In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de vader een verzoek ingediend tot wijziging van het ouderlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van zijn twee minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.L. Griffith, verzocht primair om alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen te worden belast, subsidiair om gezamenlijk met de moeder het gezag te delen en de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. De moeder, die in Peru verblijft met de kinderen, is niet verschenen op de zitting, ondanks een behoorlijke oproeping.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 10 februari 2015 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 mei 2015 was de vader aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de moeder afwezig was. De kinderen zijn respectievelijk in 2007 en 2012 geboren. De vader heeft de kinderen erkend, maar de moeder heeft van rechtswege het ouderlijk gezag. In een eerder vonnis van 18 februari 2015 werd de vordering van de vader om de moeder te verbieden met de kinderen Aruba te verlaten afgewezen.
De rechter oordeelde dat de kinderen momenteel hun gewone verblijfplaats in Peru hebben en dat er op basis van het Haagse Kinderbeschermingsverdrag 1961 geen bevoegdheid is voor de Arubaanse rechter om te oordelen over kwesties van gezag en hoofdverblijfplaats. De rechter concludeerde dat de moeder geen misbruik heeft gemaakt van haar ouderlijk gezag door met de kinderen naar Peru te verhuizen, aangezien zij altijd de dagelijkse zorg voor hen heeft gehad. De rechter verklaarde zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.