ECLI:NL:OGEAA:2012:BY4616

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 696 van 2011
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en smaad door beschuldiging van pedofilie door parlementariër

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde eiser, een parlementariër, schadevergoeding van gedaagde, eveneens een parlementariër, wegens onrechtmatige uitlatingen die hij had gedaan over eiser. De uitlatingen betroffen beschuldigingen van pedofilie, die door gedaagde tijdens een radio-interview werden gedaan. Eiser stelde dat deze beschuldigingen zijn eer en goede naam ernstig hadden aangetast. Het Gerecht oordeelde dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door ongefundeerde beschuldigingen te uiten, wat leidde tot een veroordeling tot schadevergoeding. Het vonnis, uitgesproken op 14 november 2012, stelde vast dat gedaagde niet kon aantonen dat zijn uitlatingen gerechtvaardigd waren en dat hij de grenzen van de vrijheid van meningsuiting had overschreden. Eiser vorderde een schadevergoeding van Afl. 86.862,89, maar het Gerecht kende hem uiteindelijk Afl. 20.000,00 toe voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering tot materiële schade werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis benadrukte de ernst van de beschuldigingen en de impact daarvan op de reputatie van eiser, die ook als Rooms-katholiek priester en politicus fungeerde. Het Gerecht concludeerde dat de uitlatingen van gedaagde niet alleen ongefundeerd waren, maar ook schadelijk voor de samenleving.

Uitspraak

Vonnis van 14 november 2012
Behorend bij AR 696 van 2011
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[eiser], wonende te Aruba,
EISER, hierna ook te noemen: [eiser],
procederende in persoon, voorheen was de gemachtigde: de advocaat mr. A.L.A.C. Flanegin,
tegen:
[gedaagde], wonende te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigden: de advocaten mr. A.A. Ruiz en mr. I.R. [gedaagde].
1. DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 30 maart 2011 ter griffie ingediende verzoekschrift, voorzien van producties;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek, voorzien van producties;
- de conclusie van dupliek.
Vervolgens is vonnis verzocht, welk oorspronkelijk was bepaald op 14 december 2011.
2. DE VASTSTAANDE FEITEN
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde producties voorzover niet of onvoldoende bestreden, staat tussen partijen onder meer het volgende vast:
2.1 Bij vonnis van 16 december 2010 is [gedaagde] door dit gerecht wegens smaad veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, waarbij als bijzondere voorwaarde is bepaald dat [gedaagde] zich gedurende de proeftijd zal onthouden van enige directe of indirecte beschuldiging van of uitlating over [eiser] ter zake van pedofilie. Dit vonnis luidt, voor zover hier van belang:
‘(…)
Bewezenverklaring
4.1 Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair aan hem telastgelegde heeft begaan, in dier voege dat het Gerecht bewezen acht:
dat hij op (…) 7 december 2007 (…) in Aruba opzettelijk de eer en de goede naam van [eiser] heeft aangerand door telastlegging van een (..) bepaald (…) feit (…) met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar met voornoemde doel aan
(…)
- radiostation Canal 90 (…)
-
- zakelijk (en in het Nederlands) weergegeven - medegedeeld:
(…)
dat mijnheer [eiser] blijft insinueren dat er corruptie is en ik zeg dat mijn antwoord op dit is: “het is dezelfde waarheid als de insinuaties dat mijnheer [eiser] pedofiel is …. Er zijn aanhoudende geruchten dat dat het geval is. Dat er gevallen zijn van pedofilie, persisterende geruchten die constant sterker worden. En wat ik in mijn artikel heb gezet is: zeg me met wie je omgaat en ik zeg je wie je bent. En we weten allemaal dat er personen rond mijnheer [eiser] zijn die veroordeeld zijn of er mee weggekomen zijn terzake pedofilie…. ik kan hem ook betichten dat hij met mensen omgaat die zich aan pedofilie schuldig hebben gemaakt en geruchten zijn aanhoudend dat er zijn zoals hij zelf heeft aangehaald, dat de korps bestaat waar hij is geweest…. Maar het feit is dat hij een pathologische leugenaar is.” (…)
Nadere bewijsmotivering
(…)
5.3 Verdachte heeft ten overstaan van de politie en bij gelegenheid van het laatste woord verklaard, wat door zijn raadsman ter zitting is benadrukt, dat hij met de bewezen verklaarde uitlatingen geen opzet had om de eer en goede naam van [eiser] aan te randen. Hierover het volgende.
