ECLI:NL:OGEAA:2013:7

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
A.R. no. 1972 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op containerschip en onrechtmatige daad bij bankgarantie

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, ging het om een vordering van Austria Schiffart c.s. tegen Aruba Ports Authority N.V. (APA) naar aanleiding van een conservatoir beslag dat door APA was gelegd op het containerschip ZIM HOUSTON III. Het beslag werd gelegd op 14 april 2005, waarna op 22 april 2005 een bankgarantie werd gesteld en het beslag werd opgeheven. De vordering van APA werd bij vonnis van 7 oktober 2009 afgewezen, en de bankgarantie werd op 29 maart 2010 aan de raadsman van Austria geretourneerd. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bevestigde op 16 augustus 2011 het oordeel van het gerecht in hoger beroep.

Austria Schiffart c.s. vorderden van APA een schadevergoeding van in totaal US$ 576.039,76, met wettelijke rente en proceskosten, omdat zij van APA verplicht waren om een dure bankgarantie te stellen. APA voerde verweer en vorderde op haar beurt dat Austria Schiffart c.s. in de proceskosten werden veroordeeld. Het gerecht oordeelde dat APA aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit het onterecht gelegde beslag, maar dat Austria Schiffart c.s. geen schade vorderden voor de periode waarin het schip niet kon uitvaren, maar voor de kosten van de bankgarantie die zij moesten stellen.

Het gerecht stelde vast dat de vordering uit onrechtmatige daad mogelijk verjaard was, en dat partijen zich hierover mochten uitlaten. Ook werd opgemerkt dat het onduidelijk was waarop de verzekeraars van het beslagen schip hun vordering baseerden. Het gerecht verwees de zaak naar de rolzitting van 16 oktober 2013 voor verdere uitlating door de partijen, waarbij het gerecht iedere verdere beslissing aanhield. De uitspraak werd gedaan door rechter W.J. Noordhuizen op 18 september 2013.

