ECLI:NL:OGEAA:2014:14

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
A.R. no. 3299 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring in een derdenbeslagprocedure met betrekking tot vorderingen van New India Assurance Representative N.V. tegen House of Japan @ South Beach N.V.

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, betreft het een verklaring in een derdenbeslagprocedure. De zaak is aangespannen door New India Assurance Representative N.V. (hierna: New India) tegen House of Japan @ South Beach N.V. (hierna: House of Japan) en een derde, aangeduid als [x]. New India vordert dat House of Japan een gerechtelijke verklaring aflegt over hetgeen zij aan [x] verschuldigd is, en dat zij dit bedrag aan New India betaalt. De procedure is voortgekomen uit een eerder vonnis van 21 september 2011, waarin [x] werd veroordeeld om aan New India een bedrag van Afl. 166.469,87 te betalen, vermeerderd met rente en kosten.

De procedure omvatte verschillende stukken, waaronder verzoekschriften en conclusies van antwoord van de betrokken partijen. New India had eerder conservatoir beslag gelegd op vorderingen van House of Japan op [x]. De rechter diende te beoordelen of het beslag rechtsgeldig was en of House of Japan verplicht was om een verklaring af te leggen over de vorderingen op [x]. De rechter merkte op dat er verschillende exploten ontbraken die cruciaal waren voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het beslag.

De rechter concludeerde dat House of Japan niet aan de vereisten van artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voldeed, omdat de afgelegde verklaring niet voldoende informatie bevatte over de vorderingen op [x]. De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor het overleggen van de ontbrekende stukken door New India, waarna verdere beslissingen zouden worden genomen. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J. Noordhuizen op 23 april 2014.

