ECLI:NL:OGEAA:2015:231

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
A.R. no. 2539 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een schuld met betrekking tot een lening tussen partijen

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres A een vordering ingesteld tegen gedaagde B tot betaling van een schuld. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 28 januari 2015, waarna een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 26 februari 2015. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. A vordert dat B wordt veroordeeld tot betaling van Afl. 17.932,82, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. B heeft verweer gevoerd tegen deze vordering.

Het Gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat B erkent een bedrag van Afl. 4.475,-- te hebben geleend van A, maar de stellingen van A over de totale lening van Afl. 13.075,-- en Afl. 12.000,-- zijn niet bewezen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat B Afl. 600,-- heeft terugbetaald, waardoor B nog Afl. 3.875,-- verschuldigd is aan A. De vordering van A op dit punt is toegewezen.

Daarnaast heeft het Gerecht geoordeeld dat de vordering van A ter zake van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat deze onvoldoende feitelijke grondslag heeft. Het Gerecht heeft ook geoordeeld dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 19 augustus 2015.

Uitspraak

Vonnis van 19 augustus 2015
Behorend bij A.R. no. 2539 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
A,
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: A,
gemachtigde: de advocaat mr. H.G. Figaroa,
tegen:
B,
wonende in Aruba te [adres],
gedaagde,
hierna ook te noemen: B,
procederende in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 28 januari 2015 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen na antwoord heeft plaatsgevonden op 26 februari 2015. A is toen verschenen samen met haar gemachtigde, en B is in persoon verschenen. Partijen hebben over en weer het woord gevoerd, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
A vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis B veroordeelt:
-om tegen kwijting te betalen aan A Afl. 17.932,82 “
zijnde de hoofdsom vermeerderd met incassokosten en de rente”, te vermeerderen met wettelijke rente over Afl. 15.593,75 gerekend vanaf 29 oktober 2009;
-in de proceskosten.
2.2
B heeft verweer gevoerd.

3.DE VERDERE BEOORDELING

3.1
Het Gerecht volhardt in zijn in het tussenvonnis neergelegde overwegingen en belissingen.
3.2
B heeft ter zitting nader erkend dat zij in totaal een bedrag van
Afl. 4.475,-- heeft geleend en contant in haar hand heeft verkregen van A. B heeft de in het verzoekschrift neergelegde stelling van A, dat B in totaal Afl. 13.075,-- heeft geleend van A, en de ter zitting nader door A opgeworpen stelling, dat B in totaal Afl. 12.000,-- van haar heeft geleend, gemotiveerd bestreden. Die met volstrekt vage en niet van een heldere toelichting voorziene producties onderbouwde stellingen staan daarom niet vast, en komen in dit geschil ook niet vast te staan omdat A geen bewijslevering heeft aangeboden.
3.3
In het licht van vorenstaande heeft A onbestreden gesteld dat B Afl. 600,-- van het door haar geleende bedrag heeft terugbetaald aan A. Vast komt daarom te staan dat B een bedrag van (4.475,-- minus 600,-- =) Afl. 3.875,-- opeisbaar verschuldigd is aan A. In zoverre zal de vordering in hoofdsom worden toegewezen.
3.4
Ter zitting heeft A de stelling van B, dat partijen hebben afgesproken dat B 40% verschuldigd is over het door haar geleende bedrag, gemotiveerd bestreden. In het licht daarvan heeft A niet gesteld welke rente partijen dan wel met elkaar zijn overeengekomen. Eén en ander brengt mee dat de impliciete stelling van A, dat partijen zijn overeengekomen dat B rente verschuldigd is over het van A geleende bedrag, voldoende onderbouwing mist. Die stelling wordt daarom gepasseerd.
3.5
A heeft onbestreden gesteld dat zij B bij brief van 22 oktober 2009 onder termijnstelling heeft gesommeerd tot terugbetaling van het door B van A geleende geld uiterlijk op 29 oktober 2009. Nu betaling is uitgebleven, heeft te gelden dat B dienaangaande op 30 oktober 2009 in verzuim is geraakt, en uit dien hoofde wettelijke rente verschuldigd is aan A. In zoverre zal de vordering van A op dit onderdeel worden toegewezen.
3.6
De vordering van A ter zake van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen, omdat die vordering voldoende (verificatoire) feitelijke grondslag mist. Los van het gegeven dat is gesteld noch gebleken dat partijen betaling van die kosten overeen zijn gekomen, is van belang dat vast komt te staan dat de werkzaamheden waarvan vergoeding wordt gevorderd zijn aan te merken als verrichtingen anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor artikel 63a Rv een voorziening geeft. Onderbouwd gesteld noch gebleken is met name dat zulke werkzaamheden zijn verricht. De verrichtingen die gemoeid zijn gegaan met de enkele door A overgelegde sommatiebrief vallen zonder meer binnen het bereik van voormeld artikel.
3.7
In de uitkomst van deze procedure (partijen zijn over en weer in het (on)gelijk gesteld) ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt B om tegen kwijting te betalen aan A Afl. 3.875,--, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 30 oktober 2009 tot aan de algehele voldoening;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 augustus 2015 in aanwezigheid van de griffier.