5.4 Volgens verdachte wilde hij - kort gezegd - met zijn uitlatingen de Arubaanse samenleving waarschuwen voor mensen als [eiser], omdat er volgens verdachte binnen die samenleving aanhoudende en hardnekkige geruchten rond gingen dat [eiser] betrokken zou zijn of zich schuldig zou hebben gemaakt aan pedofilie. Dit verweer van verdachte wordt verworpen reeds omdat verdachte ten overstaan van de politie verder nog heeft verklaard dat hij zijn door hem genoemde waarschuwingen heeft geuit voor het geval bedoelde geruchten op waarheid zouden berusten. Verdachte “waarschuwt” aldus onder (verdere) verdachtmaking van [eiser] van pedofilie, oftewel het plegen van ontucht met minderjarigen, waarvan hij kennelijk niet of niet zeker weet dat [eiser] zich daaraan ooit schuldig heeft gemaakt. Ook ter zitting heeft verdachte - onder gebruikmaking van zijn zwijgrecht, terwijl het juist (wat door de officier van justitie vooropgesteld nog is benadrukt) op zijn weg had gelegen om te dezen duidelijkheid te verschaffen - niet willen of kunnen verklaren uit welke feiten of omstandigheden kan worden opgemaakt dat [eiser] zich ooit schuldig heeft gemaakt aan pedofilie. Dergelijke feiten of omstandigheden zijn ook niet gebleken.
5.5 Onder de hiervoor geschetste omstandigheden valt er naar het oordeel van het Gerecht niets te waarschuwen in de door verdachte aangegeven zin. Verdachte heeft - en in het midden kan blijven of hij al dan niet de bron daarvan is - ongefundeerde bijzonder kwalijk te achten geruchten de persoon van [eiser] betreffende in elk geval in stand gehouden en verder verspreid. Daar komt nog bij dat verdachte [eiser] onmiskenbaar en direct - dus niet in de “geruchtenvorm” - heeft neergezet als pedofiel met de woorden: “(…) zeg me met wie je omgaat en ik zeg je wie je bent. En we weten allemaal dat er personen rond mijnheer [eiser] zijn die veroordeeld zijn of er mee weggekomen zijn terzake pedofilie”.
5.6 Eén en ander brengt mee dat het niet aannemelijk is dat verdachte geen opzet had om de eer en goede naam van [eiser] aan te randen met de bewezen verklaarde uitlatingen. Hierbij wordt nog overwogen dat verdachte de bewezen verklaarde uitlatingen heeft gedaan tijdens een door of namens een radiostation afgenomen interview. Daaruit blijkt dat verdachte het kennelijke doel had ruchtbaarheid te geven aan die uitlatingen.
(…)
7. Strafbaarheid
Rechtvaardigingsgronden
7.1 Het bewezen verklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die deze strafbaarheid opheffen of uitsluiten. Klaarblijkelijk handelen van verdachte in het algemeen belang of ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen of andermans belangen in de zin van het derde lid van artikel 273 van het Wetboek van Strafrecht is niet aannemelijk geworden. Voor de motivering van dat oordeel wordt verwezen naar het hiervoor onder 5.4 en 5.5 overwogene. In het licht van die overwegingen heeft nog te gelden dat verdachte - voor zover hij dat heeft betoogd - niet te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het algemeen Arubaanse belang de bewezen verklaarde uitlatingen eiste.
