ECLI:NL:OGEAA:2015:189

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
6 augustus 2015
Zaaknummer
K.G. no. 1374 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruiming van woning in Aruba met geschil over eigendom en huurrecht

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderden eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Bemer, in kort geding de ontruiming van een woning gelegen aan [adres], Palm Beach, Aruba. De eisers stelden dat gedaagde zonder recht of titel in de woning verbleef, terwijl gedaagde claimde de woning te hebben gekocht van wijlen de heer [Y]. De eisers betwistten deze claim en wezen op inconsistenties in de verklaringen van gedaagde en zijn levenspartner. Tijdens de zitting op 22 juli 2015 werd de kwestie van de originele koopovereenkomst besproken, die gedaagde niet kon overleggen. De rechter oordeelde dat het belang van eisers om de woning te ontruimen zwaarder woog dan het belang van gedaagde om in de woning te blijven. De rechter wees de primaire vordering van eisers toe en veroordeelde gedaagde om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de kosten van het geding. Het vonnis werd uitgesproken op 5 augustus 2015 door rechter P.A.H. Lemaire.

Uitspraak

Vonnis van 5 augustus 2015
K.G. no. 1374 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in kort geding tussen:

1.[eiser 1],

2. [
[eiser 2],
wonende in de Verenigde Staten van Amerika onderscheidenlijk Aruba,
de naamloze vennootschap
3.
N.V. EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ REVEILLON ARUBA,
eisers,
gemachtigde: de advocaat mr. M. Bemer,
en
[gedaagde],
wonende te Aruba,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDUREHet verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift;
- een brief met productie van 20 juli 2015 van de zijde van eisers;
- een brief met productie van 21 juli 2015 van de zijde van eisers;
- een brief met producties van 20 juli 2015 van de zijde van gedaagde;
- de openbare terechtzitting op 22 juli 2015 waar partijen hun standpunten in twee termijnen hebben toegelicht, eisers aan de hand van pleitnotities.
Het vonnis is bepaald op heden.

2.DE VORDERING EN HET VERWEER2.1 Eisers vorderen bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:

  • primair:
  • gedaagde te bevelen binnen het pand gelegen aan [adres], Palm Beach, Aruba te ontruimen binnen 7 kalenderdagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, dit niet opnieuw te betreden, met afgifte van de sleutels ten kantore van de advocaat van eisers, op straffe van een dwangsom van Afl. 100.000,-- voor iedere dag dat gedaagde hieraan niet voldoet.
  • gedaagde te veroordelen, indien hij niet vrijwillig ontruimt en eisers de ontruiming met inschakeling van een deurwaarder zelf bewerkstelligen, aan eisers de kosten van de ontruiming te voldoen;
  • gedaagde te veroordelen aan eisers te betalen een voorschot van Afl. 65.000,-- als gebruikersvergoeding over de periode vanaf juni 2014 tot heden, te vermeerderen met Afl. 5.000,-- voor elke maand na juni 2015 dat gedaagde in het woonhuis verblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente,
  • kosten rechtens.
- Subsidiair:
gedaagde te bevelen binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen alsnog de originelen, als bedoeld in de schikking EJ 104/2015, te overhandigen aan de advocaat van eisers, op straffe van een dwangsom, kosten rechtens.
2.2
Aan het verzoek leggen eisers - kort samengevat - ten grondslag dat gedaagde zonder recht of titel in genoemde woning verblijft. Gedaagde beweert dat hij die woning heeft gekocht van – en contant heeft betaald aan – wijlen de heer [Y], overleden op 21 maart 2014. Eisers betwisten dat. Zij wijzen op allerlei inconsistenties in gedaagdes verklaringen en in die van zijn levenspartner [X]. De laatste heeft de achterstalligheid met betalen van de huur erkend op een moment dat ze deze volgens de beweerdelijk gesloten koopovereenkomst niet meer verschuldigd zou zijn. Ook zou zij de woning al hebben ontruimd en zich later weer toegang hebben verschaft. Gedaagde zou aanvankelijk hebben gesteld dat de koopovereenkomst niet met hem maar met zijn levenspartner gesloten zou zijn. Gedaagde weigert bovendien de originele koopovereenkomst over te leggen ten behoeve van een door het gerecht bevolen deskundigenonderzoek. Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat zij de huurovereenkomst die zij met gedaagdes levenspartner hadden, wegens wanbetaling hebben ontbonden. Zij zou ook niet meer op Aruba wonen.
2.3
Gedaagde voert gemotiveerd verweer. Hij beroept zich onder meer op de koopovereenkomst en legt schriftelijke verklaringen over van een getuige die volgens hem bevestigt dat hij erflater contant heeft betaald. Verder loopt er nog een procedure in hoger beroep tegen het gerechtelijk bevel voor een deskundigenbericht naar de echtheid van de koopovereenkomst. Tevens wijst hij er op dat al twee ontruimingsverzoeken door kort geding rechters zijn afgewezen. Zijn partner woont inmiddels in de Verenigde Staten van Amerika.

