ECLI:NL:OGEAA:2013:27

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
A.R. nr. 3299 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rolbeslissing inzake procesrecht en recht op pleidooi in civiele procedure

In deze rolbeslissing van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gedateerd 6 november 2013, wordt de procedure tussen New India Assurance Representative N.V. en House of Japan @ South Beach N.V. behandeld. De zaak betreft een verklaring in het kader van een executieprocedure waarbij de derde beslagene, [x], betrokken is. De rolrechter constateert dat er geen uitstel is overeengekomen voor het nemen van de conclusie van repliek door New India, wat leidt tot de beslissing om akte van niet-dienen te verlenen. New India had verzocht om pleidooi, maar de rolrechter oordeelt dat er geen recht op pleidooi bestaat in deze fase van de procedure, aangezien het Arubaans procesrecht geen expliciet recht op pleidooi in eerste aanleg kent. De rolrechter verwijst naar de relevante artikelen in het Arubaans Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het EVRM, en concludeert dat de behandeling van de zaak mondeling kan plaatsvinden, maar dat dit niet automatisch leidt tot een recht op pleidooi. De rolbeslissing benadrukt dat de geëxecuteerde als derde partij is verschenen in de hoofdzaak en dat New India dient te repliceren op het antwoord van [x]. De uitspraak houdt in dat de akte van niet-dienen voor repliek aan New India ten aanzien van [x] wordt gehandhaafd, en dat verdere beslissingen ten aanzien van [x] worden aangehouden totdat de zaak tussen New India en House of Japan in staat van wijzen is.

Uitspraak

Beslissing van 6 november 2013
Behorend bij A.R. nr. 3299 van 2012

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

ROLBESLISSING
in de zaak van:

NEW INDIA ASSURANCE REPRESENTATIVE N.V.

te Aruba,
hierna ook te noemen: New India,
gemachtigde: de advocaat mr. E.J.M. Lotter Homan,
tegen:

HOUSE OF JAPAN @ SOUTH BEACH N.V.

te Aruba,
hierna ook te noemen: House of Japan,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
en

[x],

te Aruba
hierna ook te noemen: [x]
in persoon.

De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het inleidend verzoek;
  • het verzoek oproeping geëxecuteerde;
  • de rolbeschikking van 27 februari 2013 tot oproeping van [x];
  • de conclusie van antwoord van House of Japan;
  • de conclusie van antwoord van [x];
  • de rolbeslissing van 25 september 2013 tot verwijzing naar de rolzitting van 23 oktober 2013 voor repliek peremptoir P1;
  • de kennisgeving op de rol van 23 oktober 2013 dat tussen New India en House of Japan nader uitstel werd overeengekomen.