7.2 Wat betreft het beroep van verdachte op zijn grond- en verdragsrechtelijk recht op vrijheid van meningsuiting, tegen de achtergrond van de in de rechtspraak aangenomen maatstaf dat de grenzen van die vrijheid ruimer moeten worden getrokken in een situatie waarin iemand zich verdedigt tegen een strafrechtelijke aangifte en in een situatie van een publiek debat tussen politici, wordt het volgende overwogen. Niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een publiek debat tussen politici over pedofilie, temeer omdat verdachte zelf heeft verklaard in zijn laatste woord dat hij een dergelijk debat met [eiser] wilde uitlokken met de bewezen verklaarde uitlatingen. Verdachte, als door de wol geverfde politicus, miskent daarmee dat een onderwerp als pedofilie op andere dan zijn wijze dient te worden aangebracht op de politieke agenda, bijvoorbeeld door een neutraal te achten verwijzing naar toenemende cijfers betreffende veroordelingen van personen voor het plegen van ontucht met minderjarigen. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake was van een zekere verdediging van verdachte tegen de strafrechtelijke klachten van [eiser]. Een dergelijke verdediging valt ook niet te rijmen met het feit dat bedoelde uitlatingen ongefundeerd waren en zijn.
7.3 Slotsom te dezen luidt dat verdachte zijn grond- en verdragsrechtelijk recht op vrijheid van meningsuiting met zijn ongefundeerde beschuldiging van [eiser] van pedofilie en instandhouding en verdere verspreiding van ongefundeerde geruchten daarover dermate grovelijk heeft overschreden dat verdachte zonder meer binnen de reikwijdte is gekomen van de hiervoor onder 6.2 vermelde strafbepaling uit het Wetboek van Strafrecht. Die bepaling beoogt de aanspraak van een ieder - dus ook [eiser] - op zijn eer en goede naam te beschermen, en geldt als wettelijke bepaling die voorziet in een dringende maatschappelijke behoefte (in de zin van artikel 10 EVRM) om de vrijheid van meningsuiting van verdachte ten aanzien van uitlatingen als de onderhavige van overheidswege te beperken. Hierbij wordt nog overwogen dat het Gerecht niet tot een ander oordeel zou komen indien wèl sprake was van het door verdachte bedoelde publieke debat of de door verdachte bedoelde verdediging. Ook in die gevallen is naar het oordeel van het Gerecht binnen de Arubaanse (politieke) cultuur geen ruimte voor dergelijke ongefundeerde uitlatingen van de ene jegens de andere politicus en evenmin is binnen de Arubaanse cultuur ruimte om ter verdediging tegen strafrechtelijke klachten als die van [eiser] door te blijven gaan met zulke uitlatingen.
(…)
8. Oplegging van straf en/of maatregel
8.1 Bij de bepaling van de straf heeft het Gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen is bewezen en strafbaar verklaard, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
8.2 Verdachte heeft om voor hem moverende redenen tijdens een interview [eiser] opzettelijk ongefundeerd beschuldigd van pedofilie en opzettelijk ongefundeerde geruchten daarover in elk geval in stand gehouden en verder verspreid. Aldus heeft verdachte de eer en goede naam van [eiser] als persoon - maar ook in zijn hoedanigheid van Rooms-katholiek priester én politicus - op grove en ingrijpende wijze aangerand. Dit klemt temeer omdat bedoelde uitlatingen juist door deze verdachte als vooraanstaand Arubaans politicus - waarvan de juistheid van zijn uitlatingen door zijn politieke aanhangers al snel wordt aangenomen - in de overwegend Rooms-katholiek gezinde kleinschalige Arubaanse samenleving zijn gedaan. Verdachte heeft zich binnen die samenleving ten koste van zijn slachtoffer in ernstige mate misdragen, wat het Gerecht verdachte zwaar aanrekent. In het voordeel van verdachte heeft te gelden dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
8.3 Het Gerecht volgt de officier van justitie niet in zijn eis. Die eis ziet kennelijk op de kwalificatie smaad, meermalen gepleegd, maar die kwalificatie volgt niet uit het bewezen en strafbaar verklaarde. Daar komt bij dat die eis onvoldoende rekening houdt met de omstandigheid, en daar heeft verdachte terecht in zijn laatste woord op gewezen, dat sprake is van oude - in december 2007 - voorgevallen feiten.’
[gedaagde] is niet in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 [eiser] vordert dat het gerecht [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen tot betaling van Afl 86.862,89 aan materiële en immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2 [gedaagde] voert verweer, strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van [eiser], dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3 Op de stellingen van partijen zal, voor zover nodig, bij de beoordeling nader worden ingegaan.
4. DE BEOORDELING
4.1 De grondslag van de vordering van [eiser] is dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem – kort gezegd – te beschuldigen van pedofilie. [eiser] wijst daarbij op het onder 2.1 genoemde veroordelende vonnis. [gedaagde] heeft gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2011 (LJN BQ2302) en stelt dat de Hoge Raad daarin heeft bepaald dat de vrijheid van meningsuiting van een parlementariër niet onderworpen kan worden aan een oordeel van de (civiele of straf)rechter. Het gerecht begrijpt dat [gedaagde] aldus een beroep doet op de onbevoegdheid van het gerecht. Met zijn verweer gaat [gedaagde] echter eraan voorbij dat de Hoge Raad heeft overwogen dat met de parlementaire immuniteit niet verenigbaar is dat de rechter zich begeeft in een beoordeling van de civiel- of strafrechtelijke toelaatbaarheid van in het parlement gedane uitingen. In het onderhavige geval gaat het echter om uitspraken die niet plaatsvonden in een vergadering van de Staten, maar in een radio-interview. [gedaagde] miskent dat, hoewel voor politici ook buiten het parlement geldt dat zij meer zullen moeten verdragen dan gewone burgers, de vrijheid van meningsuiting buiten de Statenvergaderingen weldegelijk zijn begrenzing vindt in hetgeen maatschappelijk betamelijk is en dat de straf- en civiele rechter bevoegd is hierover te oordelen. Dat geldt zelfs indien het gaat om uitingen die een herhaling vormen van hetgeen in een parlementaire beraadslaging naar voren is gebracht. Dat de taak van een volksvertegenwoordiger en minister niet beperkt blijft tot zijn deelname aan parlementaire vergaderingen, vormt op zichzelf geen rechtvaardiging de in de wet neergelegde immuniteit uit te bereiden tot andere handelingen dan de beraadslagingen in de vergaderingen van de Staten of commissies daaruit (vgl HR 24 juni 1983, NJ 1984/801). Dit verweer slaagt dus niet en het gerecht acht zich bevoegd.
4.2 [gedaagde] heeft betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en voert onder meer aan dat de civiele rechter niet gebonden is aan een vonnis in een strafzaak. Ook dit is onjuist. Artikel 140 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba (Rv) bepaalt dat een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen vonnis, waarbij de strafrechter hier te lande heeft bewezen verklaard dat iemand een strafbaar feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit. Nu het onder 2.1 vermelde strafvonnis op tegenspraak is gewezen en dit inmiddels in kracht van gewijsde is, brengt dit mee dat het onrechtmatig handelen van [gedaagde] vaststaat, behoudens tegenbewijs. [gedaagde] voert – kort gezegd – aan dat hij niet zelf rechtstreekse beschuldigingen heeft geuit, maar dat hij slechts heeft gewezen op geruchten om daarmee de ongerustheid onder de bevolking hierover in de publiciteit te brengen. Daarnaast voert hij aan dat [eiser] zich in gezelschap bevond van een persoon die veroordeeld was voor ontucht met een minderjarige en dat hij naar deze persoon had verwezen. [eiser] moest, als politicus, volgens [gedaagde] bovendien een brede rug hebben en, zo begrijpt het gerecht, tegen een stootje kunnen, omdat politici in Aruba elkaar volgens [gedaagde] te pas en te onpas ‘voor rotte vis uitmaken’. [gedaagde] stelt zelf dat hij al eerder op deze stellingen in is gegaan en verwijst naar de conclusies en pleitaantekeningen in een andere civiele zaak en in de strafzaak, maar hij heeft deze niet overgelegd, zodat het gerecht daarvan geen kennis heeft kunnen nemen. Hetgeen [gedaagde] in de onderhavige procedure heeft aangevoerd levert geen andere onderbouwing op van zijn stelling dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld dan het door hem, blijkens het strafvonnis, tijdens het strafproces gevoerde verweer. Het gerecht is van oordeel dat [gedaagde] zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd om toegelaten te worden tot tegenbewijs.
4.3 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [gedaagde] zich onrechtmatig jegens [eiser] heeft gedragen door zich smadelijk uit te laten. Dit brengt mee dat [gedaagde] aansprakelijk is voor door [eiser] geleden schade ten gevolge van zijn onrechtmatig handelen. [eiser] heeft vergoeding van zowel immateriële als materiële schade gevorderd. Daarover wordt als volgt geoordeeld.
Immateriële schade
4.4 [gedaagde] vordert Afl. 50.000,00 als vergoeding voor de door hem geleden immateriële schade. Hij voert daartoe aan dat het handelen van [gedaagde] kwetsend is geweest en dat hij hierdoor veel psychisch leed heeft geleden. Daarnaast stelt hij reputatieschade te hebben opgelopen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] al immateriële genoegdoening heeft gekregen door de strafrechtelijke veroordeling, en de daarna door hem gehouden persconferentie. Daarmee gaat [gedaagde] eraan voorbij dat [eiser] in de strafzaak niet ontvankelijk is verklaard en dat het gerecht aan een inhoudelijke behandeling van zijn schadevergoedingsvordering dus niet is toegekomen. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] strafrechtelijk is veroordeeld brengt, anders dan [gedaagde] kennelijk voorstaat, nog niet mee dat daarmee eventuele immateriële schade ook geheel is weggenomen of vergoed. [gedaagde] voert aan dat [eiser] helemaal geen reputatieschade heeft geleden, door erop te wijzen dat politici in Aruba gewend zijn door het slijk te worden gehaald. In zijn strafvonnis heeft dit gerecht echter geoordeeld dat [gedaagde] de eer en goede naam van [eiser] als persoon - maar ook in zijn hoedanigheid van Rooms-katholiek priester én politicus - op grove en ingrijpende wijze heeft aangerand door [eiser] opzettelijk ongefundeerd te beschuldigen van pedofilie en door opzettelijk ongefundeerde geruchten daarover in stand te houden en verder te verspreiden. Anders dan [gedaagde] aanvoert heeft hij aldus de grens van wat ‘heel normaal’ wordt gevonden overschreden. In het licht van de omstandigheden van het geval en tegen de achtergrond van hetgeen in paragraaf 8.2 van het strafvonnis verder is overwogen, acht het gerecht een bedrag van Afl. 20.000,00 billijk ter compensatie van immateriële schade. Dat bedrag zal dan ook worden toegewezen.
4.5 [eiser] heeft wettelijke rente gevorderd en daartegen is geen afzonderlijk verweer gevoerd. De wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen vanaf de datum van het verzoekschrift, te weten 30 maart 2011, nu [eiser] geen andere ingangsdatum van die rente heeft gesteld of gevorderd.
Materiële schade
4.6 [eiser] vordert een bedrag van Afl. 36.862,89 als vergoeding voor de door hem geleden materiële schade. Dat bedrag is opgebouwd uit verschillende onderdelen, waarover als volgt wordt geoordeeld.
Misgelopen inkomsten
4.7 Allereerst stelt [eiser] dat hij door de uitspraken van [gedaagde] gedurende een jaar inkomsten is misgelopen, doordat hij als docent geen baan meer kon krijgen bij het Instituto Pedagogico Arubano (IPA), terwijl daar wel een vacature was en is. Voor de periode van augustus 2010 tot en met juli 2011 heeft hij daarom een vergoeding gevraagd van Afl. 26.184,14, welk bedrag is gebaseerd op de vergoeding die [eiser] kreeg toen hij in 2005 nog als docent bij het IPA werkzaam was. [gedaagde] heeft betwist dat [eiser] heeft gesolliciteerd en dat hij wegens de uitlatingen van [gedaagde] niet zou zijn aangenomen. Bovendien, zo voert [gedaagde] aan, blijkt niet dat [eiser] schadebeperkend is opgetreden door naar ander werk te solliciteren. [eiser] heeft daarop een verklaring overgelegd van een docente aan het IPA waaruit blijkt dat in 2010 is gesproken over een aanstelling van [eiser] bij het IPA, maar dat die aanstelling om haar onbekende redenen niet is doorgegaan. [eiser] heeft verder gesteld dat hij schadebeperkend heeft opgetreden door te gaan werken in het buitenland. Ondanks de nadere onderbouwing door [eiser], na de betwisting van [gedaagde], is niet duidelijk waarom de aanstelling aan het IPA niet is doorgegaan, hoeveel uur die aanstelling zou behelzen en tegen welk loon, terwijl [eiser] ook niet nader heeft onderbouwd in hoeverre zijn, door hem gestelde, schadebeperkende optreden van invloed is geweest op de door hem ingediende vordering. Zo heeft [eiser] bijvoorbeeld niet aangevoerd per wanneer hij in het buitenland is gaan werken, hoeveel hij met dat werk heeft verdiend, of hij in verband hiermee extra kosten heeft moet maken en dergelijke. Al met al heeft [eiser] naar het oordeel van het gerecht zijn stellingen onvoldoende onderbouwd om deze te kunnen toewijzen of om te worden toegelaten tot het bewijs ervan. De gevorderde materiële schade wordt om die reden in zoverre afgewezen.
Advocaatkosten
4.8 Naast gederfde inkomsten vordert [eiser] een bedrag van Afl. 3.178,75 voor door hem in de strafzaak gemaakte kosten en daarnaast Afl. 7.500,00 aan advocaatkosten voor de onderhavige procedure. Tegen de gevorderde advocaatkosten voert [gedaagde] aan dat die volgens vaste jurisprudentie niet kunnen worden gevorderd als schade, omdat die zijn inbegrepen in het liquidatietarief indien [eiser] in het gelijk wordt gesteld. Het gerecht overweegt als volgt.
4.9 De kosten die [eiser] heeft moeten maken in het beklag tegen de niet-vervolging zijn geen rechtstreekse schade ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [gedaagde], zodat zij om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.10 De kosten die [eiser] als benadeelde partij in de strafzaak heeft moeten maken zijn geen vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek. Krachtens artikel 380 Wetboek van Strafvordering van Aruba (Sv) jo. artikel 302 Sv had het gerecht bij een toewijzing van de benadeeldepartijvordering de verdachte in de kosten kunnen veroordelen die door de benadeelde partij zijn gemaakt. [eiser] is als benadeelde partij echter niet ontvankelijk verklaart en komt derhalve niet voor vergoeding van die kosten in aanmerking.
4.11 Met betrekking tot de advocaatkosten voor de onderhavige procedure geldt dat daarop de regels inzake de proceskosten van toepassing zijn, zodat zij, ingevolge artikel 63a Rv, moeten worden afgewezen voor zover zij de vergoeding conform het liquidatietarief overstijgen. [gedaagde] zal wel, als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
5. DE BESLISSING
De rechter in dit gerecht, recht doende:
- veroordeelt [gedaagde] tot voldoening aan [eiser] van het bedrag van Afl. 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 maart 2011 tot aan de voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op: Afl. 2.566,00;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 november 2012 in aanwezigheid van de griffier.