ECLI:NL:OGEAA:2015:132

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
3 juli 2015
Zaaknummer
K.G. 1222 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil partneralimentatie in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, betreft het een kort geding dat is aangespannen door de man, A, tegen de vrouw, B, met betrekking tot een executiegeschil over partneralimentatie. De man had in het verleden alimentatieplicht jegens de vrouw, vastgesteld bij vonnis van 26 juni 1997, waarbij hij was veroordeeld tot betaling van Afl. 250,00 per maand. De vrouw heeft op 5 mei 2015 executoriaal derdenbeslag laten leggen op het pensioen van de man onder de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba (Apfa). De man vorderde in dit kort geding de opheffing van het beslag, stellende dat zijn alimentatieplicht na 12 jaar was geëindigd, omdat er geen termijn door de rechter was vastgesteld.

De vrouw voerde verweer en stelde dat de man ten onrechte een beroep deed op artikel 1:157 lid 4 BWA, omdat dit artikel niet van toepassing was op hun situatie. De rechter oordeelde dat de man geen rechten kon ontlenen aan dit artikel, aangezien de scheiding voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet had plaatsgevonden. De man had bovendien zonder rechterlijke tussenkomst de betalingen gestaakt en niet gereageerd op verzoeken om de betalingen te hervatten. De rechter concludeerde dat de vrouw gerechtigd was het vonnis van 1997 te executeren.

De vordering van de man werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van de vrouw op Afl. 1.000,00 voor salaris van de gemachtigde werd begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 1 juli 2015, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 1 juli 2015
Behorend bij K.G. 1222 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
A,
wonende te Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: de man
gemachtigde: de advocaat mr. H.F. Falcony,
tegen:
B,
wonende te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: de vrouw,
gemachtigde: de advocaat mr. G. Sjiem Fat.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 9 juni 2015;
- de brief van 18 juni 2015 aan de zijde van de vrouw met producties;
- de brief van 18 juni 2015 aan de zijde van de man.
1.2
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.DE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN

2.1
Bij vonnis van 26 juni 1997 is de man veroordeeld tot betaling van alimentatie ad
Afl. 250,00 per maand aan de vrouw.
2.2
Op 5 mei 2015 heeft de vrouw executoriaal derdenbeslag laten leggen op het pensioen van de man onder de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba (Apfa).

3.HET VERZOEK EN HET VERWEER

3.1
De man vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het executoriale derdenbeslag op te heffen op straffe van een dwangsom en de vrouw te verbieden op grond van dezelfde aanspraak opnieuw beslag te leggen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.2
De man legt aan deze vordering het volgende en grondslag.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:157 lid 4 BWA eindigt de verplichting om alimentatie te betalen, in het geval de rechter geen termijn heeft gesteld, na het verstrijken van 12 jaar. De man heeft meer dan 12 jaar aan zijn verplichting voldaan, zodat de vrouw zonder recht of titel beslag heeft gelegd.
3.3
De vrouw voert gemotiveerd verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4. DE BEOORDELING

4.1
De kern van het debat tussen partijen betreft de vraag of de man nog immer alimentatieplichtig is jegens de vrouw. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, dan heeft de vrouw ten onrechte executoriaal beslag gelegd onder Apfa ten laste van het pensioen van de man. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dan had de vrouw een grond om beslag te leggen, omdat de man al geruime tijd niet meer aan zijn verplichting jegens haar voldoet.
4.2
De man beroept zich ten onrechte op het bepaalde in artikel 1:157 lid 4 BWA, waarin de termijn waarover alimentatie dient te worden betaald, beperkt wordt tot 12 jaar, in het geval de rechter geen termijn heeft vastgesteld. Dit artikel is op grond van het bepaalde in artikel 25 Landsverordening Overgangsbepalingen Nieuw BW slechts van toepassing op uitkeringen tot levensonderhoud ter zake de ontbinding door echtscheiding van huwelijken, die na het inwerking treden van die leden zijn voltrokken. Partijen zijn op 7 april 1997 gescheiden, derhalve voor de inwerkingtreding op 1 februari 2002. Dit heeft tot gevolg dat de man geen rechten kan ontlenen aan artikel 1:157 lid 4 BWA. Nu de man zonder rechterlijke tussenkomst gestaakt is met het betalen van de alimentatie en niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken om de betaling te hervatten, was de vrouw gerechtigd het vonnis van 7 april 1997 te executeren. De stelling van de man dat dit vonnis zou zijn verjaard is in strijd met het bepaalde in artikel 3:324 lid 1 BWA. Hieruit blijkt dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak verjaart door verloop van 20 jaar na de aanvang van de dag, volgend op die van de uitspraak.
4.3
Ook de stelling van de man dat hij niet langer verplicht is om alimentatie te betalen aan de vrouw omdat hij al weer ruim vijf jaar samenwoont, kan hem niet baten. Het enkele feit dat hij is gaan samenwonen ontslaat hem niet van zijn verplichting jegens de vrouw. Dit zou anders kunnen zijn indien de vrouw zou zijn gaan samenwonen, doch dit is gesteld noch gebleken.
4.4
Tot slot stelt de man dat het deurwaardersexploot nietig is, omdat de deurwaarder abusievelijk een onjuiste datum van het betekende vonnis had vermeld. Wat hier verder ook van zij, het vonnis uit 1997 dat de vrouw wenste te executeren was aan het exploot gehecht, zodat de man precies welk vonnis geëxecuteerd werd. Bovendien berust de onjuiste datum op een kennelijke verschrijving, die niet met nietigheid wordt bedreigd.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van de man afgewezen wordt.
4.6
De man wordt nu hij in het ongelijk is gesteld, in de kosten van de procedure veroordeeld. In de pleitnota verzoekt de vrouw tevens de man te veroordelen in de deurwaarderskosten, doch deze vordering is niet uitgemond in een concrete eis in reconventie en wordt daarom buiten beschouwing gelaten.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
wijst het gevorderde af;
5.2
veroordeelt de man in de kosten van de procedure, aan de zijde van de vrouw begroot op Afl. 1.000,00 voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 1 juli 2015 in aanwezigheid van de griffier.