ECLI:NL:OGEAA:2015:217

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
A.R. 3392 van 2013
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schuld en rechtsgeldigheid van cessie in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser A een vordering ingesteld tegen gedaagde Aruba Ministorage N.V. (Unipa) voor betaling van een schuld van Afl. 20.031,25, vermeerderd met rente en advocaatkosten. A stelt dat hij gesubrogeerd is door Arubabank in alle vorderingen op Unipa, inclusief toekomstige vorderingen op derden, zoals Divi Golf Aruba N.V. Unipa betwist de rechtsgeldigheid van de cessie en stelt dat de vordering op Divi niet rechtsgeldig aan A is overgedragen. De procedure omvatte verschillende conclusies van partijen en eindigde met een vonnis op 19 augustus 2015.

Het Gerecht oordeelt dat Unipa onvoldoende heeft betwist dat A recht heeft op de restant-hoofdsom van Afl. 4.923,97. De vordering van A wordt toegewezen, evenals de advocaatkosten, met uitzondering van een post van Afl. 2.000,-- die niet wordt toegewezen. Het Gerecht bevestigt de geldigheid van de cessie van de vordering op Divi en oordeelt dat Unipa de kosten van inning bij derden moet dragen. De overeengekomen rente van 9,25% per jaar wordt eveneens bevestigd. In reconventie wordt het verzoek van Unipa om de akte van cessie ongeldig te verklaren afgewezen. Unipa wordt veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van A, terwijl de kosten in reconventie op nihil worden vastgesteld.

De uitspraak bevestigt de rechtsgeldigheid van de cessie en de vordering van A, en legt de kosten bij de in het ongelijk gestelde partij, Unipa.

Uitspraak

Vonnis van 19 augustus 2015
Behorend bij A.R. 3392 van 2013
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
A,
wonende te Aruba,
eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
verder te noemen: A,
gemachtigde: advocaat mr. P.R.C. Brown,
tegen:
ARUBA MINISTORAGE N.V. h.o.d.n. UNIPA,
gevestigd te Aruba,
gedaagde, eiseres in reconventie,
verder te noemen: Unipa,
gemachtigde: advocaat mr. A.A.D.A. Carlo.

1.DE PROCEDURE IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie, houdende vermeerdering van eis, tevens van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties in conventie.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
A vordert veroordeling van Unipa bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van Afl. 20.031,25, vermeerderd met 9,25% overeengekomen rente per jaar vanaf 22 augustus 2012, en tot betaling van Afl. 6.264,27, wegens door A gemaakte advocaatkosten, met veroordeling van Unipa tot vergoeding van de proceskosten.
2.2
A stelt bij overeenkomst van subrogatie d.d. 22 juni 2011 gesubrogeerd te zijn door Arubabank in alle vorderingen van die bank op Unipa, met inbegrip van de vorderingen van Unipa op derden, ook toekomstige, in het bijzonder ook op Divi Golf Aruba N.V., die door Unipa, uit hoofde van een akte van cessie d.d. 8 april 2009, aan Arubabank zijn gecedeerd. De door A overgenomen vordering van Arubabank op Unipa bedroeg oorspronkelijk Afl. 79.267,--. Divi heeft vervolgens aan A betaald, ingevolge een veroordelend vonnis in kort geding d.d. 20 juli 2012, Afl. 61.198,74. Per 22 augustus 2012 resteerde van de schuld Afl. 4.923,97. Daar komt volgens A nog bij Afl. 15.107,28, zijnde de volgens hem op grond van artikel 10 van de akte van cessie de vergoeding in de stand per 22 augustus 2012 in de kosten van uitvoering van de overeenkomst, met inbegrip van kosten van juridische adviseurs en proceskosten. Tot en met april 2014 is daar nog bijgekomen Afl. 4.264,27, exclusief gedingkosten. Naar A verwacht, komt daar nog Afl. 2.000,-- aan kosten bij.
2.3
Unipa voert gemotiveerd verweer. Zij voert aan dat de vordering op Divi niet rechtsgeldig aan A werd overgedragen, omdat deze op het moment van cessie bij akte van 8 april 2009 tussen Unipa en Arubabank, nog onvoldoende was bepaald. Het ging om een toekomstige vordering, die niet voorkomt in de akte van cessie. Bovendien is de cessie niet medegedeeld aan Divi, zodat er geen geldige cessie heeft plaatsgevonden. Unipa stelt voorts, mocht het gerecht oordelen dat er wel een geldige cessie heeft plaats gevonden, dat A zich in redelijkheid niet kan beroepen op artikel 10 van de akte van cessie. Divi wilde aanvankelijk niet aan A betalen. Het is niet redelijk de kosten die zij voor inning bij Divi heeft gemaakt, op Unipa te verhalen. Subsidiair vraagt zij om matiging van de rente en kosten.
2.4
In reconventie verzoekt Unipa het gerecht voor recht te verklaren dat de akte van cessie d.d. 8 april 2009 niet rechtsgeldig is. Subsidiair om voor recht te verklaren dat het beroep van A op artikel 10 van de cessie-akte in dit geval in strijd is met maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Alles kosten rechtens.

