In deze zaak, die op 6 mei 2015 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft eiseres A, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.H.J. Kock, een kort geding aangespannen tegen gedaagde B, vertegenwoordigd door mr. H.U. Thielman. A vorderde onder andere de opheffing van een beslag dat op haar goederen was gelegd en betaling van een bedrag van Afl. 84.504,-- door B, vermeerderd met rente en boete. De procedure volgde op een eerdere zaak waarin A een vergelijkbare vordering had ingediend, die was afgewezen. B voerde verweer en stelde dat A niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar verzoeken, onder andere omdat er geen nieuwe feiten waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.
Tijdens de zitting op 9 april 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. A heeft verzocht haar eis te mogen wijzigen, wat door B niet werd betwist. Het Gerecht heeft vervolgens de vorderingen van A beoordeeld. Het Gerecht oordeelde dat A geen spoedeisend belang had bij de opheffing van het beslag, aangezien het beslag al eerder was gelegd en A geen nieuwe gronden had aangevoerd die een herbeoordeling rechtvaardigden. Het Gerecht wees alle vorderingen van A af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van B zijn begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Het Gerecht adviseerde partijen om, gezien hun echtscheiding en de daaruit voortvloeiende geschillen, tot redelijke oplossingen te komen in plaats van elkaar juridisch te blijven bestrijden, wat zou leiden tot hoge kosten en langdurige procedures. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 mei 2015.