ECLI:NL:OGEAA:2015:171

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
E.J. 1063 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens seksuele intimidatie en beoordeling van de verzoeken van partijen

In deze zaak verzoekt de verzoekster, werkzaam bij de Caribbean Mercantile Bank N.V. (CMB), om ontbinding van haar arbeidsovereenkomst op grond van seksuele intimidatie door een collega. De verzoekster, die sinds 1 oktober 2002 in dienst is, heeft in november 2014 melding gemaakt van seksuele intimidatie door haar collega, waarbij zij een incident op 12 juni 2014 beschrijft waarin de collega een deel van zijn boxershort toonde. Na een intern onderzoek door CMB, dat de klachten van de verzoekster niet serieus nam, heeft zij een verzoek ingediend bij het gerecht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en een schadevergoeding te ontvangen. CMB heeft op haar beurt een tegenverzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst ook te ontbinden.

Het gerecht heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het oordeelt dat de handelingen van de collega niet als seksuele intimidatie kunnen worden gekwalificeerd, omdat deze niet als onwenselijk of bedreigend zijn ervaren. De verzoekster heeft onvoldoende aangetoond dat er sprake was van een onveilige werkomgeving. Het gerecht concludeert dat de verzoekster in haar rol als senior manager in staat had moeten zijn om voor zichzelf op te komen en dat de escalatie van de situatie grotendeels aan haar eigen handelen te wijten is. Desondanks wordt er een vergoeding toegekend aan de verzoekster, omdat CMB onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen en de situatie niet adequaat heeft aangepakt. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 augustus 2015, en de verzoekster ontvangt een vergoeding van AWG 331.940,25 bruto.

Uitspraak

Beschikking van 7 juli 2015 (bij vervroeging)
Behorend bij E.J. 1063 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoekster]
wonende te Aruba,
verzoekster hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de heer advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
de naamloze vennootschap ,
CARIBBEAN MERCANTILE BANK N.V.
gevestigd te Aruba,
verweerster, tevens verzoekster hierna ook te noemen: CMB,
gemachtigde: de heer advocaat mr. J.P. Sjiem Fat.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift, tevens tegenverzoek;
- de brief aan de zijde van [verzoekster], met 31 aanvullende producties;
- de overgelegde aantekeningen ter zitting van mr. De Hoogd;
- de overgelegde aantekeningen ter zitting van mr. Sjiem Fat;
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
verzoekster] is op 1 oktober 2002 in dienst getreden bij CMB. Haar laatste functie is Senior Mananager Corporate Credit & Unit Head, tegen een bruto salaris van AWG 15.827,- per maand exclusief emolumenten.
2.2
