ECLI:NL:OGEAA:2015:207
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.H.M. van de Leur
- Rechtspraak.nl
Uitleg van de Landsverordening minimumlonen met betrekking tot huishoudelijk personeel en de gevolgen van ontslag op staande voet
In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een geschil tussen X, een huishoudelijk personeel, en Y, haar werkgever. X heeft Y aangeklaagd wegens kennelijk onregelmatig ontslag en vordert betaling van achterstallig loon en andere vergoedingen. De procedure begon met een verzoekschrift van X, waarin zij verzocht om kosteloos procederen en betaling van Afl. 1.636,70 wegens ontslag, Afl. 1.133,10 aan cessantia, en Afl. 15.564,30 aan achterstallig loon, te vermeerderen met wettelijke rente. Y heeft verweer gevoerd en de vorderingen van X betwist.
De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat X op 27 juli 2011 in dienst is getreden bij Y en dat zij op 2 januari 2014 op staande voet is ontslagen. X stelt dat Y haar niet het voor Aruba geldende minimumloon heeft betaald, terwijl Y dit betwist. De rechter heeft geoordeeld dat de uitleg van het tweede lid van artikel 9 van de Landsverordening minimumlonen alleen geldt voor huishoudelijk personeel dat kost en inwoning geniet. Dit betekent dat voor X, die geen kost en inwoning geniet, het minimumloon van Afl. 1.636,70 van toepassing is.
De rechter heeft geconcludeerd dat de uitleg van Y, dat ook voor niet kost en inwoning genietend personeel het minimumloon van Afl. 763,55 geldt, ontoelaatbaar onderscheid oplevert en niet verenigbaar is met de Staatsregeling van Aruba. De zaak is verwezen naar een volgende zitting op 6 oktober 2015, waar X bewijs moet leveren van haar ontslag op staande voet. De rechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden.