ECLI:NL:OGEAA:2014:32

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
P-2013/16580
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering op basis van onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze Arubaanse zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 21 november 2014 uitspraak gedaan over de ontnemingsvordering van de officier van justitie, die was gebaseerd op artikel 1:77 derde lid van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). De vordering betrof vermeend voordeel dat zou zijn verkregen door middel van of uit de baten van andere strafbare feiten dan die waarvoor de verdachte was veroordeeld. De verdachte, geboren in 1972 in de Verenigde Staten en thans gedetineerd in Nederland, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van witwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Landsverordening verdovende middelen.

Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op 29 oktober, 30 oktober, 31 oktober en 5 november 2014. Het gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, alsook van de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. De officier van justitie vorderde dat het gerecht het bedrag zou vaststellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat, met een verplichting tot betaling aan het Land Aruba van een bedrag van maximaal € 19.410,-, USD 1.052,- en AWG 100,-.

Na beoordeling van de vordering en de ingebrachte argumenten, concludeerde het gerecht dat er onvoldoende bewijs was dat de in beslag genomen gelden door de verdachte waren verkregen uit andere strafbare feiten dan waarvoor hij was veroordeeld. De vordering van de officier van justitie werd derhalve afgewezen. De beslissing werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, waarbij het gerecht de vordering van de officier van justitie afwees.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

BESLISSING

op de vordering van de officier van justitie ex artikel 1:77 derde lid van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) ten aanzien van de veroordeelde
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 in de Verenigde Staten van Amerika,
wonende in Nederland, thans alhier gedetineerd.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2014, 30 oktober 2014, 31 oktober 2014 en 5 november 2014.
Het gerecht heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de veroordeelde (hierna: [verdachte]) en zijn raadsman naar voren is gebracht. Het gerecht heeft verder kennis genomen van het procesdossier in de zaak met opgemeld parketnummer.

De vordering

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 1:77 lid 3 WvSr wordt geschat en tot het opleggen aan [verdachte] van de verplichting tot betaling aan het Land Aruba van een bedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 19.410,- en USD 1.052,- en AWG 100,-.

De feiten

Bij vonnis van dit gerecht van heden is [verdachte] onherroepelijke veroordeeld ter zake van:
- Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
- Opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder C, van de Landsverordening verdovende middelen.

De beoordeling

De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 1:77 derde lid WvSr. Zij betreft vermeend voordeel dat zou zijn verkregen door middel van of uit de baten van
anderestrafbare feiten dan die waarvoor [verdachte] heden is veroordeeld. De geldbedragen vermeld in de vordering van de officier van justitie betreffen gelden die in Nederland onder [verdachte] in beslag zijn genomen.
Het gerecht is, gelet op hetgeen [verdachte] ter zitting naar voren heeft gebracht ten aanzien van de herkomst van de betreffende inbeslaggenomen gelden en het proces dossier, van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat deze gelden verkregen zijn door middel van of uit baten van door [verdachte] gepleegde andere strafbare feiten dan die waarvoor [verdachte] heden is veroordeeld. De vordering zal derhalve worden afgewezen.

Beslissing

Het gerecht:
wijst de vordering af.
Deze beslissing is gegeven door de rechter mr. E.M.D. Angela en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 21 november 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.