Uitspraak

Behorend bij A.R. no. 3299 van 2012
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
de naamloze vennootschap
NEW INDIA ASSURANCE REPRESENTATIVE N.V.,
te Aruba,
hierna ook te noemen: New India,
gemachtigde: de advocaat mr. E.J.M. Lotter Homan,
tegen:
de naamloze vennootschap
HOUSE OF JAPAN @ SOUTH BEACH N.V. ho.d.n. House of Japan,
te Aruba,
hierna ook te noemen: House of Japan,
gemachtigde: de advocaat mr M.B. Boyce
en
de geëxecuteerde in de zin van artikel 477b lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
[x],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [x],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verzoek houdende oproeping van [x] als geëxecuteerde in dit geding;
- de beschikking houdende oproeping van [x] als geëxecuteerde in dit geding;
- de conclusie van antwoord van House of Japan;
- de conclusie van antwoord van [x];
- de rolbeslissing van 6 november 2013 houdende handhaving van de akte niet-dienen voor repliek zijdens New India ten aanzien van [x];
- de conclusie van repliek zijdens New India;
- de conclusie van dupliek zijdens House of Japan;
- de akte houdende uitlating productie zijdens New India.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Bij vonnis van 21 september 2011 is [x] veroordeeld om aan New India in hoofdsom Afl. 166.469,87 te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten te betalen.
2.2
Voorafgaand aan het tot bovengenoemd vonnis leidend verzoek, heeft New India op 14 november 2009 conservatoir beslag onder House of Japan doen leggen op al hetgeen House of Japan nu of in de toekomst op grond van een bestaande rechtsverhouding verschuldigd was of werd. Het inleidend verzoek van 25 november 2009 is op 30 november 2009 aan House of Japan betekend.
2.3
Nadat bovenstaand vonnis is gewezen heeft New India op 19 juli 2012 onder House of Japan executoriaal beslag doen leggen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
New India vordert – samengevat - House of Japan te veroordelen een gerechtelijke verklaring af te leggen met veroordeling het aan [x] verschuldigde aan New India te betalen, dan wel, bij gebreke van verklaring, House of Japan te veroordelen tot voldoening van de vordering op [x], met veroordeling van House of Japan tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
New India grondt de vordering erop dat House of Japan als derdebeslagene gehouden is een juiste verklaring af te leggen omtrent hetgeen zij aan [x] verschuldigd is en dat aan haar uit te keren.
3.3
House of Japan voert hiertegen verweer, met vordering – uitvoerbaar bij voorraad – tot veroordeling van New India in de proceskosten.
3.4 [
[x] is als derde in het geding betrokken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Alvorens te kunnen beoordelen of en over welke periode House of Japan verklaring moet doen, dient het gerecht te beschikken over alle relevante exploten. Het gerecht dient immers te beoordelen of het beslag, dan wel de beslagen rechtsgeldig zijn en of betalingen door House of Japan jegens New India van onwaarde zijn nu daarbij de belangen van derden, zoals [x] maar ook andere beslagleggers, betrokken zijn.
4.2
Met betrekking tot het conservatoir derdenbeslag is overgelegd het exploot van beslaglegging van 14 november 2009. Uit dit exploot blijkt dat de zaak op dat moment nog niet aanhangig was.
Niet is overgelegd het exploot van betekening van het beslag aan [x] (Rv art. 720 jo. 475i).
Wel overgelegd is het exploot van betekening van 30 november 2009 van een afschrift van het bewijs van instellen van de vordering waarvoor het beslag werd gelegd, met een door de deurwaarder voor eensluidend getekend afschrift van de vordering (Rv art. 721).
Niet overgelegd is het exploot van betekening van het voor executie vatbare vonnis aan [x] (Rv art. 704 lid 1) en de betekening daarvan binnen één maand aan House of Japan (Rv art. 722).
Wel is overgelegd een exploot van executoriaal derdenbeslag onder House of Japan van 19 juli 2012 uit hoofde van het vonnis van 21 september 2011. Blijkens dit exploot zou het vonnis op 10 oktober 2011 aan [x] zijn betekend. Dat exploot is (nog) niet overgelegd. Indien niet blijkt dat een exploot van betekening zoals in Rv art. 704 lid 1 bedoeld is uitgebracht, wil het gerecht voorshands aannemen dat het – nog over te leggen – exploot van 10 oktober 2011 tevens als exploot ex artikel 704 lid 1 Rv kan gelden. Partijen dienen zich dan uit te laten over de vraag of vóór 19 juli 2012 door House of Japan aan [x] betalingen zijn gedaan die ingevolge art. 722 Rv van waarde kunnen zijn. Onder zodanige betalingen kunnen naar het gerecht voorshands van oordeel is, ook deelbetalingen worden begrepen die tot gevolg hebben dat een groter deel dan het onder beslag vrij te laten loon aan [x] is uitbetaald.
Niet overgelegd is het exploot van betekening van het executoriale derdenbeslag aan [x] (Rv art. 475i); blijkens de e-mail van mw. [y] van 9 augustus 2012 zou dit wel hebben plaatsgevonden en wel eveneens op 19 juli 2012.
Het gerecht wenst over bovengenoemde stukken, voor zover die nog niet zijn overgelegd, te beschikken. New India zal die dienen over te leggen.
4.3
Uit de conclusie van antwoord zijdens House of Japan en de daarbij als productie 2 overgelegde brief d.d. 25 februari 2013 met bijlagen van mr. Boyce blijkt dat zij van mening is een verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv te hebben afgelegd bij brief van 22 februari 2013 aan de deurwaarder. De vraag of New India haar eerst in verzuim had moeten stellen alvorens de onderhavige procedure te starten is daarmee irrelevant geworden nu uit de stellingen van House of Japan niet gebleken is, dat zij een andere verklaring zou hebben afgelegd dan zij op 22 februari 2013 heeft gedaan als zij wel eerst in verzuim was gesteld. Daarmee is aan de orde of die verklaring het bepaalde in artikel 476a Rv. voldoet.
4.4
Dat is niet het geval. Uit de verklaring blijkt immers alleen dat [x] per 31 januari 2013 niet meer in dienst zou zijn van House of Japan. Daaruit blijkt niet, laat staan deugdelijk gemotiveerd en gespecificeerd, of House of Japan nog wat verschuldigd is geworden vanaf de datum van het beslag (los van de vraag of dat 14 november 2009 is of 19 juli 2012). Ook is geen duidelijke opgave gedaan van andere beslagen. New India heeft House of Japan dan ook terecht in rechte betrokken hetgeen consequenties zal hebben voor de proceskostenveroordeling.
4.5
Nadat het gerecht de ontbrekende stukken heeft ontvangen en daarover heeft geoordeeld zal hij House of Japan in de gelegenheid stellen alsnog een behoorlijke verklaring af te leggen, rekening houdend met hetgeen het gerecht zal oordelen naar aanleiding van de van New India te ontvangen stukken. Ten overvloede wijst het gerecht op het bepaalde in artikel 476b eerste en tweede lid Rv alsmede het Landsbesluit verklaring derdenbeslag (AB 2005 no.50) waarvan een pfd-bestand is te vinden op ww.overheid.aw (wetten/recht en rechtspraak/privaatrecht onder nummer 6 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Uitvoering). Daarna kan New India zich erover uitlaten of zij de dan af te leggen verklaring van House of Japan accepteert.
4.6
Het gerecht zal de zaak naar de rol verwijzen voor overlegging stukken zijdens New India. In dit stadium wordt aan House of Japan nog geen gelegenheid gegeven op die stukken te reageren maar zal de zaak, na overlegging stukken, worden verwezen voor vonnis. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende:
verwijst de zaak naar de rol van 21 mei 2014 voor akte overleggen stukken zijdens;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 23 april 2014 in aanwezigheid van de griffier.