Op 30 november 2014 maakt [verzoekster] per e-mail melding van mondelinge en seksuele intimidatie door [collega], hierna te noemen [collega]. [verzoekster] heeft zich deze dag tevens ziek gemeld. Sindsdien heeft [verzoekster] niet meer gewerkt.
2.3
Op 5 december 2014 dient [verzoekster] een officiële klacht in met betrekking tot seksuele, fysieke en emotionele intimidatie gepleegd door [collega].
De seksuele intimidatie betreft een voorval op 12 juni 2014. Op die dag heeft [collega] [verzoekster] een deel van zijn oranje boxershort laten zien. De fysieke intimidatie heeft betrekking op het aanraken van [verzoekster] met een geïnfecteerde hand althans met een wrat. Ook zou [collega] zich schuldig hebben gemaakt aan ‘bullying’.
2.4
Bij e-mail van 16 december 2014 reageert CMB dat zij de klachten van [verzoekster] serieus heeft onderzocht. Met betrekking tot het ‘oranje boxershort-incident’ laat CMB weten dat [collega] het gebeuren betreurt, maar dat hij nimmer enige kwade bedoeling heeft gehad. [collega] heeft ook laten weten dat het hem erg spijt en CMB biedt namens hem zijn excuses aan. Met betrekking tot het aanraken van de volgens [verzoekster] ‘geïnfecteerde’ hand, stelt CMB dat het een wrat op de hand van [collega] betrof en dat hij wel naar [verzoekster] uitreikte met die hand, maar haar niet heeft aangeraakt. Anders dan [verzoekster] is CMB van mening dat er geen sprake is van een onveilige werkomgeving. CBM kondigt een onafhankelijk onderzoek aan rond medio januari 2015.
2.5
Bij e-mail van 13 januari 2015 laat [verzoekster] weten dat zij zeer teleurgesteld is in de reactie van CMB. In een 9 pagina’s tellende gedetailleerde relaas verklaart [verzoekster] hoe zeer zij zich geschoffeerd voelt door [collega] en [collega], hierna [collega], de directeur van CMB.
2.6
Op verzoek van CMB wordt door [onderzoekster], hierna [onderzoekster], een onderzoek in gesteld naar:
- het oranje boxer-short incident van 12 juni 2014;
- het aanraken met een ‘geïnfecteerde’ hand door [collega];
- de kritiek die [collega] op [verzoekster] uitoefende sinds het incident in juni 2014.
[onderzoekster] concludeert dat vanwege het gedrag en de seksuele intimidatie door [collega], een verdergaande samenwerking tussen hen niet meer mogelijk is.
2.7
Op 19 januari 2015 doet [onderzoekster] de navolgende aanbevelingen:
- [ collega] gaat per 1 februari 2015 (vervoegd) met pensioen;
- [ verzoekster] rapporteert voortaan aan [collega] in plaats van aan [collega], hierna [collega];
- CMB moet iets doen aan het conflict tussen [verzoekster] en [collega];
- intimidatiebeleid dient te worden geïmplementeerd.
2.8
CMB heeft het advies van [onderzoekster] met betrekking tot [collega] opgevolgd. Het advies met betrekking tot het rapporteren aan [collega] in plaats van aan [collega] heeft CMB om organisatorische redenen niet opgevolgd.
2.9
CMB heeft [verzoekster] een vergoeding aangeboden van AWG 277.000,00, welk aanbod [verzoekster] heeft afgewezen.

3.HET VERZOEK EN HET VERWEER

3.1 [
verzoekster] verzoekt het gerecht om de arbeidsovereenkomst met CMB met onmiddellijke ingang te ontbinden op grond van gewichtige redenen, bestaande uit gewijzigde omstandigheden onder toekenning van een vergoeding van AWG 1.464.092,25 (C=3) en met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van CMB tot vergoeding van de proceskosten.
3.2 [
verzoekster] grondt het verzoek, samengevat, erop dat zij door een collega seksueel, fysiek en verbaal geïntimideerd is en CMB haar geen veilige werkomgeving heeft geboden. Hierdoor heeft zij geestelijk en lichamelijk schade opgelopen.
3.3
CMB voert gemotiveerd verweer dat voor zover voor de beslissing van belang hieronder zal worden besproken.
3.4
CMB verzoekt bij wijze van tegenverzoek eveneens om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, zonder toekenning van een vergoeding althans een redelijke vergoeding gebaseerd op hoogstens C=0,5 , kosten rechtens.
3.5
CMB grondt het tegenverzoek erop dat dit samenhangt met het verzoek van [verzoekster] en de door [verzoekster]’s toedoen ontstane vertrouwensbreuk.

4.DE BEOORDELING

4.1
Nu partijen over en weer van mening zijn dat de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden, behoeft uitsluitend nog de vraag of aan [verzoekster] ten laste van CMB een vergoeding dient te worden toegekend beantwoording. De arbeidsovereenkomst wordt dan ook ontbonden met ingang van 1 augustus 2015.
4.2
De concrete aanleiding voor de verwijten die [verzoekster] CMB maakt, is een incident op 12 juni 2014 - ten tijde van het WK voetbal - waar [verzoekster] eerst in november 2014 haar beklag over doet. Uit de verklaringen van [verzoekster] en [collega] komt naar voren dat [collega] die dag aan [verzoekster] naar de betekenis vroeg van twee gekleurde bandjes die [verzoekster] om haar arm had. [verzoekster] antwoordde dat de armbandjes de kleuren hebben van haar favoriete voetbalteams. Hierop deelde [collega] [verzoekster] mee dat het Nederlandse team wat hem betreft favoriet was, hetgeen hij onderstreepte door [verzoekster] een deel van zijn oranje boxershort te tonen. Hiertoe opende [verzoekster] de ritssluiting van zijn broek en toonde hij een stukje oranje stof.
4.3
Anders dan [verzoekster] en onderzoekster [onderzoekster] is het gerecht van oordeel dat dit - hoewel zeker niet voor de hand liggende - handelen van een lid van het CMB-bestuur niet geduid kan worden als ‘sexual harassment’ of wel seksuele intimidatie. Hiervan is eerst sprake in geval van
seksueel getinte aandachtdie als onwenselijk en bedreigend wordt ervaren en het werk kan schaden. Bekende vormen van seksuele intimidatie zijn bijvoorbeeld: Seksueel getinte opmerkingen maken of seksueel getinte sms’jes of briefjes toesturen, intieme vragen stellen over iemands privé-leven, voorstellen doen voor afspraakjes met de bedoeling daarbij seksueel contact te hebben. Non-verbale seksuele intimidatie kunnen zijn: iemand langdurig aanstaren, seksueel getinte afbeeldingen tonen (in de werkkamer of via internet of intranet), seksueel gerichte gebaren maken. Vormen van fysieke seksuele intimidatie kunnen zijn: vastpakken, arm om schouder leggen, knijpen, iemand (proberen te) zoenen, iemand de doorgang versperren, aanranding, verkrachting. (bron:
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/gezond-en-veilig-werken)
4.4
Uit de schriftelijke verklaringen van [verzoekster], maar ook haar mondelinge verklaring ter zitting en de schriftelijke verklaring van [collega] volgt dat in de vele jaren dat [verzoekster] en [collega] samenwerkten, er nimmer sprake is geweest van enige verbale, non-verbale of fysieke seksuele aandacht van [collega] voor [verzoekster]. Het tonen van een klein deel van zijn oranje boxershort had ook geen seksuele lading, nu op grond van de verklaringen van [verzoekster] en [collega] vast staat dat [collega] uitsluitend de bedoeling had om [verzoekster] de kleur van zijn favoriete voetbalteam te tonen. Hoewel deze handeling binnen een collegiale werkrelatie ongebruikelijk is, zou het voor [verzoekster] hebben gepleit indien zij of wel de humor hiervan zou hebben ingezien dan wel [collega] direct duidelijk gemaakt zou hebben dat het tonen van zijn boxershort niet past binnen hun collegiale verhouding. Hiermee zou de kous zijn afgedaan. Het enkele feit dat [onderzoekster] van mening is dat er wel sprake is van ‘sexual harassment volgens de Arubaanse en Canadese wettelijke definitie’ leidt - wat hier verder ook van zij - niet tot een ander oordeel, nu uit het rapport niet volgt op grond van welke feiten en/of omstandigheden zij tot de conclusie komt dat er wel sprake was van
