ECLI:NL:OGEAA:2015:214

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
A.R. 2512 van 2013
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over betaling van studieschuld en incassokosten

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, betaling van een studieschuld door gedaagde, die in Aruba woont. De eiseres, bijgestaan door advocaat mr. M.W.A. van der Gulik, vorderde na wijziging van eis een bedrag van € 24.476,61, inclusief incassokosten en rente. Gedaagde, vertegenwoordigd door de advocaten mrs. D.C. Lopez Paz en M.H.J. Kock, betwistte de hoogte van de vordering en de verschuldigdheid van incassokosten en rente.

De procedure omvatte een inleidend verzoekschrift, een conclusie van antwoord, en conclusies van repliek en dupliek. Eiseres heeft in de repliek nadere uitleg gegeven over de vorderingen en de verwerking van de betalingen door gedaagde. Het gerecht oordeelde dat gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd van haar betalingen en dat zij niet adequaat had aangetoond hoe deze betalingen waren verwerkt. De rechter volgde het standpunt van eiseres en oordeelde dat de gevorderde incassokosten aannemelijk waren, gebaseerd op de overgelegde producties en aanmaningen.

Uiteindelijk oordeelde het gerecht dat de vordering gegrond was en wees het de vordering toe. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 23.726,61, vermeerderd met wettelijke rente, en in de kosten van de procedure. Dit vonnis werd uitgesproken op 19 augustus 2015 door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 19 augustus 2015
Behorend bij A.R. 2512 van 2013
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap, Dienst uitvoering onderwijs,
zetelend te ’s-Gravenhage,
EISERES,
gemachtigde: advocaat mr. M.W.A. van der Gulik,
tegen:
B,
wonend te Aruba,
GEDAAGDE,
gemachtigde de advocaten mrs. D.C. Lopez Paz en M.H.J. Kock.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het inleidend verzoekschrift en de conclusie van antwoord. Vervolgens zijn conclusies van repliek en dupliek genomen en heeft eiseres een akte uitlating producties genomen. Tenslotte werd de zaak verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Eiseres vordert – na wijziging van eis - veroordeling van gedaagde bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van € 24.476,61, inclusief incassokosten en rente, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten. De vordering is gegrond op opeisbare termijnen tot terugbetaling van de studieschuld, waarmee gedaagde achterstallig is. Hangende deze procedure, van april tot en met augustus 2014, heeft gedaagde nog betalingen verricht, in totaal tot 750,--.
2.2
Gedaagde heeft de hoogte van de vordering betwist. Tevens heeft zij aangevoerd dat eiseres niet adequaat laat zien hoe de betalingen van gedaagde zijn verwerkt. Voorts betwist zij incassokosten en rente verschuldigd te zijn.

3.DE BEOORDELING

3.1
Bij conclusie van repliek heeft eiseres nadere uitleg gegeven over de opbouw van de vorderingen en de verwerking van de betalingen die door eiseres zijn voldaan. Ook de betalingen van gedaagde ad Afl. 8.177,43 heeft eiseres in voldoende mate toegelicht. Ter discussie staat hiervan nog Afl. 750,-- waarvan eiseres bij conclusie van repliek zegt dat die zijn verrekend met een termijn van januari 2005, die in deze procedure dan ook terecht niet wordt gevorderd. Het gerecht zal hier uitgaan van de stellingen van eiseres nu eiseres in deze procedure overigens (ook) met deugdelijke informatie is gekomen, terwijl gedaagde harerzijds geen enkel overzicht op het verloop van haar schuld en haar betalingen lijkt te hebben gehouden, terwijl zij forse achterstanden heeft opgebouwd. Alle bedragen lijken haar te duizelen, maar gedaagde is de schuld zelf aangegaan en had zelf ook kunnen bijhouden wat zij heeft betaald, wat niet en hoe dit tot uitdrukking is gekomen in de van eiseres over de jaren heen ontvangen overzichten en daartegen zo nodig bezwaar kunnen maken. Het gerecht volgt dus ook op dit punt het standpunt van eiseres.
3.2
Een soortgelijke opmerking kan worden gemaakt over de onbekendheid die gedaagde zegt te hebben met de consequenties van niet en te laat betalen. De door eiseres gevorderde incassokosten zijn aannemelijk geworden met de door eiseres overgelegde producties. In de overgelegde aanmaningen wordt gedaagde ook gewaarschuwd voor incassokosten en rente. De basis voor de kosten rust in artikel 8.3 van de Wet studiefinanciering 2000, in samenhang met artikel 4.112 van de Algemene wet bestuursrecht. De basis voor de rente is artikel 6.8 van de Wet studiefinanciering 2000.
3.3
Op de stellingen van gedaagde over de hoogte van de nog openstaande hoofdsom van de studieschuld, gaat het gerecht niet in. In deze procedure is enkel de achterstallige schuld aan de orde. De betalingen die gedaagde hangende deze procedure heeft gedaan (tot en met augustus 2014 in totaal Afl. 750,--), komen uiteraard in mindering op het verschuldigde. Het gerecht zal dit in het dictum tot uitdrukking brengen.
3.4
Op basis van het voorgaande acht het gerecht de vordering gegrond. Deze zal worden toegewezen. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van eiseres.

4.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht,
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van € 23.726,61, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 11 maart 2014, over € 2.688,96 en vanaf 26 augustus 2013 over € 3.554,05 en te verminderen met eventuele betalingen door gedaagde vanaf september 2014;
veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van eiseres worden begroot op Afl. 750,-- aan griffierecht, Afl. 219,-- aan explootkosten en Afl. 1.500,-- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 augustus 2015 in aanwezigheid van de griffier.
Inhoudsindicatie: civiele zaak, betaling schuld, buitengerechtelijke incassokosten