DE BEOORDELING

1.
Op de rolzitting van 23 oktober 2013 is door de rolrechter geconstateerd dat tussen New India en [x] geen nader uitstel voor het nemen van de conclusie van repliek is overeengekomen.
2.
De (rol)gemachtigde heeft zich op het standpunt gesteld dat dat niet nodig is omdat [x] ten opzichte van New India eerder is te beschouwen als een partij in vrijwaring in een procedure tussen House of Japan en [x] dan als partij in de procedure tussen New India en House of Japan.
In geval tegen haar akte niet dienen zal worden verleend heeft New India verzocht om pleidooi.
3.
Het standpunt dat New India niet betrokken is in een op vrijwaring gelijkende procedure tussen House of Japan en [x] is onjuist.
4.
Artikel 477b derde lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Aruba (verder: Rv.), dat gelijkluidend is aan het overeenkomstig genummerde artikel en artikellid in het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv. Ned.), is ingevoerd om te bewerkstelligen dat de derde beslagene de mogelijkheid heeft om ervoor te zorgen, dat aan het oordeel van de rechter met betrekking tot de verhouding van de derde beslagene tot de executant ook gezag gewijsde toekomt in de verhouding tussen de derde beslagene en de geëxecuteerde, zodat de derde beslagene niet ‘bekneld’ raakt ten gevolge van mogelijk tegenstrijdige uitspraken in de verklaringsprocedure en een eventuele procedure met betrekking tot de verhouding tussen de derde beslagene als debiteur van een aan de geëxecuteerde als crediteur verschuldigde prestatie. [1] Het oordeel van de rechter in de procedure waarin in de geëxecuteerde heeft gezag van gewijsde jegens alle drie betrokken procespartijen.
5.
Voorgaande heeft tot gevolg dat de geëxecuteerde niet is verschenen in een op een procedure in vrijwaring gelijkende en van de hoofdzaak apart staande procedure, maar het heeft tot gevolg dat deze als derde partij is verschenen in de (hoofd)zaak. New India diende dan ook te repliceren op het antwoord van [x]. Nu zij daarvan geen uitstel heeft bewerkstelligd terwijl zij peremptoir staat is akte niet-dienen verleend.
6.
New India heeft, voor het geval haar akte van niet-dienen zou worden verleend, verzocht om pleidooi. Aangezegd is dat daarop bij rolbeslissing wordt geoordeeld.
7.
Voorop staat dat New India eerder extra termijn heeft gevraagd gekregen om te repliceren. Die termijn is, jegens [x], ongebruikt verstreken.
8.
Het recht op pleidooi is voor het Nederlands burgerlijk procesrecht verankerd in artikel 134 Rv Ned. (eerste aanleg) en in artikel 353 Rv Ned. (voor appel). Het Arubaans procesrecht kent geen dienovereenkomstig artikel.
Artikel 117 Rv. bepaalt dat de behandeling van de zaak mondeling ter terechtzitting geschiedt, onverminderd de bevoegdheid om schrifturen in te dienen. In de praktijk wordt van mondelinge behandeling afgezien en wordt, zeker als partijen worden bijgestaan door een advocaat, alleen schriftelijk geconcludeerd. In hoger beroep bestaat wel een in de wet opgenomen recht op pleidooi (artikel 281 Rv.). Nu de memorie van grieven en antwoord schriftelijk moeten worden genomen (artikelen 271 en 274 Rv.) wordt zo voldaan aan eis dat een zaak mondeling moet worden behandeld als daaraan behoefte bestaat.
Een meer algemeen recht op “pleidooi” wordt afgeleid uit het EVRM, dat een “fair hearing” voorschrijft. Die “hearing” dient desgewenst plaats te vinden in de vorm van een “oral hearing”. Dat de “hearing” ook moet plaatsvinden in de vorm van een pleidooi, te weten in één in beginsel onafgebroken zitting met twee termijnen mondelinge toelichting zijdens partijen, is daarmee nog niet gegeven. Voldoende is dat voldaan wordt aan de in artikel 6 EVRM voorgeschreven voorwaarde, dat bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak. Vergelijk in dit verband ook artikel 134 lid 1 Rv Ned. in welk artikel is bepaald, dat als partijen op een comparitie van partijen voldoende in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt mondeling uiteen te zetten, geen recht op pleidooi meer bestaat. Dat artikel is niet in strijd met het EVRM. Anders gezegd: een “hearing” hoeft niet steeds in de vorm van een pleidooi plaats te vinden. Voldoende (maar ook minimaal noodzakelijk) is dat partijen in de gelegenheid zijn geweest hun standpunt mondeling toe te lichten.
9.
De vraag die zich dan voordoet is of met het uitgangspunt, dat op de (rol)zitting overeenkomstig het bepaalde in artikel 117 Rv. de behandeling mondeling plaatsvindt en een partij het recht heeft om zijn standpunt mondeling uiteen te zetten, wordt voldaan aan het recht op een “oral hearing”.
Die vraagt dient naar oordeel van het gerecht positief beantwoord te worden. In de praktijk wordt van het recht om mondeling te concluderen bij gelegenheid ook daadwerkelijk gebruik gemaakt, met name door partijen die in persoon procederen.
In het geval voorzienbaar is dat in de praktijk de voor de zaak op de rolzitting bemeten tijd te krap zal zijn voor het mondeling concluderen, en dus niet voldaan zal worden aan het in artikel 6 EVRM verankerde recht op een eerlijke behandeling, kan de zittingsrechter de behandeling (desnoods nog op de rolzitting ambtshalve of op verlangen van een partij) agenderen voor het eind van de rolzitting of voor een nadere zitting. Dit alles met handhaving van een eerdere rolbeslissing omtrent (al dan niet peremptoir) uitstel.
10.
Het bepaalde in artikel 34 van het Procesreglement voor civiele zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (verder: het procesreglement) staat aan het voorgaande niet in de weg. Als geen conclusie of akte op de rolzitting wordt genomen zal de rolrechter de zaak voor vonnis zetten. In het geval dat echter om pleidooi wordt verzocht kan dat niet en dient de rechter eerst op het pleidooiverzoek beslissen. Het artikel bepaalt niet dat het verzoek steeds of in beginsel moet worden toegewezen.
11.
In het geval aan een partij derhalve overeenkomstig het procesreglement peremptoir uitstel is verleend voor het verrichten van een proceshandeling die ook mondeling verricht kan worden, bestaat niet zonder meer recht op pleidooi indien akte van niet-dienen van voormelde proceshandeling wordt verleend. Voorgaande nog los van de vraag of een pleidooiverzoek moet worden aangemerkt als misbruik van recht, welke beslissing overeenkomstig de uitspraak van het gemeenschappelijk hof van 20 augustus 2013 (AR 297/2012 ghis 62008 HAR 16/13) aanvullende deugdelijke motivering behoeft.
12.
Het pleidooiverzoek wordt mitsdien afgewezen onder handhaving van de verleende akte niet-dienen voor repliek ten aanzien van [x].

DE UITSPRAAK:

De rolrechter in dit gerecht:
- handhaaft de akte van niet-dienen voor repliek aan New India ten aanzien van [x];
- houdt iedere beslissing ten aanzien van [x] aan tot ook tussen New India en House of Japan de zaak in staat van wijzen is;
- verstaat dat ten aanzien van New India en House of Japan voort geprocedeerd wordt overeenkomstig de rolbeslissing van 23 oktober 2013 te weten: 20 november 2013, conclusie van repliek zijdens New India P2.
Deze beschikking is genomen door mr. W.J. Noordhuizen, rolrechter in dit gerecht, en uitgesproken ter zitting van 6 november 2013.

Voetnoten

1.Zie voor het Nederlandse artikel: W.H.M. Reehuis e.a. Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Invoering Boeken 3,5 en 6. Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de Rechterlijke Organisatie en de Faillissementswet, p. 181; mr. W.M.G. Visser, Lexplicatie, Bronnen en citaten bij: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Artikel 477b; mr. L.P. Broekveld, Derdenbeslag (Burgerlijk Proces & Praktijk nr. I) 5.4.3.4.2 Gedwongen deelneming door de beslagdebiteur: art. 477b lid 3 jo. art. 118 (art. 12a (oud)).