seksueleintimidatie.
4.5
Ook wat betreft de verweten fysieke intimidatie, bestaande uit het (al dan niet) aanraken met een hand met wrat, is het gerecht van oordeel dat [verzoekster] het door haar ongewenste gedrag onnodig uitvergroot. Ook hier had zij - zeker in haar positie - duidelijk kunnen maken dat zij elk fysiek contact met de besmette hand niet op prijs stelt. Ter zitting verklaarde [verzoekster] dat zij ‘zo niet is opgevoed’ en dat zij niet in staat is om te reageren op ongewenst gedrag van [collega] en de andere mannelijke collega’s, die zij ‘bully’s’ noemt. Van een werkneemster op het niveau van [verzoekster] kan naar het oordeel van het gerecht redelijkerwijs verwacht worden dat zij voldoende stevig in haar schoenen staat om voor zich zelf (en/of een ander) op te komen en fricties zelf op te lossen, alvorens een klacht in te dienen. Met het indienen van een overdreven aangezette klacht tegen [collega] is de situatie naar het oordeel van het gerecht onnodig geëscaleerd.
4.6
Het derde verwijt dat [verzoekster] CMB maakt heeft betrekking op het niet bieden van een veilige werkomgeving. [verzoekster] had gewild dat [onderzoekster] ook deze klacht nader zou onderzoeken, doch deze bleek buiten de reikwijdte van haar opdracht te vallen. [verzoekster] heeft vervolgens een e-mail gestuurd naar de CEO en President van de MCB groep en hem verzocht om een grondig onderzoek in te stellen naar het bestaan van een vijandige werkomgeving binnen CMB. Verder dan een gesprek met een afgevaardigde namens de CEO is het niet gekomen, omdat CMB had besloten dat deze klacht niet nader onderzocht hoefde te worden.
4.7
Naar het oordeel van het gerecht kon CMB redelijkerwijs tot dit besluit komen, omdat de belangrijkste oorzaak van de bij [verzoekster] ervaren stress was weggenomen, nu [collega] reeds vervroegd met pensioen was gegaan. Pas toen [verzoekster] te horen kreeg dat zij om deze reden voortaan aan [collega] diende te rapporteren, beklaagde [verzoekster] zich ineens over zijn wijze van leiding geven, zijn ‘constante pesterijen’ en de eerdere ontvangen - voor [verzoekster] onwelgevallige - feedback op haar rapporten. Uit de door [collega] opgestelde schriftelijke verklaring d.d. 16 juni 2015 (productie G bij verweerschrift) volgt dat hij verbaasd is over de door [verzoekster] geuite klachten en geeft hij een toelichting waarom hij vond dat hij [verzoekster] zo nu en dan moest aanspreken op haar functioneren. Uit de schriftelijke verklaring d.d. 16 juni 2015 van [General Manager HR] (General Manager HR), hierna General Manager HR, volgt dat [verzoekster] medio 2014 nog veel vertrouwen had in [collega] en [collega]s, omdat zij hun bescherming genoot in het geval zich een conflict zou voordoen tussen haar en [collega]. Wanneer de stelling van [verzoekster] en deze hiervoor besproken verklaringen in onderlinge samenhang worden beschouwd, ontstaat het beeld dat [verzoekster] moeite had met de (directe) wijze van aansturing van [collega], maar dat zij zich gesteund voelde door [collega] en [collega]s. Eerst nadat [verzoekster] vernam dat zij voortaan moest rapporteren aan [collega], stelde [verzoekster] zich op het standpunt dat [collega], [collega], [collega], en [collega]s een onveilige werkomgeving veroorzaken.
[]
4.8 [
verzoekster] heeft dit verwijt onderbouwd met schriftelijke verklaringen van twee ex-werknemers en haar echtgenoot (producties 22, 23 en 24 bij brief van 18 juni 2015), die eveneens is ontslagen door CMB. De verklaringen van mevrouw [ex-werknemer] en de heer [ex-werknemer] staan niet op zich zelf, doch dienen in onderling samenhang te worden beschouwd, nu zij tijdens hun dienstverband bij CMB een relatie kregen, hetgeen consequenties heeft gehad voor de werkplek van [ex-werknemer]. Uit hun gedetailleerde verslagen komt het beeld naar voren van zwaar teleurgestelde werknemers die CMB zware verwijten maken, maar onvoldoende in staat zijn om te reflecteren op hun eigen aandeel in het ontstaan van de verstoorde arbeidsrelatie. Hoewel niet uit te sluiten is dat de wijze waarop sommige managers leiding geven als dominant en intimiderend kan worden ervaren, heeft dit niet tot gevolg dat CMB in het algemeen een onveilige werkomgeving biedt.