Uitspraak

Vonnis van 18 september 2013.
Behorend bij A.R. no. 1972 van 2012
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
MS “AUSTRIA” SCHIFFARTSGESELLSCHAFT mbH & Co. K.G.,
verder: Austria Schifffart
gevestigd in de Bondsrepubliek Duitsland,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
ASSICURAZIONI GENERALI MARINE S.p.a.h.o.d.n. GENERALI GLOBAL RISK,
verder: Assucurazioni,
gevestigd in de Italiaanse Republiek,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
NEMI FORSIKRING
verder: Nemi,
gevestigd in het Koninkrijk Noorwegen,,
4. de rechtspersoon naar vreemd recht
TREXX INSURANCE COMPANY LIMITED
verder: Trexx,
gevestigd in de Bondsrepubliek Duitsland,
5. de rechtspersoon naar vreemd recht
MUTSIU SUMITOMO INSURANCE COMPANY LIMITED
verder: Mutsiu,
gevestigd te Japan,
hierna gezamenlijk ook te noemen: Austria Schiffart c.s.,
gemachtigde: de advocaat mr. A.A. Ruiz,
tegen:
de naamloze vennootschap
ARUBA PORTS AUTHORITY N.V.,
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: APA,
gemachtigden: de advocaten mrs. T.P. Koeyers en A.J. Swaen.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 14 april 2005 heeft APA ten laste van Austria Schiffart en BBC Burger Bereederungs Contor GmbH & Co. K.G. conservatoir verhaalsbeslag doen leggen op het containerschip ZIM HOUSTON III.
2.2
Op 22 april 2005 is een bankgarantie gesteld waarna het beslag is opgeheven.
2.3
De vordering van APA is bij vonnis van 7 oktober 2009 afgewezen.
2.4
De bankgarantie is op 29 maart 2010 aan de raadsman van Austria geretourneerd.
2.5
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft het oordeel van het gerecht bij vonnis van 16 augustus 2011 in hoger beroep bevestigd.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Austria Schiffart c.s. vorderen, kort gezegd APA - uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen tot betaling van in totaal US$ 576.039,76, met wettelijke rente en met veroordeling van APA in de proceskosten.
3.2
APA voert hiertegen verweer en vordert veroordeling van Austria Schiffart c.s. in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1
Austria Schiffart c.s. beroepen zich erop dat de vordering waarvoor beslag werd gelegd werd afgewezen. Voorts heeft APA ten onrechte geëist dat een (dure) bankgarantie door een lokale bank werd gesteld. Zij nam ten onrechte geen genoegen met de in de scheepvaartwereld gangbare zekerheden. Austria Schiffart c.s. werden daardoor op onnodig hoge kosten gejaagd. Pas na een kort geding vonnis van 15 maart 2010 heeft APA een (goedkopere) Letter of Undertaking geaccepteerd.
4.2
Het gerecht stelt voorop dat op de beslaglegger een risicoaansprakelijkheid rust voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is [1] . Nu de vordering van APA geheel ongegrond is verklaard, is zij mitsdien aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade. Austria Schiffart c.s. vorderen evenwel geen schade doordat het containerschip van 14 tot en met 22 april 2005 niet kon uitvaren. Zij vorderen schade omdat zij van 22 april 2005 tot en met 29 maart 2010 door APA verplicht werden een in hun ogen te dure bankgarantie te stellen.
4.3
Het gerecht werpt allereerst op voet van artikel 118 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de vraag op of aan het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie onder 2.15 van zijn vonnis van 16 augustus 2011 in de onderhavige procedure geen gezag van gewijsde toekomt tussen Austria Schiffart en APA.
4.4
Voorts merkt het gerecht op voet van voorgaand artikel ambtshalve op dat de bankgarantie is gesteld op grond van een daartoe gemaakte afspraak tussen partijen, waaronder naar het gerecht voorshands begrijpt niet alleen Austria Schiffart als een van beide in het proces-verbaal genoemde beslagdebiteur zelf, maar ook de overige eisers betrokken waren. Zij werden daartoe bijgestaan door hun advocaten.
Gesteld noch gebleken is dat een of meer rechtshandelingen die aan die afspraak ten grondslag liggen zijn vernietigd op grond van wilsgebreken, zoals bijvoorbeeld dwang of misbruik van omstandigheden.
In het onderhavige geding vorderen Austria Schiffart c.s. geen vernietiging, mogelijk omdat zij voorzien dat zij wellicht met succes het bepaalde in artikel 3:52 BW tegengeworpen zouden kunnen krijgen. Onmiddellijk nadat het beslag op het containerschip werd opgeheven stond Austria Schiffart c.s. het rechtsmiddel van vernietiging van – kort gezegd – bovengenoemde afspraak ten dienste. De (veronderstelde) macht om het conservatoire beslag te misbruiken om een voor Austria Schiffart c.s. ongunstige bankgarantie af te dwingen ontviel APA op dat moment immers; de boot was, althans kon weg. Het gerecht wijst er in dat verband op, dat het er voorshands vanuit gaat dat op dat moment ook de verjaringstermijn met betrekking tot de vernietigingsvordering ging lopen.
Nu de feitelijke grondslag voor de vordering uit onrechtmatige daad inhoudt, dat APA het beslag als “pressiemiddel ter vervanging en opheffing daarvan” [2] heeft gebruikt en ter opheffing van het beslag Austria Schiffart c.s. heeft “gedwongen onnodig hogere kosten te maken” om aan de “grillige wensen” [3] van APA met betrekking tot de bankgarantie tegemoet te komen, worden in feite dezelfde argumenten gebruikt als die waarop een vernietigingsvordering met betrekking tot bovengenoemde afspraak kan worden gebaseerd. Alsdan wordt deze de rechtsvordering uit onrechtmatige daad beheerst door de verjaringsregel van artikel 3:52 BW [4] . Die termijn zou verlopen kunnen zijn.
4.5
Verder wijst het gerecht erop dat het erop lijkt dat een deel van de vordering tot schadevergoeding ook op voet van artikel 3:310 BW zou kunnen zijn verjaard voor zover het schade betreft die is geleden vóór 2 oktober 2007, tenzij sprake is van stuiting van de verjaring. Dat is mogelijk het geval geweest in het kader van de procedure tussen (enkel) Austria Schiffart en APA die heeft geleid tot ’s hofs hierboven genoemde uitspraak maar daar doet zich dan het probleem van het gezag van gewijsde voor.
4.6
Ten slotte is niet duidelijk hoe en waarom verzekeraars schade zouden hebben geleden door het beslag en de ter opheffing daarvan gestelde bankgarantie en waarom APA jegens deze verzekeraars, die voorshands als derden moeten worden aangemerkt, onrechtmatig zou hebben gehandeld door van Austria Schiffart een (te dure) bankgarantie te verlangen. De bankgarantie is niet te hunner behoeve gesteld. Naar Arubaans recht handelt een leadens, zonder nadere - voorshands niet gestelde - omstandigheden, niet onrechtmatig jegens de verzekeraar door een verzekerde geleadeerde schade te berokkenen. Dat de verzekeraar intern de kosten van de bankgarantie mogelijk hebben (mee)gedragen maakt APA nog niet schadeplichtig jegens hen. Of en in hoeverre de verzekeraars, naar het recht dat de verzekeringsovereenkomst beheerst, subrogeren in vorderingsrechten van Austria Schiffart of zij een zelfstandig regresrecht hebben valt nog te bezien terwijl eveneens te bezien valt in hoeverre hen een gezag van gewijsde van het al genoemde vonnis van het Gemeenschappelijk Hof dan kan worden tegengeworpen.
4.7
Het gerecht zal partijen in de gelegenheid stellen op bovengenoemde vraagpunten te reageren. Het gerecht zal daartoe de zaak verwijzen naar de rolzitting van 16 oktober 2013 voor uitlating aan de zijde van Austria Schiffart c.s. Nadien zal APA c.s. mogen antwoorden. Partijen kunnen desgewenst en in onderling overleg ook verzoeken om een comparitie, in dat geval onder opgave van verhinderdata van alle partijen.
4.8
Het gerecht houdt iedere verdere beslissing aan.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende:
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 16 oktober 2013 voor uitlating aan de zijde van Austria Schiffart c.s. als bedoeld in rechtsoverweging 4.3 tot en met 4.6;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 september 2013 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 5 december 2003, NJ 2004, 150.
2.inleidend verzoekschrift onder 4.
3.inleidend verzoekschrift onder 5.
4.vgl. Hoge Raad 21 april 2006, NJ 2006, 272.