ECLI:NL:OGEAA:2015:223

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
A.R. nr. 1740 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geldlening en rentepercentage tussen ISLAND FINANCE ARUBA N.V. en B

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de naamloze vennootschap ISLAND FINANCE ARUBA N.V. (hierna: IFA) een vordering ingesteld tegen B, die in persoon procedeert. De zaak betreft een overeenkomst van geldlening die op 22 februari 2012 is gesloten, waarbij IFA Afl. 14.924,53 aan B heeft verstrekt. B is verplicht om Afl. 24.660,96 terug te betalen in 48 maandelijkse termijnen. IFA vordert dat B wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van Afl. 13.274,33, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. B erkent een bedrag verschuldigd te zijn, maar betwist de hoogte van de door IFA berekende rente, die volgens B het maximaal aanvaarde percentage overschrijdt.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de laatste betaling door B op 24 juni 2013 heeft plaatsgevonden, waarna IFA het dossier op 31 januari 2014 heeft gesloten. De overeenkomst vermeldt een effectieve en nominale rente van 27,25%, en B stelt dat de door IFA in rekening gebrachte rente van 2,71826% maandelijks het toegestane maximum overschrijdt. Het Gerecht is voornemens een deskundige te benoemen om de vraag te beantwoorden of de door IFA bedongen rente het maximaal aanvaarde percentage overschrijdt.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om deskundigen voor te stellen en de zaak is verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling. Het Gerecht heeft iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van de door partijen te nemen aktes. De uitspraak is gedaan op 19 augustus 2015 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 19 augustus 2015
Behorend bij A.R. nr. 1740 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: IFA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
B,
wonende in Aruba te [adres],
gedaagde,
hierna ook te noemen: B,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord, met producties,
-de conclusie van repliek, met producties,
-de conclusie van dupliek.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
IFA vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis B veroordeelt:
-om tegen kwijting te betalen aan IFA Afl. 13.274,33, te vermeerderen met (1) rente ad 1,4% maandelijks gerekend vanaf 31 januari 2014 tot een maximum van Afl. 9.736,43 en na het bereiken van dit maximum met (2) wettelijke rente en (3) Afl. 1.991,15 aan buitengerechtelijke incassokosten;
-in de proceskosten.
2.2
B voert verweer. B erkent een zeker bedrag opeisbaar verschuldigd te zijn aan IFA uit hoofde van een tussen partijen gesloten overeenkomst van geldlening, maar zij bestrijdt de door IFA berekende omvang van dat bedrag, meer in het bijzonder wat betreft de in rekening gebrachte rente. Die rente overschrijdt volgens B het door dit Gerecht aanvaarde maximale rentepercentage van 1,5% maandelijks of 18% jaarlijks.

3.DE BEOORDELING

3.1
Niet in geschil is tussen partijen dat zij op 22 februari 2012 een overeenkomst van (geld)verbruikleen hebben gesloten krachtens welke IFA Afl. 14.924,53 heeft verstrekt aan B (hierna: de overeenkomst). Bij de overeenkomst hebben partijen in dat verband verder afgesproken dat B Afl. 24.660,96 dient terug te betalen aan IFA, en dat in 48 maandelijkse termijnen van ieder Afl. 513,77, aanvangende op 22 maart 2012 en eindigend op 22 februari 2016. Niet in geschil is tussen partijen verder dat B krachtens de overeenkomst een zeker (rest)bedrag verschuldigd is aan IFA.
3.2
De overeenkomst vermeldt onder meer:

(…).
4. “Effectieve Rente 27,25% Nominale Rente 27,25%”
(…).
6. Schuldenaar zal indien een vervallen termijn of gedeelte daarvan niet wordt betaald binnen 15 dagen na de vervaldatum van die afzonderlijke termijn over die termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan een eenmalige boeterente van 5% verschuldigd zijn Island Finance N.V.
7. Hoofdsom, rente, boeterente en al wat Island Finance N.V. verder terzake te vorderen heeft zal terstond opeisbaar zijn zonder waarschuwing of ingebrekestelling bij (…) niet op tijd betalen der verplichte aflossingen (…).
(…).”.
3.3
Voorts is niet in geschil tussen partijen dat de laatste door B verrichte termijnbetaling heeft plaatsgevonden op 24 juni 2013. Dat vaststaande feit in verbinding met het hiervoor vermelde artikel 7 van de overeenkomst brengt mee dat IFA gerechtigd was om het dossier B op 31 januari 2014 te sluiten, zodat het dan nog door B verschuldigde bedrag per die datum opeisbaar is geworden. De omstandigheid dat de omvang van het door B aan IFA verschuldigde bedrag wellicht nog nader moet worden vastgesteld maakt dat niet anders. Het per 31 januari 2014 opeisbaar worden van het door B nog aan IFA verschuldigde bedrag komt - anders dan B stelt - dus niet zomaar uit de lucht vallen.
3.4
Uit de overeenkomst volgt dat bij stipte nakoming daarvan B over 48 maanden in totaal (24.660,96 minus 14.924,53 =) Afl. 9.736,43 aan rente (en kosten) moet betalen aan IFA. IFA stelt dat zij met dat door haar in rekening gebrachte bedrag aan rente niet het door dit Gerecht aanvaarde maximale rentepercentage van 1,5% maandelijks of 18% jaarlijks overschrijdt, zodat te dezen geen sprake is van partiële nietigheid van de overeenkomst. Die stelling heeft B met tal van berekeningen gemotiveerd bestreden, en zij stelt zich op het standpunt dat - zo begrijpt het Gerecht - IFA de facto maandelijks 2,71826% althans een veel hoger dan het toelaatbare maximum van 1,5% maandelijks in rekening brengt. In dat verband stelt B zich op het standpunt dat IFA de omvang van haar vordering op B moet herberekenen onder juiste toepassing van renteberekening, in die zin dat - zo begrijpt het Gerecht verder - na iedere termijnbetaling telkens rente verschuldigd is over de dan nog openstaande hoofdsom en dat die rente niet hoger mag zijn dan 1,5% maandelijks of 18% jaarlijks.
3.5
Het Gerecht, niet zijnde financieel deskundig, is voornemens een wel ter zake deskundige (rechts)persoon te benoemen ter beantwoording van de vraag of de bij de overeenkomst door IFA bedongen rente ad Afl. 9.736,43 al dan niet het maximaal aanvaarde rentepercentage van 1,5% maandelijks of 18% jaarlijks overschrijdt, waarbij heeft te gelden - en daar volgt het Gerecht B in -
dat na iedere termijnbetaling het dan nog in hoofdsom verschuldigde bedrag heeft te gelden als het bedrag waarover rente verschuldigd is.
3.6
In het hiervoor geschetste (onderstreepte) verband kent het Gerecht ambtshalve als ruwe vuistregel voor de vaststelling van de 48 door B te betalen termijnbedragen - over de juistheid van welke regel de deskundige zich eveneens dient uit te laten - dat de aan haar in verbruikleen verstrekte hoofdsom moet worden vermeerderd met rente berekend over de helft van die hoofdsom vermenigvuldigd met (48 x 1,5% =) 72%. Aldus is er over 48 maanden bij benadering maximaal
(14.924,53 : 2) x 72% =) Afl. 5.372,83 in totaal aan rente verschuldigd, en dat is in elk geval significant minder dan het door IFA berekende totaalbedrag aan rente ad
Afl. 9.736,43. Aldus komt een termijnbedrag bij benadering maximaal neer op (14.924,53 + ((14.924,53 : 2) x 72%) : 48 = Afl. 422,86, en dat is in elk geval eveneens significant minder dan het door IFA vastgestelde termijnbedrag ad Afl. 513,77.
3.7
Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige (ieder liefst drie namen van deskundigen naar voorkeur) en de (mogelijk) aan die deskundige ter beantwoording voor te leggen vragen. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de in het dictum vermelde terechtzitting.
3.8
Indien de deskundige van mening is dat IFA meer dan het maximaal aanvaarde percentage aan rente in rekening heeft gebracht aan B, zal IFA een voor het Gerecht en B heldere herberekening in geding moeten brengen waaruit blijkt wat B bij juiste toepassing van de door IFA gevorderde rente van maandelijks 1,4% (na aftrek van de mogelijk te veel door B betaalde bedragen) nog verschuldigd is aan IFA. Zie voor juiste toepassing van die rente het hiervoor onder 3.5 door het Gerecht onderlijnde tekstdeel.
3.9
In afwachting van de door partijen te nemen aktes zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-stelt partijen in de gelegenheid om zich gelijktijdig bij akte uit te laten over hetgeen zij zich blijkens rechtsoverweging 3.7 dienen uit te laten, en verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van
21 oktober 2015;
-houdt in afwachting van de door partijen te nemen aktes iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 augustus 2015 in aanwezigheid van de griffier.