4.9
Vast staat dat voor [verzoekster] in november 2014 de maat vol was. Sindsdien heeft CMB in haar ogen niets goed meer kunnen doen. Uit de zeer gedetailleerde schriftelijke verslagen komt naar voren dat [verzoekster] zich gaandeweg meer en meer als een slachtoffer is gaan gedragen. Zoals reeds overwogen kan van een werknemer die werkzaam is in het hogere management - zoals [verzoekster] - verwacht worden dat hij tegen een stootje kan en in staat is om de-escalerend op te treden in moeilijke situaties. Niet uit te sluiten is dat het door [verzoekster] ervaren ‘onrecht’ dat haar echtgenoot is aangedaan, een belangrijke rol heeft gespeeld in haar opstelling jegens CMB.
4.1
Anders dan [verzoekster] is het gerecht dan ook van oordeel dat de ontstane breuk niet eenzijdig op het conto van CMB kan worden geschreven. Dit heeft tot gevolg er geen aanleiding bestaat de verzochte vergoeding gebaseerd op C=3 toe te wijzen. Resteert de vraag of er grond bestaat om aan [verzoekster] enige vergoeding toe te kennen. Deze vraag wordt bevestigend geantwoord. Hiertoe wordt als volgt overwogen. Uit de overgelegde medische verklaring volgt dat [verzoekster] kampte met mogelijke burnout klachten. Haar buitenproportionele reactie op het oranje boxershort-incident en de grote teleurstelling in de wijze waarop CMB reageerde op haar klachten, dienen dan ook in het licht van haar mentale en fysieke situatie beoordeeld te worden. Daar komt bij dat CMB - tegen het advies van [onderzoekster] in - bij [verzoekster] aandrong op werkhervatting en zij de opdracht kreeg om voortaan te rapporteren aan [collega], terwijl CMB wist dat dit voor [verzoekster] onwerkbaar zou zijn. Aldus heeft CMB onvoldoende blijk gegeven rekening te hebben gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [verzoekster]. Voorts is het gerecht van oordeel dat CMB, op grond van het beginsel van goed werkgeverschap, gehouden was om in te gaan op het voorstel van [verzoekster] om met elkaar in gesprek te treden onder leiding van een mediator. Mediation biedt de mogelijkheid om op zoek te gaan naar een win-win-situatie, hetgeen in het belang is van elke partij. CMB heeft deze optie direct en zonder deugdelijke grond verworpen. In het licht van de geschetste feiten en omstandigheden acht het gerecht een vergoeding gebaseerd op C=1 billijk.
4.11
Partijen stellen dat het salaris van [verzoekster] AWG 15.827,00 bruto per maand is, exclusief emolumenten. Uit de overgelegde salarisstrookjes volgt dat [verzoekster] diverse vaste emolumenten genoot, die volgens haar optellen tot een bruto maandloon van AWG 22.129,35. Dit heeft CMB onvoldoende feitelijk betwist, zodat van dit maandbedrag wordt uitgegaan. Partijen gaan beiden uit van 15 gewogen dienstjaren, zodat de vergoeding neerkomt op 15 x AWG 22.129,35 = AWG 331.940,25 bruto. Dit bedrag wordt toegewezen.
Voor zo ver [verzoekster] recht heeft op een cessantia-uitkering, strekt deze in mindering op de te betalen ontbindingsvergoeding.
4.12
Nu partijen het er over eens zijn dat de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden, zal hen geen gelegenheid meer geboden worden het verzoek in te trekken.
4.13
Nu partijen over en weer in het (on) gelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd.

5.DE UITSPRAAK:

De rechter in dit gerecht:
5.1
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2015;
5.2
kent aan [verzoekster] ten laste van CMB een vergoeding toe van AWG 331.940,25 (bruto), met dien verstande dat een eventuele cessantia- uitkering hierop in mindering dient te worden gebracht;
5.3
bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.4
wijst het meer of anders verzochte af;
5.5
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y.M. Vanwersch, rechter, en is bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 7 juli 2015 in aanwezigheid van de griffier.