3.DE BEOORDELING

3.1
Unipa heeft onvoldoende concreet betwist de restant-hoofdsom ad Afl. 4.923,97 die A claimt. De vordering van A zal derhalve in zoverre worden toegewezen.
3.2
Voor de beoordeling van de vraag of A inningskosten bij Unipa in rekening mag brengen, en zo ja welke, is van belang of de cessie van de vordering op Divi geldig was en wat Arubabank wat betreft kosten van Unipa heeft bedongen.
3.3
Het gerecht heeft geen reden te twijfelen aan de geldigheid van de cessie van de vordering op Divi. Als productie 2 bij conclusie van repliek in conventie heeft A een van de periodieke overzichten overgelegd die Unipa moest leveren aan Arubabank voor toekomstige vorderingen. Ook vorderingen op Divi zijn daarin opgenomen en zijn daarmee dus in voldoende mate bepaald.
3.4
Het verweer dat de cessie van de vordering op Divi niet geldig is omdat daarvan geen mededeling is gedaan aan Divi, baat Unipa niet. Unipa was zelf partij bij de cessie-overeenkomst, waar zij belang bij had of waartoe zij althans gehouden was. Zij heeft de cessie dus gewild en kan zich in de verhouding tot Arubabank/A in redelijkheid niet op de ongeldigheid daarvan beroepen omdat er geen mededeling zou zijn gedaan aan Divi. Uit het overgelegde kort geding vonnis van 20 juli 2012, KG1817/2012, blijkt overigens niet dat Divi de cessie van de vordering op haar door Unipa aan Arubabank ongeldig achtte. Zij stelt zich slechts op het standpunt dat de subrogatie van A in de rechten van Arubabank ongeldig zou zijn.
3.5
Wat betreft de kosten zijn van belang de artikelen 6.1, 7.1, 7.3 en 10 van de overeenkomst van cessie d.d. 8 april 2009. Uit deze bepalingen blijkt eenduidig dat Arubabank recht had om alle kosten van inning bij derden, bij Unipa in rekening te brengen. Door de subrogatie van A is dat recht op hem overgegaan. Dat Divi de geldigheid van de subrogatie van A heeft betwist, is inderdaad een kwestie die zich niet zou hebben voorgedaan, indien de subrogatie aan A zich niet zou hebben voorgedaan. Dit brengt echter niet mee dat het risico (in de zin van het maken van juridische kosten) van die betwisting nu voor risico van A zou moeten komen. Het al genoemde artikel 6.1 van de akte van cessie tussen Unipa en Arubabank is immers duidelijk: de bank is gerechtigd de gecedeerde vorderingen te innen en ‘al datgene verder te doen met betrekking tot de vorderingen, hetgeen de bank nodig of wenselijk zal voorkomen’. Nu de bank om haar moverende redenen ook de vordering op Divi aan A heeft overgedaan, behoort het risico daarvan bij Unipa te blijven. A heeft de kosten gespecificeerd en komen het gerecht niet bovenmatig voor. Dit onderdeel van de vordering zal derhalve worden toegewezen, met uitzondering echter van de post ‘nog te factureren na april 2014’ ad Afl. 2.000,--.
3.6
Onweersproken is dat partijen een rentevergoeding zijn overeen gekomen van 9,25% per jaar. Unipa is een professionele partij. Zij heeft getekend voor dit percentage en het gerecht ziet geen aanknopingspunten waarom dit gematigd zou moeten worden.
3.7
In haar conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek in reconventie, gaat Unipa in op een conservatoir beslag dat A gelegd zou hebben. Aan haar overwegingen ter zake verbindt zij echter in haar petitum geen gevolg, zodat het gerecht daar verder niet op in gaat.
3.8
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering van Unipa in reconventie dient te worden afgewezen.
3.9
Unipa zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure zijdens A. Nu de zaak in reconventie gelijk oploopt met die in conventie, zullen de kosten voor de procedure in reconventie op nihil worden bepaald.

4.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
in conventie
veroordeelt Unipa tot betaling van Afl. 20.031,25, vermeerderd met 9,25% overeengekomen rente per jaar vanaf 22 augustus 2012, en tot betaling van Afl. 4.264,27;
veroordeelt Unipa in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van A worden begroot op Afl. 750,-- aan griffierecht, Afl. 836,-- aan explootkosten en Afl. 1.500,-- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Unipa in de kosten van de procedure, die aan de kant van A worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 augustus 2015 in aanwezigheid van de griffier.