3.DE BEOORDELING

3.1
Ter zitting is discussie geweest of mr Bemer bevoegd is de NV te vertegenwoordigen. De kort gedingrechter heeft geen reden daaraan te twijfelen, nu een vertegenwoordigster van de NV ter zitting mee aanwezig was en hiervan geen punt heeft gemaakt.
3.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kort geding rechter gedaagde gevraagd of hij de originele koopovereenkomst bij zich had en wilde tonen. Gedaagde heeft vervolgens getoond een (naar uiterlijke verschijning) origineel van een overeenkomst, getekend door hemzelf op 16 januari 2013 en door [Y] namens NV Exploitatiemaatschappij “Reveillon Aruba” op 8 april 2013. Tot nu toe (ook in de procedures voor dit gerecht met de nrs. KG 1950/2015 en EJ 104/2015) was slechts bekend een (kopie van een) overeenkomst d.d. 22 januari 2014, met als verkoper [Y], zonder vermelding van de NV. Gedaagde heeft uitgelegd dat er iedere keer dat er een betaling werd gedaan, namelijk op 16 januari 2013, 8 april 2013 en 22 januari 2014, een nieuwe overeenkomst werd opgesteld die steeds weer door partijen is geparafeerd en ondertekend. Op de laatste datum zat gedaagde gevangen. Hij weet niet wie dat document heeft opgesteld en heeft geen verklaring voor de wijziging in de verkopende partij. Tevens geeft hij aan dat hij die overeenkomst wel zelf heeft ondertekend, maar niet precies op 22 januari 2014. Wanneer precies weet hij niet meer. Hij was er ook niet bij toen [Y] tekende en was evenmin tegenwoordig bij de laatste betaling.
3.3
Daarnaar gevraagd, gaf gedaagde aan dat hij wel in het bezit is van het origineel van de overeenkomst van 22 januari 2014, maar dat hij deze niet bij zich had. Hij gaf aan niet bereid te zijn dit document af te geven voor het in de beschikking van 5 mei 2015 in de zaak EJ 104/2015 gelaste deskundigenonderzoek naar de echtheid van [Y’s] handtekening op de overeenkomst d.d. 22 januari 2015. Hij is het er niet mee eens dat de rechter in die zaak hem had opgedragen dat origineel in handen te stellen van de advocaat van de wederpartij. Hij is tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan. Desgevraagd gaf hij voorts aan dat hij evenmin bereid is om in het kader van een schikking in dit kort geding de originele overeenkomst d.d. 22 januari 2015 aan het gerecht te overhandigen, zodat dat kon zorgdragen voor doorgeleiding naar de deskundige. Hij gaf aan eerst de uitspraak in hoger beroep af te willen wachten.
3.4
In deze zaak moet een voorlopig oordeel worden gegeven over de vraag of eisers een voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vordering en of gedaagde het recht op levering (waaraan hij thans al een gebruiksrecht op de woning ontleent), voorshands geoordeeld, voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De volgende omstandigheden acht de kort gedingrechter van belang:
Blijkens de uitspraak d.d. 22 oktober 2014 in het tegen hem aangespannen, eveneens op ontruiming gerichte, kort geding nr 2226/2014, beroept gedaagde zich niet op de koopovereenkomst, maar op de huurovereenkomst die zijn partner [X] met betrekking tot het gehuurde heeft.
De pleitaantekeningen van gedaagdes toenmalige gemachtigde in het kort geding nr 2226/2014, waarin deze aangeeft dat gedaagdes partner “zal aantonen dat zij geheel geen huurpenningen verschuldigd is. Dit op basis van een koopovereenkomst met wijlen [Y], van wie eisers erfgenamen zijn. Gedaagde, als derde, beschikt helaas niet over deze documenten, maar volgens huurder zouden de erfgenamen weldegelijk op de hoogte zijn van deze overeenkomst.”
Blijkens de uitspraak in het tegen zijn partner, ook op ontruiming gerichte, kort geding nr 1950/2014 is door zijn partner een beroep gedaan op de koopovereenkomst tussen [gedaagde] en [Y] d.d. 22 januari 2014.
In de procedure nr EJ 104/2015, werd een verzoek gedaan om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten naar de vraag of de handtekening op de overeenkomst d.d. 22 januari 2014 van [Y] is. Dit verzoek is toegewezen. Gedaagde houdt het origineel van die overeenkomst echter onder zich.
In de onderhavige procedure komt gedaagde naar voren met een overeenkomst d.d. 8 april 2014, die echter de NV als verkoper vermeldt in plaats van de heer [Y] voor zichzelf. Van deze overeenkomst, en het feit dat er sprake zou zijn van drie overeenkomsten, heeft gedaagde in geen van de andere procedures melding gemaakt. Gedaagde kan evenmin verklaren waarom de ene overeenkomst een andere verkoper vermeldt dan de andere.
Daar komen bij de al eerder zijdens eisers aangevoerde paradoxale uitspraken zijdens gedaagde, althans zijn gemachtigde, en gedaagdes partner, te weten:
