag moet worden opgeheven wegens verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, wordt als volgt overwogen. De praktijk van het ‘zwart maken’ van beslagen is niet op de wet gebaseerd. Weliswaar wordt daarmee toepassing gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, doordat de beslagschuldenaar wordt gehoord voordat op het verzoek tot beslaglegging wordt beslist, maar dit is gebaseerd op een afspraak tussen de beslagschuldenaars en het gerecht, zoals neergelegd in de artikelen 47 en 48 van het Procesreglement voor civiele zaken in De Nederlandse Antillen en Aruba. Een (wettelijk) recht of waarborg om vooraf gehoord te worden wordt door het ‘zwart maken’ niet verkregen. Bovendien is het belang van de beslagschuldenaar en het beginsel van hoor en wederhoor op andere wijze gewaarborgd, namelijk door de in artikel 705 Rv voorziene mogelijkheid om in kort geding opheffing van het beslag te vorderen. Voor zover [eiseres] zich erop beroept dat zij in haar vertrouwen dat zij vooraf gehoord zou worden beschaamd is, is dat vertrouwen gelet op het voorgaande dan ook niet gebaseerd op de wet noch op het gedrag van de wederpartij, maar op een afspraak met het gerecht waaraan geen rechten worden ontleend. De enkele omstandigheid dat [eiseres] niet is gehoord op het voornemen tot het leggen van beslag, maakt op zichzelf dus nog niet dat sprake is van een vormverzuim dat moet leiden tot opheffing van de beslagen.
4.4 De vordering waarvoor beslag is gelegd vloeit volgens Catashi voort uit een tussen haar en [eiseres] tot stand gekomen huurovereenkomst. [eiseres] heeft het bestaan van deze overeenkomst gemotiveerd betwist. Zij stelt dat tussen haar en Catashi nooit een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Partijen hebben weliswaar gesprekken gevoerd over het huren van de praktijkruimte en over de voorwaarden waaronder dat zou moeten gebeuren en [eiseres] is, vooruitlopend op te bereiken overeenstemming over de huur, in januari 2011 ook al in de ruimte getrokken en praktijk gaan voeren, maar overeenstemming is uiteindelijk nooit tot stand gekomen. Niet alleen bleek de ruimte [eiseres] om verschillende redenen niet te bevallen, maar ook kreeg zij in januari 2011 een conceptovereenkomst voorgelegd, waarin zij zich totaal niet kon vinden, zodat zij het aanbod heeft verworpen, aldus steeds [eiseres]. Zij stelt verder dat indien al sprake zou zijn van een huurovereenkomst, deze niet is gesloten tussen Catashi en [eiseres] (persoonlijk), maar tussen Catashi en Huisartsenpraktijk [eiseres]. Dit blijkt volgens [eiseres] ook uit de door haar overgelegde conceptovereenkomst waarin Huisartsenpraktijk [eiseres] als huurder staat vermeld en niet [eiseres] persoonlijk (zie 2.2).
4.5 Catashi heeft de stellingen van [eiseres] gemotiveerd betwist en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Catashi stelt wel degelijk sprake is van een overeenkomst tussen haar en [eiseres]. Deze is volgens Catashi al in november 2010 mondeling tot stand gekomen tijdens diverse gesprekken tussen [eiseres] en [directeur van Catashi], de directeur van Catashi. Daarbij is overeenstemming bereikt over de maandelijkse huursom, de duur van de overeenkomst en het ‘overnemen’ van de dienstbetrekking van de doktersassistente. Ook werd afgesproken dat over de overige voorwaarden nog zou worden onderhandeld en dat [eiseres] vooruitlopend daarop al haar intrek in de praktijkruimte zou nemen vanaf 1 januari 2011. Dat aldus sprake was van een overeenkomst blijkt volgens Catashi ook uit de door haar overgelegde verklaringen van de doktersassistente waarin (onder meer) staat dat zij in november 2011 door [directeur van Catashi] aan [eiseres] werd voorgesteld als de arts die vanaf 1 januari 2011 de praktijk en de huur van de praktijkruimte zou overnemen. Verder heeft Catashi een verklaring van de zoon van [directeur van Catashi] overgelegd waarin hij (onder meer) verklaart dat hij medio november 2010 door zijn vader werd gebeld met de mededeling dat [eiseres] zijn praktijk en de huur van de praktijkruimte zou overnemen. Catashi wijst er verder op dat eerst na het tot stand komen van de overeenkomst Huisartsenpraktijk[eiseres] is opgericht, namelijk half december 2010 en dat het op voorstel van de raadsman van Catashi is geweest dat niet [eiseres], maar Huisartsenpraktijk [eiseres] in de conceptovereenkomst als huurder is genoemd. Tenslotte voert Catashi aan dat de gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst ook door [eiseres] is bevestigd, namelijk in de onder 2.3 weergegeven brief. In die brief wordt namens haar (en niet namens Huisartsenpraktijk [eiseres]) bevestigd dat tijdens de onderhandelingen afspraken werden gemaakt over de huurprijs, de duur van de overeenkomst, over het feit dat de doktersassisente bij [eiseres] in dienst zou treden en dat over de overige voorwaarden nog zou worden onderhandeld. Gelet op deze gemotiveerde betwisting is het gerecht van oordeel dat [eiseres] niet summierlijk de ondeugdelijkheid van het door Catashi ingeroepen recht jegens haar heeft aangetoond.