De mail van de partner d.d. 15 april 2014 waarin zij de makelaar ervan verzekert dat zij de achterstallige huur zal betalen (ondanks dat de koopovereenkomst op grond waarvan de huurovereenkomst ontbonden zou zijn en de huur niet meer verschuldigd, op dat moment al geruime tijd gesloten is) maar de koopovereenkomst niet noemt. Zij geeft daarentegen aan dat zij en [gedaagde] het huis graag zouden kopen.
De mail van de partner d.d. 4 juni 2014, waarin zij aangeeft (na het huis eerder kennelijk verlaten te hebben) dat zij terug keert en dat zij voor augustus 2014 zal betalen wat zij verschuldigd is.
3.5
Tegen deze achtergrond oordeelt de kort gedingrechter als volgt. Nu gedaagde in dit kort geding het aanvankelijk aan zijn gepretendeerde recht op levering (en het daaraan ontleende recht om nu al - vooruitlopend op levering - in het huis te wonen) ten grondslag gelegde origineel van de overeenkomst d.d. 22 januari 2014 niet heeft kunnen en willen overleggen en aangeeft ook niet van zins te zijn binnen afzienbare termijn mee te werken aan het eerder door het gerecht bevolen deskundigenbericht over de echtheid daarvan, hij evenmin een procedure is gestart om zijn beweerde recht op levering te realiseren, hij geen huurrecht pretendeert en evenmin een gebruikersvergoeding betaalt, zal thans voorrang worden verleend aan het belang van eisers de vrije beschikking te krijgen over het huis.
Opgemerkt wordt hierbij nog dat voorbij wordt gegaan aan de schriftelijke verklaringen van de heer [Z] d.d. 22 januari 2014 en 20 juli 2015, zoals door gedaagde overgelegd. Los van de vraag of deze verklaringen onderling consistent zijn, moet grotere betekenis worden gehecht aan het niet overleggen door gedaagde van een in het licht van artikel 138, tweede lid, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering crucialer bewijsmiddel, namelijk het origineel van de overeenkomst van 22 januari 2014.
3.6
Het belang van eisers om thans de beschikking te krijgen over de woning acht de rechter in de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend afgezet tegen het belang van gedaagde om ten titel van een met een toenemend aantal vraagtekens omgeven recht op levering zonder het betalen van een gebruikersvergoeding in de woning te blijven wonen.
3.7
Bij de vordering tot betaling van de gevorderde geldsom ziet de rechter onvoldoende spoedeisend belang.
3.8
De primaire vordering van eisers zal als na te melden worden toegewezen. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding aan eisers’ zijde.
3.9
Uit het eerste lid van artikel 556 Rv. volgt dat eisers de ontruiming niet zelf ter hand mogen nemen en dat gedwongen ontruiming het exclusieve terrein is van de deurwaarder. Eisers hebben voldoende aan dit vonnis om de deurwaarder te mogen inschakelen als gedaagde niet vrijwillig tot nakoming van de uit dit vonnis voortvloeiende verplichting tot ontruiming overgaat. In het licht daarvan hebben eisers dus geen machtiging nodig om de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen. Voorwaarde is dat het ontruimingsvonnis door de deurwaarder aan gedaagde wordt betekend, en dat aan hem overeenkomstig het bepaalde in artikel 555 Rv. bevel wordt gedaan om binnen drie dagen te ontruimen. De deurwaarder op zijn beurt behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen indien gedaagde medewerking aan de ontruiming weigert. Die bevoegdheid ontleent de deurwaarder immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv., waarin artikel 444 Rv. van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Voorziet de deurwaarder problemen, dan kan hij op voet van (strekking en geest van) de Algemene Politieverordening – zonder dat daartoe rechterlijke machtiging nodig is – bijstand van de politie inroepen. In het licht van voorgaande hebben eisers evenmin belang bij de verzochte dwangsom.

4.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
veroordeelt gedaagde om binnen veertien na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres], palm Beach, Aruba, te ontruimen en ontruimd te houden, met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van eisers zijn, die niet opnieuw te betreden, en de sleutels af te geven ten kantore van de gemachtigde van eisers, mr Bemer, Beatrixstraat 38, Oranjestad, Aruba;
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot de dag van uitspraak begroot op Afl. 450,-- aan griffierechten, Afl. 249,-- aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris gemachtigde;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.H. Lemaire, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 augustus 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.