4.6 [eiseres] heeft subsidiair aangevoerd dat de grootte van het bedrag waarvoor het beslag is verleend moet worden gesteld op maximaal Afl. 21.312,00, in plaats van Afl. 250.000,00. Zij stelt daartoe dat zelfs indien sprake zou zijn van een huurovereenkomst tussen [eiseres] en Catashi, Catashi de plicht heeft de schade te beperken, zodat zij bij de schadeberekening niet mag uitgaan van gederfde huur over de volledige periode van vijf jaar (minus één al wel betaalde maand). Catashi heeft zich hier slechts tegen verweerd door aan te voeren dat voor het leggen van het beslag de grootte van de vordering nog niet hoeft vast te staan. Hoewel dit op zichzelf juist is, gaat Catashi daarbij eraan voorbij dat met de voorlopige begroting van de vordering waarvoor beslag wordt gelegd beslagvoet wel degelijk rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de schadebeperkingsplicht. Met in achtneming van de omstandigheden van het geval zal het gerecht de beslagen opheffen voor zover deze zijn gelegd voor een bedrag hoger dan Afl. 100.000,00.
4.7 Verder heeft [eiseres] subsidiair aangevoerd dat zij onredelijk zwaar door de gelegde beslagen wordt getroffen. Zij stelt dat het beslag onder het UAZV de financiële huishouding van haar huisartsenpraktijk heeft lamgelegd omdat het maandelijkse UAZV honorarium geheel wordt geraakt door dit beslag. Hierdoor wordt het uitvoeren van de huisartsenpraktijk onmogelijk gemaakt. Verder voert zij aan dat de beslagen onder de CMB ook onredelijk bewarend zijn. Eén van de rekeningen bevat uitsluitend geld van haar moeder, die daardoor niet kan beschikken over haar pensioen en haar salaris, terwijl het beslag op de andere getroffen rekening van [eiseres] onnodig en disproportioneel is, aldus [eiseres]. Meer subsidiair heeft [eiseres] nog verzocht het beslag te beperken tot één derde deel van het UAZV-honorarium dat maandelijks door de UAZV wordt uitgekeerd. Ter zitting heeft zij daarbij nog gesteld dat dit meer dan voldoende zekerheid biedt voor de door Catashi gepretendeerde vordering. Catashi heeft betwist dat [eiseres] onredelijk zwaar wordt getroffen door het beslag onder de CMB en stelt dat het beslag onder UAZV UAZV alleen onvoldoende zekerheid biedt. Nu het gerecht van oordeel is dat het beslag moet worden beperkt tot het bedrag van Afl. 100.000,00, zoals hierboven is overwogen, brengt een belangenafweging echter mee dat het onder het UAZV gelegde beslag zonder beperking als onevenredig bezwarend voor [eiseres] moet worden aangemerkt. Omdat Catashi ter zitting bovendien heeft gesteld genoegen te kunnen nemen met handhaving van het beslag onder het UAZV voor één derde deel, is het gerecht van oordeel, alle belangen tegen elkaar afwegend, dat de gelegde beslagen onder de CMB moeten worden opgeheven en dat het beslag onder het UAZV moet worden beperkt tot één derde deel van het door UAZV aan [eiseres] uit te keren honorarium.
4.8 In de omstandigheid dat partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld ziet het gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
5.1 heft op de op 27 april 2011 door Catashi gelegde conservatoire derdenbeslagen ten laste van [eiseres] onder de naamloze vennootschap Caribbean Mercantile Bank N.V.;
5.2 heft op het 27 april 2011 door Catashi gelegde conservatoire derdenbeslag ten laste van [eiseres] onder het Uitvoeringsorgaan Algemeen Ziektekosten Verzekering, voor zover dat beslag het bedrag van Afl. 100.000,00 te boven gaat;
5.3 beveelt Catashi het op 27 april 2011 door haar gelegde conservatoire derdenbeslag ten laste van [eiseres] onder het Uitvoeringsorgaan Algemeen Ziektekosten Verzekering te beperken tot één derde deel (1/3 deel) van het honorarium dat aan [eiseres] wordt uitgekeerd;
5.4 compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
5.5 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op donderdag 19 mei 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.